Go to content Go to navigation Go to search

Het lege graf · 4092 dagen geleden by Ad van den Ende

Marcus 16, 1-8

1
Καὶ διαγενομένου τοῦ σαββάτου
En toen de sabbat voorbij was,
Μαρία ἡ Μαγδαληνὴ
kochten Maria uit Magdala
καὶ Μαρία ἡ Ἰακώβου
en Maria, de (moeder) van Jacobus,
καὶ Σαλώμη ἠγόρασαν ἀρώματα
en Salome geurige oliën
ἵνα ἐλθοῦσαι
opdat zij, er heen gegaan,
ἀλείψωσιν αὐτόν.
hem zouden balsemen.

2
καὶ λίαν πρωῒ
En heel vroeg
τῇ μιᾷ τῶν σαββάτων
op de eerste dag van de week
ἔρχονται ἐπὶ τὸ μνημεῖον
komen ze bij het graf,
ἀνατείλαντος τοῦ ἡλίου.
terwijl de zon opkomt.

3
καὶ ἔλεγον πρὸς ἑαυτάς,
En ze zeiden tegen elkaar:
Τίς ἀποκυλίσει
‘Wie zal wegwentelen
ἡμῖν τὸν λίθον
voor ons de steen
ἐκ τῆς θύρας τοῦ μνημείου;
uit de ingang van het graf?’

4
καὶ ἀναβλέψασαι θεωροῦσιν
En opkijkend zien ze
ὅτι ἀποκεκύλισται ὁ λίθος,
dat de steen is weggerold,
ἦν γὰρ μέγας σφόδρα.
want hij was zeer groot.

5
καὶ εἰσελθοῦσαι
En binnen gegaan
εἰς τὸ μνημεῖον
in het graf
εἶδον νεανίσκον
zagen ze een jongeman,
καθήμενον ἐν τοῖς δεξιοῖς
zittend aan de rechterkant,
περιβεβλημένον στολὴν λευκήν,
gehuld in een wit kleed
καὶ ἐξεθαμβήθησαν.
en ze schrokken heel erg.

6
ὁ δὲ λέγει αὐταῖς,
Hij zegt hun:
Μὴ ἐκθαμβεῖσθε·
‘Wees niet bang.
Ἰησοῦν ζητεῖτε
Jezus zoeken jullie,
τὸν Ναζαρηνὸν
de man uit Nazaret,
τὸν ἐσταυρωμένον·
de gekruisigde.

ἠγέρθη, οὐκ ἔστιν ὧδε·
Hij is opgestaan, hij is niet hier.
ἴδε ὁ τόπος
ziehier de plaats
ὅπου ἔθηκαν αὐτόν.
waar ze hem neerlegden.

7
ἀλλὰ ὑπάγετε
Maar gaat heen,
εἴπατε τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ
zegt aan zijn leerlingen
καὶ τῷ Πέτρῳ ὅτι
en aan Petrus:
Προάγει ὑμᾶς εἰς τὴν Γαλιλαίαν·
‘Hij gaat u voor naar Galilea.’
ἐκεῖ αὐτὸν ὄψεσθε,
Daar zullen jullie hem zien,
καθὼς εἶπεν ὑμῖν.
zoals hij jullie zei.’

8
καὶ ἐξελθοῦσαι
En uit (het graf) gegaan
ἔφυγον ἀπὸ τοῦ μνημείου,
vluchtten ze weg van het graf;

εἶχεν γὰρ αὐτὰς τρόμος
want hen bevingen angst
καὶ ἔκστασις·
en grote schrik;
καὶ οὐδενὶ οὐδὲν εἶπαν,
en aan niemand zeiden ze iets,
ἐφοβοῦντο γάρ.
want ze waren zeer bevreesd.

(Johannes 20:1-18)
20
1  Τῇ δὲ μιᾷ τῶν σαββάτων
Op de eerste dag van de week
Μαρία ἡ Μαγδαληνὴ ἔρχεται πρωῒ
gaat Maria uit Magdala vroeg,
σκοτίας ἔτι οὔσης εἰς τὸ μνημεῖον,
terwijl het nog donker is, naar het graf,
καὶ βλέπει τὸν λίθον ἠρμένον ἐκ τοῦ μνημείου.
en zij ziet de steen weggerold van het graf.

2  τρέχει οὖν καὶ ἔρχεται πρὸς Σίμωνα Πέτρον
Zij loopt dus vlug en gaat naar Simon Petrus
καὶ πρὸς τὸν ἄλλον μαθητὴν
en naar de andere leerling,
ὃν ἐφίλει ὁ Ἰησοῦς,
van wie Jezus hield,
καὶ λέγει αὐτοῖς,
en zij zegt hun:

Ἦραν τὸν κύριον ἐκ τοῦ μνημείου,
“Zij hebben de Heer uit het graf genomen,
καὶ οὐκ οἴδαμεν ποῦ ἔθηκαν αὐτόν.
en wij weten niet waar zij hem hebben neergelegd.

3  Ἐξῆλθεν οὖν ὁ Πέτρος
Dus gingen Petrus
καὶ ὁ ἄλλος μαθητής,
en de andere leerling op weg,
καὶ ἤρχοντο εἰς τὸ μνημεῖον.
en ze kwamen bij het graf.

4  ἔτρεχον δὲ οἱ δύο ὁμοῦ·
De twee liepen allebei snel,
καὶ ὁ ἄλλος μαθητὴς προέδραμεν
en de andere leerling liep vooruit,
τάχιον τοῦ Πέτρου
sneller dan Petrus,
καὶ ἦλθεν πρῶτος εἰς τὸ μνημεῖον,
en hij kwam het eerst bij het graf.

5  καὶ παρακύψας βλέπει κείμενα τὰ ὀθόνια,
En, voorovergebogen, ziet hij de verbanddoeken,
οὐ μέντοι εἰσῆλθεν.
maar hij ging niet naar binnen.
6  ἔρχεται οὖν καὶ Σίμων Πέτρος
Ook Simon Petrus komt aan,
ἀκολουθῶν αὐτῷ,
die hem gevolgd had,
καὶ εἰσῆλθεν εἰς τὸ μνημεῖον·
en hij ging de grafkamer binnen;
καὶ θεωρεῖ τὰ ὀθόνια κείμενα,
en zag de verbanddoeken liggen
7  καὶ τὸ σουδάριον,
en de zweetdoek,
ὃ ἦν ἐπὶ τῆς κεφαλῆς αὐτοῦ,
die om zijn hoofd had gezeten
οὐ μετὰ τῶν ὀθονίων κείμενον
en die niet bij de verbanddoeken lag,
ἀλλὰ χωρὶς ἐντετυλιγμένον εἰς ἕνα τόπον.
maar apart opgerold op één plaats.

8  τότε οὖν εἰσῆλθεν καὶ ὁ ἄλλος μαθητὴς
Toen ging ook de andere leerling naar binnen,
ὁ ἐλθὼν πρῶτος εἰς τὸ μνημεῖον,
die het eerst bij de grafkamer aankwam,
καὶ εἶδεν καὶ ἐπίστευσεν·
en hij zag en geloofde.

9  οὐδέπω γὰρ ᾔδεισαν τὴν γραφὴν
Want nog niet kenden zij de Schrift,
ὅτι δεῖ αὐτὸν ἐκ νεκρῶν ἀναστῆναι.
dat hij uit de doden op moest staan.
10  ἀπῆλθον οὖν πάλιν πρὸς αὑτοὺς οἱ μαθηταί.
Toen gingen de leerlingen weer naar de anderen terug.

11  Μαρία δὲ εἱστήκει πρὸς τῷ μνημείῳ ἔξω κλαίουσα.
Maria stond buiten bij het graf te huilen.
ὡς οὖν ἔκλαιεν
Terwijl zij huilde
παρέκυψεν εἰς τὸ μνημεῖον,
boog zij zich naar het graf.
12  καὶ θεωρεῖ δύο ἀγγέλους
En zij ziet twee engelen,
ἐν λευκοῖς καθεζομένους,
gekleed in het wit,
ἕνα πρὸς τῇ κεφαλῇ
een aan het hoofdeinde
καὶ ἕνα πρὸς τοῖς ποσίν,
en een aan het voeteinde
ὅπου ἔκειτο τὸ σῶμα τοῦ Ἰησοῦ.
waar het lichaam van Jezus had gelegen.

13  καὶ λέγουσιν αὐτῇ ἐκεῖνοι,
En zij vroegen haar:
Γύναι, τί κλαίεις;
“Vrouw, waarom huilt u?”
λέγει αὐτοῖς ὅτι Ἦραν τὸν κύριόν μου,
Zij antwoordde hun: “Ze hebben mijn heer weggehaald,
καὶ οὐκ οἶδα
en ik weet niet
ποῦ ἔθηκαν αὐτόν.
waar ze hem hebben neergelegd.”

14  ταῦτα εἰποῦσα
Terwijl ze dat zei
ἐστράφη εἰς τὰ ὀπίσω,
keerde ze zich om,
καὶ θεωρεῖ τὸν Ἰησοῦν ἑστῶτα,
en zag ze Jezus staan,
καὶ οὐκ ᾔδει
maar ze wist niet
ὅτι Ἰησοῦς ἐστιν.
dat het Jezus was.

15  λέγει αὐτῇ Ἰησοῦς,
Jezus zei tegen haar:
Γύναι, τί κλαίεις; τίνα ζητεῖς;
“Vrouw, waarom huilt u? Wie zoekt u?”
ἐκείνη δοκοῦσα ὅτι ὁ κηπουρός ἐστιν
Zij, in de mening dat het de tuinman was,
λέγει αὐτῷ,
zei hem:
Κύριε, εἰ σὺ ἐβάστασας αὐτόν,
“Heer, als u hem weggehaald hebt,
εἰπέ μοι ποῦ ἔθηκας αὐτόν,
zeg mij dan waar u hem hebt neergelegd,
κἀγὼ αὐτὸν ἀρῶ.
en ik zal hem terughalen.”
16  λέγει αὐτῇ Ἰησοῦς, Μαρία.
Jezus zei tegen haar: “Maria!”
στραφεῖσα ἐκείνη λέγει αὐτῷ Ἑβραϊστί,
Zij draaide zich om en zei in het Hebreeuws:
Ραββουνι [ὃ λέγεται Διδάσκαλε].
“Rabboeni!” [Dat betekent: “Meester!”]

17  λέγει αὐτῇ Ἰησοῦς,
Jezus zei haar:
Μή μου ἅπτου,
“Houd me niet vast.
οὔπω γὰρ ἀναβέβηκα πρὸς τὸν πατέρα·
Want ik ben nog niet omhoog gegaan naar de Vader.
πορεύου δὲ πρὸς τοὺς ἀδελφούς μου
Maar ga naar mijn broeders,
καὶ εἰπὲ αὐτοῖς,
en zeg hun:
Ἀναβαίνω πρὸς τὸν πατέρα μου καὶ πατέρα ὑμῶν
“Ik ga naar mijn Vader en uw Vader,
καὶ θεόν μου
naar mijn God
καὶ θεὸν ὑμῶν.
en uw God.”

18  ἔρχεται Μαρία ἡ Μαγδαληνὴ
Maria van Magdala ging
ἀγγέλλουσα τοῖς μαθηταῖς
het vertellen aan de leerlingen
ὅτι Ἑώρακα τὸν κύριον,
dat zij de Heer had gezien
καὶ ταῦτα εἶπεν αὐτῇ.
en wat hij haar gezegd had.

Volgende
Terug