10b De confrontatie met Kirke · 6260 dagen geleden by Ad van den Ende
Ἑρμείας μὲν ἔπειτ᾽ ἀπέβη πρὸς μακρὸν Ὄλυμπον
Hermes vertrok vervolgens naar de hoge Olympus,
νῆσον ἀν᾽ ὑλήεσσαν, ἐγὼ δ᾽ ἐς δώματα Κίρκης
(gaande) over het bosrijke eiland, terwijl ik naar het paleis van Kirke
ἤια, πολλὰ δέ μοι κραδίη πόρφυρε κιόντι.
ging, en heftig bonkte mijn hart bij het voortgaan.
ἔστην δ᾽ εἰνὶ θύρῃσι θεᾶς καλλιπλοκάμοιο·
Ik bleef staan voor de deuren (van het huis) van de godin met de mooie vlechten;
ἔνθα στὰς ἐβόησα, θεὰ δέ μευ ἔκλυεν αὐδῆς.
terwijl ik daar stond riep ik, de godin hoorde mijn stem.
ἡ δ᾽ αἶψ᾽ ἐξελθοῦσα θύρας ὤιξε φαεινὰς
Zij kwam snel naar buiten, opende de glanzende deuren
καὶ κάλει· αὐτὰρ ἐγὼν ἑπόμην ἀκαχήμενος ἦτορ.
en riep (me); ik volgde (haar) met bonzend hart.
εἷσε δέ μ᾽ εἰσαγαγοῦσα ἐπὶ θρόνου ἀργυροήλου
Zij liet me plaatsnemen, na me binnen te hebben gelaten, op een zetel met zilveren knoppen,
καλοῦ δαιδαλέου· ὑπὸ δὲ θρῆνυς ποσὶν ἦεν·
mooi, fraai bewerkt; er onder stond een bankje voor de voeten.
τεῦχε δέ μοι κυκεῶ χρυσέῳ δέπαι, ὄφρα πίοιμι,
Zij bereidde voor mij een brouwsel in een gouden beker, opdat ik (het) zou drinken,
ἐν δέ τε φάρμακον ἧκε, κακὰ φρονέουσ᾽ ἐνὶ θυμῷ.
en er in deed zij het kruid, met kwade bedoelingen in het hart.
αὐτὰρ ἐπεὶ δῶκέν τε καὶ ἔκπιον, οὐδέ μ᾽ ἔθελξε,
Maar toen ze het mij had gegeven en ik het had gedronken, betoverde ze me niet,
ῥάβδῳ πεπληγυῖα ἔπος τ᾽ ἔφατ᾽ ἔκ τ᾽ ὀνόμαζεν·
ook al sloeg ze met haar staf en sprak ze onverbloemd:
᾽ἔρχεο νῦν συφεόνδε, μετ᾽ ἄλλων λέξο ἑταίρων.᾽
“Ga nu naar het varkenshok en ga bij de anderen liggen, je makkers.”
“ὣς φάτ᾽, ἐγὼ δ᾽ ἄορ ὀξὺ ἐρυσσάμενος παρὰ μηροῦ
Zo sprak ze, maar ik trok mijn scherpe zwaard van mijn zijde,
Κίρκῃ ἐπήιξα ὥς τε κτάμεναι μενεαίνων.
en sprong op Kirke af, als om haar te doden, (zo) dreigend.
ἡ δὲ μέγα ἰάχουσα ὑπέδραμε καὶ λάβε γούνων,
Zij uitte een luide gil, liep onder (mijn opgeheven arm) door, en omvatte mijn knieën,
καί μ᾽ ὀλοφυρομένη ἔπεα πτερόεντα προσηύδα·
en jammerend sprak zij de gevleugelde woorden:
“᾽τίς πόθεν εἰς ἀνδρῶν; πόθι τοι πόλις ἠδὲ τοκῆες;
”Wie ben je en vanwaar kom je? Waar is je stad en wonen je ouders?
θαῦμά μ᾽ ἔχει ὡς οὔ τι πιὼν τάδε φάρμακ᾽ ἐθέλχθης·
Ik ben met stomheid geslagen dat je dit kruid drinkt en helemaal niet betoverd wordt;
οὐδὲ γὰρ οὐδέ τις ἄλλος ἀνὴρ τάδε φάρμακ᾽ ἀνέτλη,
want geen enkele andere man (kon) dit kruid verdragen,
ὅς κε πίῃ καὶ πρῶτον ἀμείψεται ἕρκος ὀδόντων.
die (dit) dronk, zodra het over zijn lippen was gegaan.
σοὶ δέ τις ἐν στήθεσσιν ἀκήλητος νόος ἐστίν.
Jij hebt in je borst een niet te betoveren geest.
ἦ σύ γ᾽ Ὀδυσσεύς ἐσσι πολύτροπος, ὅν τέ μοι αἰεὶ
Ik snap het! Jij bent Odysseus, de vindingrijke, van wie steeds
φάσκεν ἐλεύσεσθαι χρυσόρραπις ἀργεϊφόντης,
de Argosdoder met gouden staf (Hermes) zei dat hij komen zou,
ἐκ Τροίης ἀνιόντα θοῇ σὺν νηὶ μελαίνῃ.
uit Troje terugkerend op zijn snelle zwarte schip.
ἀλλ᾽ ἄγε δὴ κολεῷ μὲν ἄορ θέο, νῶι δ᾽ ἔπειτα
Maar kom, stop je zwaard in de schede, en laten wij beiden daarna
εὐνῆς ἡμετέρης ἐπιβείομεν, ὄφρα μιγέντε
op ons bed gaan liggen, opdat we, de liefde bedrijvend,
εὐνῇ καὶ φιλότητι πεποίθομεν ἀλλήλοισιν.
in bed- en liefdesgenot vertrouwen schenken aan elkaar.”
ὣς ἔφατ᾽, αὐτὰρ ἐγώ μιν ἀμειβόμενος προσέειπον·
Zo sprak ze, maar ik antwoordde haar met de woorden:
᾽ὦ Κίρκη, πῶς γάρ με κέλεαι σοὶ ἤπιον εἶναι,
“Beste Kirke, hoe kun je mij toch vragen lief voor je te zijn,
ἥ μοι σῦς μὲν ἔθηκας ἐνὶ μεγάροισιν ἑταίρους,
voorwaar, in zwijnen veranderde je, in (dit) huis, mijn makkers!
αὐτὸν δ᾽ ἐνθάδ᾽ ἔχουσα δολοφρονέουσα κελεύεις
Mij houd je hier vast en, geslepen als je bent, vraag je me
ἐς θάλαμόν τ᾽ ἰέναι καὶ σῆς ἐπιβήμεναι εὐνῆς,
naar je slaapkamer te gaan en je bed te delen,
ὄφρα με γυμνωθέντα κακὸν καὶ ἀνήνορα θήῃς.
om me dan, als ik me heb uitgekleed, te ontmannen.
οὐδ᾽ ἂν ἐγώ γ᾽ ἐθέλοιμι τεῆς ἐπιβήμεναι εὐνῆς,
Ik voel er heel weinig voor om naar je bed te gaan,
εἰ μή μοι τλαίης γε, θεά, μέγαν ὅρκον ὀμόσσαι
als je niet de moeite zou nemen, godin, de grote eed te zweren
μή τί μοι αὐτῷ πῆμα κακὸν βουλευσέμεν ἄλλο.᾽
dat je voor mij niet iets anders verschrikkelijks zal bedenken.”
ὣς ἐφάμην, ἡ δ᾽ αὐτίκ᾽ ἀπώμνυεν, ὡς ἐκέλευον.
Dat zei ik, en zij zwoer onmiddellijk zoals ik (het haar) gezegd had.
αὐτὰρ ἐπεί ῥ᾽ ὄμοσέν τε τελεύτησέν τε τὸν ὅρκον,
Maar zodra zij gezworen had en de eed had uitgesproken,
καὶ τότ᾽ ἐγὼ Κίρκης ἐπέβην περικαλλέος εὐνῆς.
ja, toen ging ik naar het zeer schone bed van Kirke.