4 Egressus est itaque Abram
Dus vertrok Abram
sicut præceperat ei Dominus,
zoals de Heer hem bevolen had;
et ivit cum eo Lot:
en met hem ging Lot.
septuaginta quinque annorum erat Abram
Vijf en zeventig jaren was Abram
cum egrederetur de Haran.
toen hij wegtrok uit Haran.
5 Tulitque Sarai uxorem suam,
En hij nam mee Sarai, zijn vrouw,
et Lot filium fratris sui,
en Lot, de zoon van zijn broer,
universamque substantiam
en alle have
quam possederant,
die zij verworven hadden,
et animas quas fecerant in Haran:
en de lieden die zij verworven hadden in Haran,
et egressi sunt
en ze zijn weggetrokken
ut irent in terram Chanaan.
om te gaan naar het land Kanaän.
Cumque venissent in eam,
En toen ze daar aangekomen waren
6 pertransivit Abram terram
trok Abram door het land
usque ad locum Sichem,
tot de plaats Sichem,
usque ad convallem illustrem:
tot het beroemde dal.
Chananæus autem tunc erat in terra.
De Kanaäniet was toen in het land.
7 Apparuit autem Dominus Abram,
Toen verscheen de Heer aan Abram
et dixit ei:
hij zei hem:
Semini tuo dabo terram hanc.
Aan uw nageslacht zal ik dit land geven.
Qui ædificavit ibi altare Domino,
Hij heeft daar een altaar gebouwd voor de Heer,
qui apparuerat ei.
die hem verschenen was.
8 Et inde transgrediens ad montem,
En vandaar opbrekend naar de berg
qui erat contra orientem Bethel,
die er was ten oosten van Bethel
tetendit ibi tabernaculum suum,
spande hij daar zijn tent,
ab occidente habens Bethel,
hebbend in het westen Bethel
et ab oriente Hai:
en in het oosten Ai.
ædificavit quoque ibi altare Domino,
Hij bouwde ook daar een altaar voor de Heer,
et invocavit nomen ejus.
en hij riep diens naam aan.
9 Perrexitque Abram vadens,
En verder leidde Abram (hen), al gaande
et ultra progrediens ad meridiem.
steeds verder voorttrekkend naar het zuiden.