De cultuur van middeleeuws Europa · 6603 dagen geleden by Ad van den Ende
Samenvatting van:
De cultuur van middeleeuws Europa
Jacques le Goff, Wereldbibliotheek-Amsterdam 1984
Dee lI. De historische ontwikkeling
-10 Bronnen voor de mentaliteitsgeschiedenis:
a) de literaire (met hun specifieke karakter!)
b) het kunstwerk.
-11 De geloofsbeleving verandert:
Christus: van heiland via kind naar de lijdende mens;
Maria: van maagd via Moeder Gods naar “moeder der smarten”;
Kruis: van overwinningssymbool naar teken van lijden;
Men krijgt steeds meer aandacht voor het aardse leven van Jezus.
-12 Het hiernamaals verschaft gerechtigheid na dit aardse tranendal. Op veel tympanen wordt het Laatste Oordeel afgebeeld.
De kerk wordt vergeleken met de hemel. Het portaal verschaft toegang tot de hemel (of niet: dan naar de hel).
-40 De wegen raakten in verval; het vervoer ging steeds meer over water.
De stedenkaart zag er anders uit dan nu: Kassel, Bavai, Tongeren, Maastricht. Dorestadt.
Belangrijke rivieren waren: Rhône, Saône, Moezel en Maas. (Het gebied tussen Seine en Rijn: Quentovic.)
-41 Later werden ook belangrijk: Loire, Garonne, Seine en Po.
Na vestiging van de Longobarden konden de Alpenpassen weer gebruikt worden.
Belangrijke handelsproducten: zout, wijn, olie, stoffen en specerijen.
-45 Aantal barbaren dat zich in het Westromeinse rijk vestigde: waarschijnlijk niet meer dan vijf procent! De meesten van hen waren echter heidenen, of arianen. Uit vrees overvleugeld te worden klampten de barbaren zich waarschijnlijk sterk vast aan hun tradities.
-67 Verdeling van Verdun (843): kwam overeen met de economische werkelijkheid. In Europa liepen de vegetatiezones en economische stroke van west naar oost; de 20 deskundigen wilden elk van de drie broers hier een gelijk aandeel in geven. Voor het eerst werden de relaties tussen noord en zuid aan de orde gesteld; tussen Vlaanderen en Italië, tussen de Hanzesteden en de steden van het Midellandse Zeegebied, en ook de routes over de Alpen en over Rijn en Rhône. Europa begon vorm te krijgen.
-68 De verdeling van Verdun bepaalde het patroon van de latere staten.
-71 Het grondbezit werd de basis voor de macht.
Hoofddeugd: trouw (in de oudheid waren de hoofddeugden: oprechtheid en rechtvaardigheid).
-72 Otto III was sterk beïnvloed door zijn Byzantijnse moeder. Hij vestigde zich in Rome, en kondigde de wederoprichting van het Romeinse Rijk aan (998).
-73 De paus (Gerbert van Aurillac) steunde de keizer. Het volk van Rome kwam echter in opstand. In 1002 en 1003 stierven keizer en paus. Hendrik II stelde zich tevreden met het “regnum Francorum”, het latere Duitsland.
“Terwijl de Romeinse droom uit het jaar 1000 vervloog, kondigde zich een nieuwe ontwikkeling aan: het ontstaan van de westerse wereld met haar eigen unieke karakter. West-Europa ontwaakte plotsklaps. De elfde eeuw kan beschouwd worden als de periode waarin de westerse christelijke beschaving vorm begon te krijgen.”
De Karolingische renaissance was in de eerste plaats een economische wedergeboorte, hoe beperkt, oppervlakkig en kwetsbaar ook. Zij werd vrijwel vernietigd door de invallen van de Noormannen, Saracenen en Hongaren (negende en begin tiende eeuw).
-74 Achtste en negende eeuw: gouden tijd voor de Friese handel en voor Dorestat. Tijd van de lakenhandel. Karel de Grote hervormde het muntstelsel.
-76 Ontginningen: het landbouwareaal van de hoeve werd groter. Trekdieren kregen een betere bespanning.
“De miniaturen die de werkzaamheden van de maanden uitbeeldden, veranderden volledig van karakter. De symbolen uit de oudheid werden vervangen door concrete taferelen. Voortaan verbeeldden zij het technische meesterschap van de mens.” ”Mens en natuur zijn sedert die tijd van elkaar gescheiden, en de mens is meester over de natuur”.
In de tiende eeuw ging men meer eiwitrijk voedsel eten: bonen, linzen en erwten.
81 Synode van Charroux: roept op de godsvrede te eerbiedigen. De bescherming gold in het bijzonder voor boeren, kooplieden, vee, trek en lastdieren; men wilde kennelijk de prille vooruitgang beschermen.
De oorzaak van de opbloei lag vooral in de toepassing van betere landbouwmethoden.
-82 Het drieslagstelsel werd ongevoerd; in plaats van de helft lag nu maar een derde gedeelte van het land braak.
-83 De ploeg met rister en wielen kwam in gebruik.
In de loop van de 10e tot de 14e eeuw is de bevolking globaal verdubbeld;
1. C.Russell: van 25 naar 55 millioen;
2. K.Bennet: van 42 naar 73 millioen.
-84 De feodale structuur maakte intensieve vorm van landbouw onmogelijk.
De 10e tot de 14e eeuw is de periode van de grote ontginningen.
-85 Moerassen worden drooggelegd. Rond 1100 begint de aanleg van polders in Vlaanderen.
-86 Begin van het grote schisma. De Romeinse christenheid wordt gescheiden van de Balkan en van Oost-Europa.
-98 H.Pirenne heeft aangetoond dat “de middeleeuwse stad haar geboorte en verdere ontwikkeling dankte aan haar economische functie.”
De meeste grote steden zijn “authentieke scheppingen van de Middeleeuwen”.
-107 Kathedralen zijn vaak versierd met “de twaalf maanden van het jaar”; dese tonen de weldaden van het landelijke bestaan.
-108 De kerken gingen het opgepotte goud gebruiken voor de bouw van mooiere kerken.
-110 In de 11e en 12e eeuw ontstonden nieuwe kloosteroorden, die werk en handenarbeid propageerden. Zij ontwikkelden nieuwe technieken, zoals molens en smederijen.
-122 Centrum van het feodale stelsel was het kasteel.
Deel II. De middeleeuwse cultuur
VI. Ruimte en tijd (Tiende – dertiende eeuw)
-166 Vooruitgang betekende in het Westen: ontbossing, strijd tegen de bosschages en het maagdelijke woud, het “verdorven woud” van Perceval, het “selva obscura” van Dante. Missionarissen deden niets liever dan heilige bomen omhakken.
-167 Maar het woud had ook iets avontuurlijks.
Monniken trokken zich terug in de eenzaamheid, en ontgonnen grote gebieden.
Het wild van het woud behoorde aan de heren: zij hadden het monopolie van de jacht.
-168 De woonkernen waren omgeven door woud, een niemandsland bij uitstek. Daar leefden ook nog talrijke wolven.
-169 De middeleeuwer was zeer reislustig; de samneleving was niet sedentair. Men had vrijwel geen bezittingen; men had in het algemeen slechts recht op vruchtgebruik. Een heer had het recht zijn vazal grond af te nemen, als hij hem ergens anders maar een gelijkwaardig stuk teruggaf; en dat kon ver daarvandaan zijn. Men had in feite geen vaderland.
-170 De wegen waren vol van pelgrims, studenten en reizende monniken. De reislust nam af naarmate de hoeveelheid bagage groeide. In de dertiende eeuw begon men zich te vestigen. Vanaf de veertiende eeuw waren het alleen nog de pelgrims en vagebonden die rondtrokken. “Voor die tijd had de reiziger zich echter al een plaats veroverd in de beeldende kunst”. De reisstaf was een symbool geworden.
-171 De bedevaart werd een boetedoening en straf. Men ging ook wel op bedevaart om de pest te ontvluchten.
-172 De kaarsrechte Romeinse wegen bestonden nagenoeg niet meer. Reizen kostte tijd.
Bologna – Avignon: twee weken
Champagne – Nîmes: drie weken
Florence – Napels: 11 tot 12 dagen.
-173 Op zee reisde men sneller, soms wel 300 km op één dag. Maar er was vaak ook windstilte en tegenstroming; piraten en stormen vormden steeds dreigende gevaren.
-174 Woud, weg en zee vormden symbolen.
Het woud: duisternis en illusies;
de weg: de speurtocht van de mens, en de bedevaart;
de zee: de verlokkingen van deze wereld.
Mystieke en pseudo-wetenschappelijke abstracties stonden tussen de middeleeuwer en de fysieke werkelijkheid.
Universum en mens (=een mikrokosmos, het universum in het klein) zijn samengesteld uit de vier elementen: aarde, water, lucht en vuur. De vier elementen hingen samen met de vier stromen uit het paradijs en de vier windrichtingen.
Men nam in het algemeen aan dat de aarde een stilstaande ronde bol was. Ze was het middelpunt van het universum: een reeks concentrische sferen.
Begin dertiende eeuw: men begint de ptolemeïsche beweging van de planeten aan te nemen.