Go to content Go to navigation Go to search

Na de kruisiging · 3357 dagen geleden by Ad van den Ende

Marcus schrijft:
“1 En toen de sabbat voorbij was kochten Maria uit Magdala en Maria, de moeder van Jacobus, en Salome geurige oliën, opdat zij, er heen gegaan, hem zouden balsemen.
2 En heel vroeg op de eerste dag van de week komen ze bij het graf, terwijl de zon opkomt.
3 En ze zeiden tegen elkaar: “Wie zal voor ons de steen uit de ingang van het graf wegrollen?”
4 En opkijkend zien ze dat de steen is weggerold; hij was zeer groot.
5 En binnen gegaan in het graf zagen ze een jongeman zitten aan de rechterkant, gehuld in een wit kleed, en ze schrokken heel erg.”
“6 Hij zegt hun: “Wees niet bang. Jullie zoeken Jezus, de man uit Nazaret, de gekruisigde. Hij is opgestaan, hij is niet hier. Dit is de plaats waar ze hem hebben neergelegd.
7 Maar gaat heen, zegt aan zijn leerlingen en aan Petrus: ‘Hij gaat u voor naar Galilea.’ Daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie zei.’”
8 En uit het graf gegaan vluchtten ze weg van het graf; want hen bevingen angst en grote vrees; en aan niemand zeiden ze iets, want ze waren erg bang.” (Marcus 16, 1-8)

Bij Johannes lezen we: (Johannes 20, 1-18)
“1 Op de eerste dag van de week gaat Maria uit Magdala vroeg, terwijl het nog donker is, naar het graf, en zij ziet de steen weggerold van het graf.
2 Zij loopt dus vlug en gaat naar Simon Petrus en naar de andere leerling, van wie Jezus hield, en zij zegt hun: “Zij hebben de Heer uit het graf genomen, en wij weten niet waar zij hem hebben neergelegd.”

Johannes is een beetje slordig. Hij vertelt nu dat Simon Petrus en Johannes naar het graf hollen. Pas daarna vertelt hij wat daarvóór moet zijn gebeurd, toen de ‘engelen’ (lees: de jongeman) nog in de grafkamer was. Dat lezen we vanaf vers 11.

“11 Maria stond buiten bij het graf te huilen. Terwijl zij huilde boog zij zich naar het graf.
12 En zij ziet twee engelen, gekleed in het wit, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteinde waar het lichaam van Jezus had gelegen.
13 En zij vroegen haar: “Mevrouw, waarom huilt u?”
Zij antwoordde hun: “Ze hebben mijn heer weggehaald, en ik weet niet waar ze hem hebben neergelegd.”

14 Terwijl ze dat zei keerde ze zich om, en zag ze Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was.
15 Jezus zei tegen haar: “Mevrouw, waarom huilt u? Wie zoekt u?”
In de mening dat het de tuinman was, zei ze hem: “Mijnheer, als u hem hebt weggehaald, zeg mij dan waar u hem hebt neergelegd, dan zal ik hem terughalen.”
16 Jezus zei tegen haar: “Maria!”
Zij draaide zich om en zei in het Hebreeuws:“Rabboeni!” [Dat betekent: “Meester!”]
17 Jezus zei haar: “Houd me niet vast. Want ik ben nog niet omhoog gegaan naar de Vader. Maar ga naar mijn broeders, en zeg hun: “Ik ga naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.”
18 Maria van Magdala ging het vertellen aan de leerlingen, dat zij de Heer had gezien, en wat hij haar gezegd had.”

Zelfs Maria van Magdala herkende Jezus niet. Pas die avond zouden leerlingen uit Emmaüs hem herkennen: aan de manier waarop hij bad voor het eten.

Toen Petrus en Johannes het verhaal van Maria van Magdala hadden gehoord renden ook zij naar het graf.
Bij Johannes lezen we verder:
“3 Dus gingen Petrus en de andere leerling op weg, en ze kwamen bij het graf.
4 De twee liepen allebei snel, en de andere leerling liep vooruit, sneller dan Petrus, en hij kwam het eerst bij het graf.
En, voorovergebogen, zag hij de verbanddoeken, maar hij ging niet naar binnen.
6 Ook Simon Petrus, die hem gevolgd had, kwam aan, en hij ging de grafkamer binnen; en zag de verbanddoeken liggen, en de zweetdoek, die om zijn hoofd had gezeten en die niet bij de verbanddoeken lag, maar apart opgerold op één plaats.
8 Toen ging ook de andere leerling naar binnen, die het eerst bij de grafkamer aankwam, en hij zag en geloofde.
9 Want de Schrift kenden zij nog niet, dat hij uit de doden op moest staan.
10 Toen gingen de leerlingen weer naar de anderen terug.”

De Emmaüsgangers

Bij Lucas lezen we het verhaal van de Emmaüsgangers. (Lucas 24, 13-35)
“13 En zie, twee van hen waren op dezelfde dag onderweg naar een dorp, zestig stadia (circa 8 kilometer) verwijderd van Jeruzalem, met de naam Emmaüs.
14 En zij spraken met elkaar over al die dingen die waren voorgevallen.
15 En het gebeurde, terwijl zij met elkaar spraken en disputeerden, dat ook Jezus zelf, naderbij gekomen, met hen opliep.
16 Maar hun ogen waren vertroebeld, zodat ze hem niet herkenden.

17 Hij zei tegen hen: ‘Wat zijn dat voor gesprekken die jullie met elkaar onder het voortgaan voeren?’
Zij bleven staan, somber gestemd.
18 Hem antwoordend zei één van hen, met de naam Kleopas: ‘Bent u de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar in deze dagen gebeurd is?’
19 En hij zei hun: ‘Wat dan?’
Zij zeiden hem: ‘Dat van Jezus uit Nazaret, die een profeet was, machtig in woord en daad in de ogen van God en heel het volk,
20 hoe ze hem overleverden, onze opperpriesters en leiders, voor de veroordeling ter dood, en hoe ze hem kruisigden.
21 Wij hoopten dat hij het was die Israël zou bevrijden ; maar met dat al is het nu de derde dag sinds dat gebeurde.

22 Maar enkele vrouwen onder ons, die vanmorgen vroeg bij het graf zijn geweest, en zijn lichaam niet gevonden hadden, hebben ons in verwarring gebracht.
23 Zij kwamen dat zeggen, en dat ze een verschijning van engelen hadden gezien die zeiden dat hij leeft.
En er gingen enkelen van de onzen naar het graf, en ze vonden het zo als de vrouwen zeiden, maar hem zagen ze niet.’

25 En hij zei tegen hen: ‘O onverstandigen en tragen van hart als het gaat over het geloven in alles wat de profeten gezegd hebben.
26 Moest hij dat niet ondergaan, de Gezalfde, en zo binnengaan in zijn heerlijkheid?’
En beginnend met Mozes en alle profeten gaf hij hun uitleg over alle geschriften over hem.

28 Ze naderden het dorp waarnaar ze op weg waren, en hij deed alsof hij verder wilde gaan.
29 Maar zij drongen sterk bij hem aan, zeggend: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag is al om.’
En hij ging mee naar binnen om bij hen te blijven.
30 En het gebeurde, toen hij aan tafel bij hen aanlag, dat hij, het brood genomen hebbend, het zegengebed uitsprak, het brak en aan hen gaf.
31 En hun ogen werden geopend en ze herkenden hem. En hij verdween uit hun ogen.
32 En ze zeiden tegen elkaar: ‘Brandde ons hart niet in ons toen hij ons sprak onderweg, toen hij ons de schriften uitlegde?’

Jezus ontmoet zijn leerlingen in het huis van het Laatste Avondmaal.

Bij Lucas lezen we het vervolg van het verhaal van de Emmaüsgangers.

“33 Nog hetzelfde uur stonden zij op en gingen ze terug naar Jeruzalem. En ze vonden de elf en de anderen met hen verzameld,
34 zeggend dat de heer werkelijk was opgestaan en zich had laten zien aan Simon.
35 En zij zelf vertelden wat onderweg gebeurd was, en hoe hij herkend werd door hen bij het breken van het brood.”

Jezus ontmoet de apostelen. (Lucas 24, 36-49)

36 Terwijl zij dat vertelden kwam hij zelf temidden van hen, en hij zei hun: ‘Vrede zij u!
(Heeft Marcus hem binnen gelaten, terwijl “de deuren gesloten waren, uit vrees voor de Joden”?)
37 Verbijsterd en door angst overmand meenden zij een geest te zien.
38 Hij zei hun: ‘Waarom zijn jullie bang en waarom komen er twijfels op in jullie hart?’
39 Ziet mijn handen en mijn voeten, dat ik het zelf ben.
Raak me aan en bekijk me, want een geest heeft noch vlees noch botten, zoals jullie zien dat ik heb.’
40 En nadat hij dat gezegd had toonde hij hun zijn handen en zijn voeten.

41 Terwijl zij nog vol ongeloof waren door hun vreugde en stomverbaasd waren zei hij hun: ‘Hebben jullie hier iets te eten?’
42 Zij gaven hem een stuk geroosterde vis.
43 En na het aangenomen te hebben at hij het voor hun ogen op.

44 Hij zei tegen hen:‘Die woorden van mij, die ik sprak tegen jullie, toen ik nog bij jullie was, dat het noodzakelijk is dat vervuld wordt alles wat in de wet van Mozes en door de profeten en in de psalmen over mij geschreven is.’
45 Daarop opende hij hun geest voor het begrijpen van de schriften.
46 En hij zei hun: “Zo staat er geschreven: dat de Gezalfde moet lijden en opstaan uit de doden op de derde dag;
47 en dat er in zijn naam verkondigd moet worden een wedergeboorte en bekering van de zonden aan alle volken, te beginnen vanaf Jeruzalem.
48 Jullie zijn daarvan getuigen.
49 En ik zal de belofte van mijn Vader naar u zenden. Maar blijven jullie in de stad totdat jullie bekleed worden met hemelse kracht.”

Kennelijk is Jezus ook na de kruisiging een mens van vlees en bloed. Was hij bang opnieuw gevangen genomen en gekruisigd te worden, en ontweek hij daarom de mensen zoveel mogelijk?

(Lucas 24,50-51)
50 En hij leidde hen naar Bethanië, en met zijn handen hoog geheven zegende hij hen.
51 En het gebeurde, terwijl hij hen zegende, dat hij van hen heenging.”

Volgende
Terug