Go to content Go to navigation Go to search

Dervla Murphy's gevaarlijke reizen · 5516 dagen geleden by Ad van den Ende

Vertaling van ‘The Perils of Dervla Murphy’ door Clifford L. Graves, M.D. in ‘The Best of Cycling’, januari 1969

Dervla Murphy’s gevaarlijke reizen

Toen ik twee jaar geleden in dit tijdschrift schreef dat het, vanwege de internationale spanningen, niet meer mogelijk was de wereld rond te fietsen had ik geen rekening gehouden met een jonge vrouw – ik herhaal: een vrouw – die in 1963, alleen en zonder hulp, het moeilijkste gedeelte van zo’n reis volbracht. Deze vrouw is Dervla Murphy, een Ierse verpleegster, die een welsprekend en fascinerend verslag van haar reis heeft geschreven.

Dervla ging daarbij niet over één nacht ijs. Op haar tiende verjaardag kreeg ze een fiets; ze werd er meteen verliefd op. Ze kreeg ook een atlas. De combinatie van fiets en atlas bracht haar op een idee. Eens zou ze van Ierland naar India fietsen. De mensen lachten er om, en Dervla keek sip. Twintig jaar later stak ze het kanaal over en belandde ze in Duinkerken met haar fiets in het hoogtepunt van een huilende sneeuwstorm. Dat was het begin van een fantastische reis waarop ze bijna twee keer het leven verloor en één keer haar eer. Maar ze haalde het.

Ze was geen dromer; ze zocht haar uitrusting met zorg en gezond verstand bij elkaar. Haar fiets was een Armstrong met kwart-inch banden en een bijna vlak stuur. Zonder bagage woog hij achttien kilo, met bagage twee-en-dertig kilo. Om moeilijkheden met de versnelling te voorkomen sloopte ze die er af. Als extra voorzorg stuurde ze reservebanden naar de verschillende steden langs haar route. Ze kocht een pistool en leerde ermee schieten. Ze bestudeerde haar atlas en besloot langs Parijs, Milaan, Venetië, Zagreb, Belgrado, Sofia, Istanboel, Teheran, Masjhad, Kaboel, Rawalpindi en Delhi te gaan. Met verschillende zware omwegen duurde deze 7300 kilometer lange reis 175 dagen en kostte hij 175 dollar.

Als de avond viel zocht ze een plaats om te slapen. Ze sliep in Europese jeugdhotels en fabrieks-slaapzalen, in donkere bungalows en Indiase pagodes, in Koerdische koffiehuizen en Iraanse theehuizen, in Afghaanse hutten van klei en in Turkse kazernewoningen, in politiebarakken en legerkazernes, in de residenties van gouverneurs en koninklijke paleizen, in schuilplaatsen in de Himalaya en in nomadententen, en ook in de open lucht. Wat ze leerde was dat je, na een dag fietsen, overal, op welke manier ook en in welk gezelschap ook, kunt slapen.

Dervla wist dat ze, als ze vóór de hitte van de zomer in India wilde komen, ze dan hartje winter moest vertrekken. Ongelukkigerwijze was de winter van 1963 een van de strengste. Binnen de kortste keren veranderde haar vrolijke avontuur in een grimmige strijd om te overleven. In Grenoble moest ze het opgeven. De weg verdween onder een berg sneeuw. Ze nam de trein naar Turijn, baande zich een weg door de Povlakte en reed Joegoslavië binnen op een dag dat het zo koud was dat haar hand aan het stuur vast vroor.

’t Werd al nacht toen ze Nova Gorizia binnen reed, de eerste stad aan de Joegoslavische kant. Toen ze met haar fiets aan de hand door de donkere en verlaten straten liep vroeg ze een meisje de weg. Waar kon ze slapen? Het meisje legde uit dat toeristen alleen in officiële hotels mochten verblijven, die erg duur waren. Toen ze merkte dat Dervla in paniek begon te raken vervolgde ze, zonder een ogenblik te aarzelen: “Ga met mij mee. Mijn vrienden zullen graag kennis met u maken.” Hoe verder Dervla in onderontwikkelde landen doordrong, hoe vriendelijker de mensen werden.

Van haar tocht door de binnenlanden van Joegoslavië herinnert Dervla zich alleen kale bergen, bevroren vlaktes en met ijs bedekte wegen. Na vier dagen strompelde ze, meer dood dan levend, Belgrado binnen. Daar leek het er op dat het weer beter zou worden, maar ze was nog maar nauwelijks weer op weg toen ze zich gedwongen zag een lift te accepteren, omdat spiegelglad ijs het reizen met een tweewieler gevaarlijk maakte. De rit met de vrachtwagen was een nachtmerrie. Toen het onmogelijk werd op de hoofdweg verder te gaan sloeg de chauffeur een zijweg in waar zijn vrachtwagen het begaf door de botsing tegen een boom. Dankbaar dat ze nog leefde liet Dervla de gewonde chauffeur en haar fiets achter in de vrachtwagen en begon in het holst van de nacht naar het dorp te lopen.

Ze had nog nauwelijks een kilometer afgelegd toen ze bijna omver werd gekegeld door een zwaar voorwerp dat vanuit het donker op haar neerplofte en zich vastbeet in haar schouder. Dreigend gegrom maakte haar duidelijk dat haar aanvaller óf een wolf was óf een hond die gek was van honger. Een tweede dier probeerde zijn tanden in haar enkels te zetten, en een derde stond klaar om haar te doden. Niet voor niets had Dervla zich geoefend om snel een pistool te trekken. Haar eerste schot doodde het dier dat aan haar schouder hing. Een tweede schot verwondde die aan haar voeten. Opeens was ze alleen. Haar munitie was op; de rest van de weg legde ze rennend af, en op de trap van de lokale gendarmerie zakte ze in elkaar.

Toen ze Istanboel naderde veranderde plotseling invallende dooi enorme sneeuwbanken in kolkende waterstromen. Bergen water stortten zich omlaag door de Morava en klotsten tegen de oevers. Dervla’s weg was op de oeverwal, slechts centimeters boven het water. Plotseling sloeg er een geweldige golf over de wal en deed Dervla met fiets en al op de kade belanden. Door en door nat kon ze nergens anders aan denken dan aan haar fiets. Toen ze weer opkrabbelde zag ze hem: hij hing in een boom.

Tot haar grote verbazing ging ze zonder de minste poespas door het ijzeren gordijn. Het douanekantoor aan de Joegoslavische kant was verlaten. Ze tilde haar fiets door een van de vele gaten in het hek en klopte aan aan het Bulgaarse douanekantoor. Ook dit leek verlaten, maar toen ze volhield met zoeken vond ze een kamer met een politie agent in diepe slaap, een poesje op zijn schoot.
“Neemt u mij niet kwalijk, mijnheer. Zou u zo vriendelijk willen zijn mijn paspoort te stempelen?”
Ze liet het hem zien.
Haar visum had ze met veel moeite in Londen gekregen; het beperkte haar tot een verblijf van vier dagen. De politieagent schoot in de lach en gaf haar een visum met helemaal geen tijdslimiet. Toen schonk hij haar een brandewijn in, en wenste haar een goede reis toe.

Haar route ging vervolgens richting Istanboel, daarna de Bosporus over en Aziatisch Turkije in. Met het milder worden van de temperatuur werd het landschap woester. Kort nadat Dervla Iran was binnengefietst moest ze haar pistool opnieuw gebruiken.
Ze zat langs de kant van de weg, bij een haarspeldbocht, uit te rusten toen er drie verweerd uitziende, wat oudere mannen naderden, elk met een schop over de schouder. Ze wilde hen juist gedag zeggen toen twee van de drie mannen haar fiets pakten en de derde haar met een schop bedreigde. Dervla deed een paar stappen achteruit, greep haar pistool, schoot in de lucht en legde toen aan op haar aanvaller, maar voor ze weer kon schieten gingen ze er alle drie van door, met achterlating van schoppen, fiets en de rest.

Sommige reizigers denken dat je beter geen pistool bij je kunt hebben, dat het meer problemen veroorzaakt dan oplost. Als Dervla haar pistool in Adabile gebruikt had zou ze nu nog wegkwijnen in een Armenische gevangenis. Ze had net op het plein zitten eten toen een politieagent haar kwam zeggen dat ze in verboden gebied was en dat ze op het politiebureau opheldering moest komen geven. Hij zei dat ze hem moest volgen.

Na een lange wandeling door een deel van de stad met een slechte reputatie kwamen ze bij een huis dat helemaal niet op een politiebureau leek. Binnen had het er nog minder van weg. Het was een particulier huis, geheel verlaten. De politieagent sloot de deur, deed de sleutel in zijn zak, en liet geen twijfel bestaan over wat hij van plan was. Dervla bevond zich in een moeilijke positie. Als ze haar pistool gebrukte zou ze worden gearresteerd vanwege een aanslag op een politieagent. Voor zoiets worden ze in Armenië opgehangen. Dus gebruikte ze haar knieën, haar nagels en haar tanden. Toen haar aanvaller tijdelijk buiten gevecht was gesteld greep ze zijn broek, vond de sleutel, en rende naar buiten. Dat was haar benauwdste avontuur. Ironisch genoeg was hier geen sprake van een stiekeme aanrander in een donker laantje maar van een behoeder van de wet in de hoofdstraat bij volle daglicht.

In Teheran werd haar gezegd dat de weg naar Afghanistan voor vrouwen was gesloten omdat een Zweeds meisje, die het in een auto had geprobeerd, door bandieten was vermoord. Hierdoor niet ontmoedigd wist Dervla van de Amerikaanse consul een brief af te troggelen waarin de Afghaanse regering gevraagd werd de wet voor Dervla op te schorten.

“Tenslotte,” benadrukte ze, “als men in 1492 een visum nodig had gehad zou Amerika nooit ontdekt zijn.” Dat argument gaf de doorslag, en gedurende de volgende twee weken fietste ze zo’n vijftienhonderd kilometer door de Dash-i-Kavir over wegen die van een Jeep een wrak zouden hebben gemaakt. Geleidelijk begon de fiets kwalen te vertonen. In de enige fietswinkel tussen Teheran en Kabul verleenden twee monteurs zo enthousiast eerste hulp dat de patiënt bijna overleed. In Iran gebruikt geen monteur een schroevendraaier. Hij hamert de schroef op zijn plaats.

Ofschoon Dervla herhaaldelijk was gewaarschuwd dat Afghanistan een gevaarlijk en primitief land was kwam ze nergens een bandiet tegen. Integendeel, de mensen waren vriendelijk en behulpzaam. In de bergengte Tangi Sharo viel ze eens in de volle hitte van de middagzon langs de kant van de weg in slaap. Een verschrompelde oude man zette een tent over haar uit, zo rustig dat ze in het geheel niet wakker werd. Maar een Amerikaanse toerist die deze route met de auto aflegde en per ongeluk een Afghaans kind overreed werd door woedende stamleden bijna gedood.

Het verkeer was beperkt tot kameelkaravanen en af en toe een overladen en ondervoede bus. In dit wonderlijk mooie land zag Dervla maar één particuliere auto. Het was een Jeep met een meedewerker van een Amerikaanse hulporganisatie.
‘God allemachtig, wat doe jij hier op deze verdomde weg?’
‘Ik fiets.’
‘Dat zie ik,maar in gods naam, waarom?’
‘Omdat ik het leuk vind.’
‘Ben je gek? Geef hier die fiets en ik gooi hem achterin. Jij stapt in en we maken dat we zo snel mogelijk uit deze verdomde frituurpan weg komen. Dit is nog geen weg voor een kameel!’
‘Op de fiets voelt het helemaal niet als een frituurpan. Je hoeft alleen maar om je heen te kijken om te zien dat het landschap deze verschrikkelijke weg goedmaakt. Ik geniet van het fietsen door dit land. Bedankt voor het vriendelijke aanbod.’
‘Jij bent echt gek!’

Kabul, de hoofdstad van Afghanistan zou heel interessant zijn geweest als er geen duizenden Amerikanen van allerlei hulporganisaties waren geweest. Dervla leerde hen al snel beter kennen.
“Vandaag heb ik een vijf-en-twintig-jarige Amerikaan ontmoet in het museum; hij was typerend voor mensen van zijn slag. Voor hen is reizen meer een ergens vandaan gaan dan een ergens naar toe gaan. Ze hebben een gevoel van leegte, lijken ongelukkig, in de war; hebben een ziekelijke behoefte aan gezelschap, maar zijn bang om zich aan een ideaal of een persoon of ook maar iets te binden. Ik vind iets angstaanjagends en tegelijk roerends aan jonge mensen die geen doel hebben, hoe dwaas ze ook zijn, of hoe verkeerd bezig ook. Deze jongeman was aardig en intelligent, maar verknoeide zijn tijd, was zich daar bewust van en maakte zich daar kwaad over. Hij verlangde er niet naar om naar huis terug te keren, maar na twee jaar is hij het reizen moe, waarschijnlijk omdat hij de mensen op afstand houdt, niet vanwege vijandigheid of superioriteit, maar omdat hij zich, op een of andere manier, niet bewust is van zijn eigen identiteit.”

Na Herat was Kabul een teleurstelling, maar aan de andere kant van de Hindu Kush wenkte een verrukkelijke vallei met het legendarische dorp Bamian. Dervla zette zich per fiets aan de beklimming van de 3.160 meter hoge Shibar pas, maar haar banden werden aan flarden gescheurd en haar remblokjes tot schroot verpulverd. Ze had geen andere keus dan met de bus verder te gaan.

In de bus liep ze haar enige ernstige kwetsuur op. Bij de start sprak de chauffeur een prijs af van tien Afghani’s per persoon, maar onderweg verhoogde hij de prijs tot twaalf. Er brak een pandemonium uit. Alle inzittenden pakten hun wapens en een man probeerde over de stoelen te klimmen om de chauffeur aan te pakken. In het gevecht dat volgde viel het woeste stamlid op Dervla. Met de achterkant van zijn geweer gaf hij haar een harde klap op de borst. Verschillende gebroken ribben waren het gevolg; daar had ze weken lang last van. Maar Bamian maakte alles goed. Al eeuwen lang van de buitenwereld afgesloten zal het altijd een sprookjesland blijven.

Aan de Pakistaanse grens was Dervla ineens terug in de beschaafde wereld. Het douanekantoor had een ventilator, de beambten liepen in uniform, en op de wegen stonden richtingsborden. Maar de mensen waren niet langer trotse stamleden. Het waren Oosterlingen, levend in ongelooflijke ellende in de terneerdrukkende hitte van een droevig stemmend overbevolkt land.

Dervla was nu wel heel dicht bij een plaats gekomen die ze vóór alles wilde zien: Gilgit. Van Rawalpindi tot Gilgit is het hemelsbreed (letterlijk:als een kraai het vliegt) maar drehonderdvjftig kilometer. Maar kraaien vliegen niet tot een hoogte van 4500 meter. En zo hoog was de Babusar Pas die naar Gilgit leidt. Ook al was het nu begin Juni met temperaturen die regelmatig boven 100º F uit stegen, toch was de Babusar Pas nog steeds gesloten. Er was maar één manier om in Gilgit te komen: vliegen.

De vlucht was een nachtmerrie. De piloot kon het zich niet veroorloven ook maar één deciliter benzine te verkwisten, dus hij vloog vlak langs de grond. Al snel vlogen ze in de schaduw van de bijna 8000 meter hoge Nanga Parbat. Dervla zat meer in de zenuwen dan dat ze onder de indruk was. Ze zat uit te kijken over een fantastisch panorama van met sneeuw bedekte pieken, en toch was ze maar half zo opgewonden als wanneer ze dezelfde pieken vanaf haaf fiets zou zien. De moderne mens hield zichzelf voor de gek, bedacht ze; hij/zij haalde elke fysieke inspanning weg uit het reizen. Vandaag de dag kan iemand de vijf werelddelen bereizen met minder inspanning dan zijn grootvader nodig had om de dichtstbijzijnde stad te bezoeken. Tegenwoordig zien we meer, maar betekent het ook meer?

In Gilgit, hoog in de Himalaya, werd Dervla verliefd op de schoonheid van de streek. Het was een andere wereld.
Een maand lang was Dervla de gevangene van Gilgit. Ze kon zich er niet van losscheuren. Tenslotte vertelde de kalender haar dat de pas open moest zijn. Afwisselend lopend en fietsend volgde ze de bergengte van de rivier de Indus tot aan de voet van de pas. De temperatuur in de kloof liep op tot 120º F. De enige manier om dit te overleven was: bij zonsopkomst vertrekken, tot twaalf uur reizen, een schaduwrijke plek opzoeken en dan tot vier uur slapen.

Op een dag had ze geen water meer en stierf ze bijna. Ze nam de symptomen meer met belangstelling waar dan dat ze in paniek raakte. Eerst hield ze op met transpireren, toen kreeg ze het koud, tenslotte viel ze flauw. Ze bleef een paar uur bewusteloos liggen, en sleepte zich vervolgens de laatste paar kilometer naar het dorp Chilas. Ze had verschillende dagen nodig om weer op verhaal te komen.

Toen kwam de Babusar Pas in al zijn glorie en onmetelijkheid. Tot dan toe waren er nog geen mensen overheen gegaan, maar toen ze vertrok vertelde een oude man haar dat er een paar uur eerder een pony karavaan was gepasseerd. Over de eerste negen kilometer, over een pad dat als zodanig nog net herkenbaar was, deed ze vier uur. Toen maakte een stralende zon plaats voor een sneeuwjacht. Dervla kon de overkant van de gletsjer niet meer zien, en het oppervlak leek hoogst verraderlijk. Er zat niets anders op dan te proberen een weg eromheen te vinden. Voetje voor voetje, van de ene rots op de andere springend met de fiets om haar nek, bereikte ze de top. De zon ging snel onder; er was geen moment te verliezen. Ze moest doorgaan of doodvriezen.

Ze begon af te dalen, om bij een ravijn uit te komen waar de brug was weggespoeld. Haar pad was geblokkeerd! Wanhopig naar een uitweg zoekend stuitte ze op de sporen van de pony’s, juist op het ogenblik dat ze aan het einde van haar krachten was. Ze klom terug naar de gletsjer, volgde de rand er van, en ontdekte de karavaan anderhalve kilometer beneden zich. Er was geen tijd om het pad te volgen. In plaats daarvan liet Dervla zich omlaag langs de gletsjer glijden, met de fiets voor haar uit. De mannen begroetten haar met uitroepen van vreugde en verbazing. De Babusar Pas was met de fiets bedwongen.

De rest van de reis terug naar Rawalpindi was bijna tweehonderd kilometer freewheelen. Toen ze de stad naderde overviel de felle hitte haar opnieuw. Ze doorstond hem echter. Drie weken nadat ze Gilgit verlaten had bereikte ze Delhi. Maar de prijs was hoog: dysenterie. Hij beëindigde haar reizen op een effectievere manier dan overstromingen, hitte, sneeuw of ijs.

Wat valt er aan deze prestatie nog toe te voegen? Dervla Murphy was een jonge vrouw met een visie. Haar visie was helder. Ze wilde de wereld zien. Ze had met de trein of de bus kunnen gaan maar ze koos de fiets vanwege de unieke voordelen er van. De fiets maakte de weg vrij naar nog niet in kaart gebrachte gebieden. Hij bracht haar dichter bij de mensen. Hij liet haar helderder zien, intenser voelen, kritischer denken. Kortom, hij hielp haar zichzelf te begrijpen.

Terug

reageer