Go to content Go to navigation Go to search

Landbouw overpeinzingen · 6552 dagen geleden by Ad van den Ende

Kikfuni is een uitgestrekt dorp met welvarende nederzettingen omgeven door groen; we hadden tien minuten nodig om van die drankwinkel naar de grote om-de-acht-dagen-markt in het dorpscentrum te lopen. De vele rijen ruw geconstrueerde overdekte stalletjes waren leeg, maar een reeks kleine winkels langs de kant van de weg verkochten enkele levensbenodigdheden. We vertrokken beladen met de goedkoopste Kameroenese levensmiddelen: bananen voor 5 CFA per stuk en geweldige avocado’s voor 10 CFA per stuk.

We begonnen ons te realiseren dat het weer ter plaatse gedurende de periode van korte regenbuien net zo grillig is als in Ierland. We hadden ‘s middags een stortbui verwacht, maar ook al was de lucht helemaal bewolkt en daalde de temperatuur merkbaar: er viel geen regen.

Hier was het vlakke land dicht bebouwd – een ogenschijnlijk slordige, ongecontoleerde jungle van gewassen: kolanoten, pawpaw en mangobomen, koffiestruiken, bonen, pinda’s, suikerriet, bananen, pisang en jonge mais, al een voet hoog. Zulke gebieden wekken de indruk van een land dat zo rijk en weelderig is, dat zo door de Natuur wordt toegelachen dat alleen al het rondstrooien van wat zaden voldoende is om verzekerd te zijn van meer dan overvloedig voedsel.

Deze verkeerde indruk vindt zijn weerklank in een van de meest beledigende Britse stereotypen over rassen: ‘Die luie Zwarten! Het probleem is dat niemand hoeft te werken in het gebied waar ze vandaan komen, zij liggen de hele dag maar in de zon te kijken hoe de dingen groeien!’ In feite zijn zulke ‘bandeloze’ gebieden landbouwkundige kunstwerken, het resultaat van beredeneerde planning gebaseerd op eeuwen nauwkeurige waarnemingen en fantasierijke experimenten.
Maar jammer genoeg is zulke intensieve landbouw geen regel in Kameroen; zij komt alleen voor in dicht bevolkte gebieden waar de omgeving wisselbouw onmogelijk maakt.

Het pad was druk met vrouwen en kinderen die af en aan gingen van hun velden, onder gelach, geklets en soms gekibbel. De volwassenen groetten ons vriendelijk, de teenagers giechelden schuw, de kinderen maakten een half-angstige indruk. Op stukjes grond met mais hakten vrouwen krachtig in op een wirwar van onkruid; waar gewassen groeien tieren ook hun concurrerende onkruiden en vijandige insecten welig. Een motief om de velden te verbranden is het doden van onkruidzaden en insectenlarven; een ander motief is het verminderen van de zuurgraad van de bodem. De kwalijke gevolgen van het in het wilde weg verbranden worden nog niet goed begrepen.

Ongeveer 75 procent van de Kameroenezen woont op het land, en verbouwt meer dan 90 procent van het voedsel van het land. Bovendien is het land van henzelf. Buiten Zimbabwe en Kenya (en hier om voor de hand liggende redenen) zijn er maar weinig landloze boeren in Zwart Afrika. Dit kan een gedeeltelijke verklaring vormen waarom op het land wonende Kameroenezen zoveel zelfvertrouwen uitstralen, een zo ontspannen en tevreden indruk maken vergeleken met hun collega-boeren in Peru of in India. Het leven is moeilijk, maar ze zijn onafhankelijk.

De nadelen van een landbouw economie die gebaseerd is op kleine full-time boerenbedrijfjes zijn natuurlijk aanzienlijk, hoewel in Kameroen minder nijpend dan in de meeste landen van Zwart Afrika. Een moeilijkheid is het ontbreken van een invloedrijke ‘boeren lobby’, georganiseerd door grote landeigenaren. Veel dorpsmensen klaagden bij ons over het staats monopolie op handelsgewassen (met name koffie) die gekocht worden voor nauwelijks de helft van de prijs op de wereldmarkt.

Toch heeft Kameroen betrekkelijk geluk gehad; haar individuele kleine boeren weten dat zij mensen van belang zijn van wie het nationale welzijn afhangt. Zowel president Ahidjo als president Biya hebben het belang van de landbouw voor Zwart Afrika benadrukt. Geen van beiden liet zich door buitenlandse belangen verleiden prioriteit te geven aan industriële ontwikkeling; vandaar Kameroen’s minimale staatsschuld, in een tijd waarin de meeste van haar buren geruïneerd zijn door de noodzaak om duur voedsel te importeren.

Toch beginnen er al rode lampen te flikkeren. De bevolking groeide kort geleden met 200.000 per jaar, en sinds het midden van de tachtiger jaren was het nodig graan te importeren om de mensen te voeden die onlangs verhuisd waren van de dorpen naar de steden. President Biya heeft bepaald dat ‘de landbouw de belangrijkste sector binnen de context van het Nationale Ontwikkelingsprogramma moet en zal blijven’. Maar het voorspelt weinig goeds dat hij zo zwijgzaam is over het onderwerp geboorteregeling.

Gemiddeld heeft de Kameroenese boer minder dan drie hectare (ongeveer zeven acre), en toch zagen we gedurende onze reis veel bruikbaar land dat niet bebouwd werd, nog afgezien van het land dat braak lag. Een tekort aan arbeidskrachten is één factor die Afrika’s voedselproduktie beperkt; er zijn geen zwermen landloze boeren. Deze situatie zou gedeeltelijk verbeterd kunnen worden als de arbeidsgewoontes flexibeler zouden worden. Traditioneel beperken zij er zich toe om nieuw land kaal te slaan, de grond om te keren en handelsgewassen te telen: koffie, cacao en palmolie.

De opbrengst wordt gewoonlijk door de mannen gehouden voor eigen gebruik. Men gaat er van uit dat de vrouwen genoeg verbouwen om het gezin te voeden; en wat zij verdienen door het extra voedsel lokaal te verkopen is, met wat geluk, genoeg om de kleren van de kinderen te betalen. Intussen moeten zij deze kinderen ook dragen en verzorgen, water halen en brandhout verzamelen (vaak van af aanzienlijke afstanden), maaltijden klaar maken en koken (een langdurige en vermoeiende bezigheid als al het graan fijngestampt moet worden), de was doen en de compound boenen en schoon houden. Het zijn niet alleen de vurige aanhangers van het feminisme die deze taakverdeling veroordelen.

Volgende
Terug