De vlucht uit de stad · 5446 dagen geleden by Ad van den Ende
12 Tum mater orare
Toen (begon) mijn moeder me te bidden
hortari iubere,
en te smeken en te bevelen
quoquo modo fugerem;
dat ik op welke manier ook zou vluchten;
posse enim iuvenem,
(ze zei) dat een jongeman dat immers kon,
se et annis
dat zij én onder de last van haar leeftijd
et corpore gravem
én die van haar lichaam
bene morituram,
tevreden zou sterven,
si mihi causa mortis non fuisset.
als ze niet de oorzaak van mijn dood was geweest.
Ego contra
Ik (antwoordde) daarentegen
salvum me nisi una
dat ik, tenzij samen met haar,
non futurum;
niet in leven zou blijven;
dein manum eius amplexus
vervolgens pakte ik haar hand vast
addere gradum cogo.
en dwong ik haar de pas te versnellen.
Paret aegre,
Ze gehoorzaamt met tegenzin,
incusatque se
en ze verwijt zichzelf
quod me moretur.
dat ze mij ophoudt.
13 Iam cinis, adhuc tamen rarus.
Reeds (valt er) as, nog slechts af en toe.
Respicio: densa caligo tergis imminebat,
Ik kijk om: een dichte donkere nevel dreigde achter ons,
quae nos torrentis modo infusa
die ons als een woeste bergstroom over ons uitgestort
terrae sequebatur.
over land achtervolgde.
‘Deflectamus’ inquam
‘Laten we van de weg afgaan’, zei ik
‘dum videmus, ne in via strati
‘zo lang we zien, opdat we niet, op straat omvergelopen
comitantium turba
door de menigte van mensen die met ons meeloopt
in tenebris obteramur.’
in het donker vertrapt worden.’