Go to content Go to navigation Go to search

4. Op en rond de Ocu berg · 6314 dagen geleden by Ad van den Ende

Een lange klim

Het pad naar het Ocu meer is voor motorvoertuigen bereidbaar, maar wordt zelden bereden; gedurende een heerlijke klim van vijf uur, van duizend naar zevenentwintighonderd meter, zagen we geen auto’s en maar weinig mensen.

Toen we bij een haarspeldbocht uitrustten zagen we twee grote magere mannen, gewapend met glimmende speren, nog langer dan zijzelf, die tegen een heuvel opklommen: apenjagers, dat leed geen twijfel. De lokale kleine grijze aap met wit gezicht is een gewilde eiwitbron en de aantallen
ervan nemen navenant af.

Uren lang slingerde het pad zich langs de hellingen van met goudkleurig gras bedekte bergen, waarvan de woeste pieken zilverkleurig afstaken tegen een kobaltblauwe lucht. Soms werden we door hoge bomen overschaduwd; soms staken we brede bergterrassen over waarop een paar nederzettingen lagen en kleine maisveldjes; soms ook besproeiden snelstromende heldere stroompjes brede groene weiden waar kleine jongens grote dieren hoedden. Dan weer werden de bergen steiler, kropen ze dichter tegen elkaar en werden ze bedekt door donkere bossen.

Dit pad, dat oorspronkelijk door Duitsers uit de bergwand was gehouwen, hing over ravijnen die zelfs voor de stoutmoedigste jager te steil waren. Er waren veel apen te horen, maar ze bleven wijselijk onzichtbaar in hun schuilplaats van ondoordringbaar struikgewas.

Tegen de middag waren we op de koele top van de lokale wereld, en liepen we, op dezelfde hoogte blijvend, rond met bomen bedekte toppen boven diepe beboste valleien die een van de weinige fragmenten van het oerbos bevatten dat we in Kameroen zagen – onaangeroerd omdat het
beschermd werd door de bergformatie. Nergens anders heb ik vogelgezang gehoord van zo’n verscheidenheid en schoonheid; een voortdurende, complexe stroom van zoetheid, een vreemd indrukwekkende echo van eeuwen geleden, uit een tijd dat er op onze planeet ruimte was voor heel het handwerk van de Natuur.

Ik liep langzaam, met mijn verrekijker in de aanslag, toen we werden ingehaald door drie jonge mannen en twee jonge vrouwen; deze laatsten droegen zeer zwaar beladen manden, gehuld in heldere dekens. Een van de mannen was gewapend met een slinger, gemaakt van hout en repen band. Terwijl we gezamenlijk verder gingen vermaakte hij zich door op vogels te mikken – niet om te eten, maar gewoon voor zijn plezier. Ook al had hij zijn prooi terug willen vinden, dan was dit onmogelijk geweest door de dichtheid van het bos onmiddelijk naast het pad.

Hij en zijn maten zagen meer met het blote oog dan ik met mijn verrekijker. Herhaaldelijk hield hij stil om een scherp steentje op te rapen en weer een schot te wagen. Als hij raak schoot lachten zijn maten vol bewondering maar de vrouwen negeerden hem – al was dat niet, vrees ik, omdat hun ecologisch geweten hen dwars zat.

Toen we geleidelijk begonnen te dalen dunde het bos aan onze linkerkant enigszins uit. Tegen die tijd hadden de kronkelingen van het pad zelfs Rachei’s gevoel voor richting in de war gebracht, en zonder de aanwijzingen van onze metgezellen zouden we de afslag gemist hebben. Dat paadje liep langzaam omhoog door monsterlijk aangetast bosgebied en we zetten ons schrap voor de schok waar de heer Zambo ons op had voorbereid. “Naast het meer,’ had hij gezegd, ‘is er een huis voor toeristen – een machtig huis!’

Deze afschuwelijke kruising tussen een vele malen vergrote blokhut en een misvormd Zwitsers chalet was een voorbeeld van door de regering gesponsord vandalisme. Het lag daar plomp op een door bulldozers vlak gemaakt terras – op zich al een open wond in de bergflank – en het leek er op of het meteen na voltooiing verlaten was. De niet-behandelde planken waren verweerd tot een vuil grijs, de deuren en ramen waren streng geblindeerd en afgegrendeld en dichtbij stond een lange roestige blikken keet. Alle eens zo schitterende bomen er om heen waren ten prooi gevallen aan vuur, en de ziek makende stank van muffe samengepakte as en rottende half-verbrande vegetatie irriteerde onze neusvleugels bovenmate. Afgezien van twee oude sardineblikjes, en een insectenverdrijvende spuitbus (overblijfselen van de Blanken die niet bij Oom Tom wilden blijven?), was er geen aanwijzing dat dit ‘toeristenhuis’ ooit door iemand bereikt, laat staan bewoond was.

Volgende
Terug