De iconografische versiering van de koorbanken · 6581 dagen geleden by Ad van den Ende
‘De versiering van de oudste koorbanken is hoofdzakelijk op planten georiënteerd.’ Vanaf de 13de eeuw zien we ook figuratieve versieringen. ‘Deze hangt nauw samen met de steensculptuur van de kathedralen waarin, naast de religieuze wereld, maar dan op minder in het oog springende plaatsen, ook allerlei profane onderwerpen zoals voorstellingen van ondeugden, demonen, monsters en fabeldieren, voorkomen.’
Bernardus van Clairvaux hield een donderpreek tegen de monsters en fabeldieren die de monniken van hun meditatie afleidden. Later zien we toch ook bij de Cisterciënzers figuratieve voorstellingen. Tijdens de late middeleeuwen kent de iconografische versiering van de koorbanken een opvallende groei. De koorbanken van Amiens vormen een echte bijbel in hout, een waardige opvolger van de bijbel in steen en glas uit de 13de eeuw.
Op de zittertjes worden de grappige onderwerpen uitgebeeld, en ook spreekwoorden en fabeldieren. De monnik steunt er wel op letterlijk, maar hij mag er –figuurlijk niet op steunen. Zij herinneren hem er aan dat de duivel steeds op de loer ligt. Je kunt de koorbanken vergelijken met de verluchte gotische psalteria. Deze bevatten grote voorstellingen van religieuze aard, en daarnaast randversieringen met dezelfde onderwerpen als op de zittertjes. ‘Dit fenomeen is diep ingeworteld in de middeleeuwse mentaliteit, en het gaat terug, over de spuiers en de drollige zwikversieringen van de gotische kathedralen, tot de met draken en monsters opgesmukte kapitelen van de Romaanse bedehuizen.’
Figuren en episoden uit het Oude en Nieuwe Testament komen het meest voor (psalmen!), daarnaast ook voorstellingen over de kerkvaders. Ook daar hield men lezingen van, en van hen zong men ook hymnen. Men zag de gebeurtenissen van het Oude Testament als een voorafbeelding (type) van die van het Nieuwe Testament (Biblia pauperum, Speculum humanae salvationis). Rond 1500 werden talrijke typologische glasramen geplaatst, o.a. in Brussel en Leuven bij de Kartuizers, te heverlee in het klooster van de Celestijnen, en in het klooster van Sint-Maartensdal te Leuven. Volgens Paulus is de Kerk Gods gebouwd op de grondvesten van de profeten en de apostelen.
Volgens de pseudo-Augustinus zou elke apostel een artikel hebben geformuleerd van het Credo, voor zij uit elkaar gingen! Vanaf het einde van de 15de eeuw werden bij de profeten ook de (12) sybillen gevoegd, die de komst van Christus en zijn offerdood voorspeld zouden hebben (Sint-Gertrudis te Leuven, en in Oirschot). Ook tussen Kerk en Synagoge was er een antithese.
Onder de oud-testamentische figuren komen Moses, Abraham en David (de ‘schrijver van de psalmen’) veel voor. De episoden uit de jeugd van Christus zijn meestal ontleend aan de apocriefe Evangeliën. In de Sint-Gertrudiskerk te Leuven zien we een cyclus van het Leven van Jesus.
Vaak zien we voorstellingen van de vier Evangelisten, en van de vier Kerkvaders (Augustinus, Hiëronymus, Ambrosius en Gregorius de Grote). Het getal vier kwam goed uit (verdeling over de afsluitwanden van de hogere of lagere bankenrij). Ook de lokale heiligen en de patroon of patrones kregen veel aandacht (Maria in Aarschot, Augustinus en Gertrudis in de voormalige Sint-Gertrudis-abdij te Leuven, Katharina in Hoogstraten). De engelen begeleiden het gezang van de monniken met hemelse muziek. Soms worden de koorheren voorgesteld door apen of ezels:
“Hic locus est horum
qui cantant non aliorum
Canonici cantent in choro
sicut asellus in foro.”
Dit betekent: “Dit is de plaats van hen die zingen, niet van anderen. Laten de kanunniken in het koor zingen zoals een ezel op de markt.”
‘Het enige programma dat omvangrijk is en werkelijk goed in elkaar zit, is dat van de banken in Sint-Gertrudis in Leuven.’ Waarschijnlijk werd er aan de meesters een grote mate van vrijheid geschonken voor de versiering van de zittertjes en van de handvatten op de tussenschotten. Dit waren de minder belangrijke gedeelten.
De meesters beschikten waarschijnlijk over modelboeken. Zij keken ook naar schilderijen, en naar prenten en blokboeken. ‘De laat-middeleeuwse mens beschikte over een verbeeldingskracht die niet meer de onze is(…). Hij was diepgelovig (…) maar nam geen blad voor de mond.’ ‘Typisch (…) voor de laat-middeleeuwse kunst is de invasie van een meer volkse, en meer realistische en plattere mentaliteit.’
Het idealisme van de hoog-gotische periode is voorbij. Het heilige wordt vermenselijkt en tot de aardse realiteit teruggebracht. Ondeugden worden niet meer voorgesteld onder een symbolische en geïdealiseerde vorm, zoals dit in de 13de eeuw het geval was met de sculptuur van de gotische kathedralen, maar wel op een realistische en rauwe wijze.’
‘Volkse mentaliteit behelst ook een nood en verlangen om moraliserend op te treden: vandaar de geweldige opbloei van de spreekwoorden en volkse gezegden in de kunst en in de literatuur.’ We zien het leven van de gewone man, zowel tijdens zijn arbeid als bij zijn vermaak. We zien ook de werken van de maanden; en de bedevaartganger, de straatmuzikant, de acrobaat, en kinderspelen.
De dieren zijn reëel, maar hebben een symbolische betekenis. ‘Elk geschapen ding is als een boek en beeltenis, een spiegel voor ons allen; een trouw symbool van ons leven, van onze dood, van onze staat en van ons lot’, aldus Alanus van Rijsel uit de 12de eeuw. De vleermuis en de aap houden verband met de duivel. Veel monsterdieren zijn zuivere scheppingen van de fantasie; de vorm hiervan is vaak functioneel (curve, spiraal).
Men put uit de ‘Beestenboeken’ of ‘Bestiaria’, tot in de 16de eeuw toe. ‘Deze gaan alle terug op de Alexandrijnse Physiologus, een tractaat dat ontstond in de 2de eeuw en waarin de christelijke leer en moraal worden uiteengezet aan de hand van antieke dierenfabels.’ In de middeleeuwse catechese werden ze veel gebruikt. Er worden ook tafereeltjes ontleend aan de dierenverhalen van Aesopus, en aan Reinaert de Vos.
Narren vertolken een dubbelrol: de mensen aan het lachen brengen, maar tegelijk de groten der aarde de waarheid vertellen.