Go to content Go to navigation Go to search

6f Nausikaä’s reactie · 6057 dagen geleden by Ad van den Ende

τὸν δ᾽ αὖ Ναυσικάα λευκώλενος ἀντίον ηὔδα·
Hem antwoordde de blankarmige Nausikaa op haar beurt:
“ξεῖν᾽, ἐπεὶ οὔτε κακῷ οὔτ᾽ ἄφρονι φωτὶ ἔοικας·
“Vreemdeling, omdat je niet op een arme en onverstandige man lijkt ….
Ζεὺς δ᾽ αὐτὸς νέμει ὄλβον Ὀλύμπιος ἀνθρώποισιν,
Zeus, de Olympiër, deelt zelf de voorspoed toe aan de mensen,
ἐσθλοῖς ἠδὲ κακοῖσιν, ὅπως ἐθέλῃσιν, ἑκάστῳ·
aan (de mensen) van hoge en lage afkomst, zoals hij het wil, aan ieder;
καί που σοὶ τάδ᾽ ἔδωκε, σὲ δὲ χρὴ τετλάμεν ἔμπης.
hij gaf u dit, denk ik, u moest dit wel doorstaan.

νῦν δ᾽, ἐπεὶ ἡμετέρην τε πόλιν καὶ γαῖαν ἱκάνεις,
Maar nu, omdat u in onze stad en in ons land bent aangekomen,
οὔτ᾽ οὖν ἐσθῆτος δευήσεαι οὔτε τευ ἄλλου,
zult u aan eten geen gebrek hebben noch aan iets anders,
ὧν ἐπέοιχ᾽ ἱκέτην ταλαπείριον ἀντιάσαντα.
dat passend is voor een zwaarbeproefde smekeling die ons pad kruist.

ἄστυ δέ τοι δείξω, ἐρέω δέ τοι οὔνομα λαῶν.
Ik zal u (de weg naar) de stad wijzen, en ik zal u noemen de naam van de mensen.
Φαίηκες μὲν τήνδε πόλιν καὶ γαῖαν ἔχουσιν,
De Faiaken bewonen deze stad en dit land,
εἰμὶ δ᾽ ἐγὼ θυγάτηρ μεγαλήτορος Ἀλκινόοιο,
ik ben de dochter van de fiere Alkinoos,
τοῦ δ᾽ ἐκ Φαιήκων ἔχεται κάρτος τε βίη τε.
bij hem berust de macht en de heerschappij over de Faiaken.”

ἦ ῥα καὶ ἀμφιπόλοισιν ἐυπλοκάμοισι κέλευσε·
Zo sprak zij, en haar dienaressen met de schone vlechten beval ze:
“στῆτέ μοι, ἀμφίπολοι· πόσε φεύγετε φῶτα ἰδοῦσαι;
“Blijf toch staan, dienaressen; waarheen vluchten jullie bij het zien van een man?
ἦ μή πού τινα δυσμενέων φάσθ᾽ ἔμμεναι ἀνδρῶν;
Jullie denken toch niet dat hij een van de vijandige mannen is?

οὐκ ἔσθ᾽ οὗτος ἀνὴρ διερὸς βροτὸς οὐδὲ γένηται,
Deze is geen te vrezen sterfelijke man, en (zo iemand) zal er ook niet zijn,
ὅς κεν Φαιήκων ἀνδρῶν ἐς γαῖαν ἵκηται
die naar het land van de Faiaken-mannen komt
δηιοτῆτα φέρων· μάλα γὰρ φίλοι ἀθανάτοισιν.
en strijd brengt; want zij zijn zeer geliefd bij de onsterfelijken.
οἰκέομεν δ᾽ ἀπάνευθε πολυκλύστῳ ἐνὶ πόντῳ,
We wonen ver weg, (midden) in een hevig klotsende zee,
ἔσχατοι, οὐδέ τις ἄμμι βροτῶν ἐπιμίσγεται ἄλλος.
het verst (van allemaal), met ons heeft geen ander der stervelingen contact.

ἀλλ᾽ ὅδε τις δύστηνος ἀλώμενος ἐνθάδ᾽ ἱκάνει,
Maar deze ongelukkige komt al zwervende hier aan,
τὸν νῦν χρὴ κομέειν· πρὸς γὰρ Διός εἰσιν ἅπαντες
hem moeten we nu verzorgen; want onder de bescherming van Zeus staan alle
ξεῖνοί τε πτωχοί τε, δόσις δ᾽ ὀλίγη τε φίλη τε.
vreemdelingen en bedelaars; een gift, hoe klein ook, is welkom.
ἀλλὰ δότ᾽, ἀμφίπολοι, ξείνῳ βρῶσίν τε πόσιν τε,
Komaan, geef, dienaressen, aan de vreemdeling eten en drinken,
λούσατέ τ᾽ ἐν ποταμῷ, ὅθ᾽ ἐπὶ σκέπας ἔστ᾽ ἀνέμοιο.”
en wast (hem) in de rivier waar beschutting is tegen de wind.”

Volgende
Terug