Go to content Go to navigation Go to search

Torremolinos, Witte Donderdag 1971 · 5669 dagen geleden by Ad van den Ende

Beste Theo, Je hebt beloofd je klasgenoten op de hoogte te houden van “de avontuurlijke reis van Oom Aad naar de Sahara”; daarom zal ik je af en toe wat schrijven, dan kan jij die belofte houden. Dat schrijven moet wel tussen de bedrijven door gebeuren, dus het zal wel een rommelig verhaalworden. Maar ik kan het wel aan jou overlaten om er een “sterk verhaal” van te maken.

Je weet dat we Zaterdag 5 April, om een uur of één, vertrokken zijn uit Delft: via Zundert naar België. Daar ben je wel eens geweest, dus daar kan ik je niet veel over wijs maken. Aan de Belgisch-Franse grens hebben we een pintje bier gedronken. Toen de caféhouder mijn Frans hoorde schakelde hij onmiddellijk op “Nederlands” over. Hij wist ons te vertellen dat een van de munten, waarmee we wilden betalen, nog van “vóór de Krieg” was, dus daar trapte hij niet in. Jammer.

Omdat we nog fris waren, zijn we door gereden tot voorbij Reims. Om een uur of één hebben we een kampeerplaats opgezocht. Het was aardedonker, dus we konden alleen maar hopen dat we ‘s morgens niet op een marktplein wakker zouden worden, tussen mensen die hun kramen opslaan. Dat had pater Schotten namelijk al eens meegemaakt. Maar het viel mee. ‘s Morgens bleek dat we vlak bij een riviertje stonden. Als we nog drie meter doorgereden waren hadden we er in gezeten.

Toen weer vrolijk verder, via Dion naar Lyon, en daar het Rhônedal in. Daar merkten we voor het eerst dat we al zuidelijk kwamen; de rivieroevers zagen wit en lichtpaars van de bloeiende abrikozen, amandelen en perziken. Precies de bloeiende boomgaarden van de Betuwe maar dan met bergen er boven, en wijnstokken er onder. Op de linkeroever ging het wit van de bloesems in de verte over in het wit van de sneeuw op de bergtoppen. Het Rhóne-dal vormt namelijk de grens van de Alpen. Je zag er heel veel auto’s met ski’s bovenop.

Om te skieën hadden we zelf geen tijd, jammer genoeg. We waren al blij dat we zelf geen last
van sneeuw hadden; maar van regen des te meer; flinke plensbuien soms. Dat werd wel lastig
toen een van de ruitenwissers niet zo best meer wilde. Gelukkig kon hij ook met de hand bediend worden. Dat is het voordeel van een Landrover: je kunt een hele hoop dingen met de hand bedienen. De ellende is alleen dat je ze ook vaak met de hand móét bedienen.
In de buurt van Valence hebben we de auto in een klein dorp geparkeerd, en nog een pilsje
gedronken met wat “jeux-de-boules”-spelers. Jeux-de-boules is een heel oud spel met stenen ballen, zoiets als knikkeren, naar dan in het groot: met grote knikkers, en voor grote mensen.Hele dorpen doen er aan mee, en er zijn wedstrijden met andere dorpen. Maar nu regende het, dus moest men zich met een pilsje tevreden stellen.

Het was voor ons wel prettig dat we in de regen geen tent hoefden op te slaan. We slapen immers in de auto, in hangmatten. Die hangmatten zijn best; ik kan er bijna helemaal in. Alleen kon ik mijn benen niet kwijt in het begin; maar die hangmatten rekken op de duur een beetje uit, en nu pas ik er precies in. Je vraagt je misschien wel af waarom we via Lyon gereden zijn, en niet via Bordeaux. Dat was niet vanwege de grote autobaan, want we hebben steeds secundaire wegen genomen. Daar hoefden we geen tol te betalen, en bovendien zijn die wegen veel interessanter. Ze gaan door heel kleine dorpjes heen; daar kun je zien wat de Fransen zoal uitvoeren – of niet uitvoeren -. We reden er op Zondag doorheen, dus behalve veel werkende boeren zagen we heel wat Fransen die gingen vissen of jagen. Daar schijnen de Fransen wel van te houden, en ze hebben er ook de ruimte voor; er zijn heel wat riviertjes, en grote uitgestrekte bossen. We kwamen zelfs voorbij een hotel waar je jachtgeweren kon huren, en van waaruit jachtpartijen georganiseerd werden.

Maar ook daar hadden we geen tijd voor. We namen wel de tijd om de Ardèche in te gaan; dat is een streek aan de westelijke oever van de Rhône, bij Montélimar. Daar had pater Schotten nog wat kennissen wonen. Dus verlieten we op een gegeven ogenblik het rivierdal, en reden de bergen in, over steeds smallere weggetjes, en langs steeds diepere afgronden. Die weggetjes waren, behalve onverhard, ook zonder beschermende muurtjes erlangs, dus je had soms fantastische vergezichten de diepte in. Ik ben wel wat bergwegen gewend, maar dit hoefde voor mij eigenlijk niet zo erg. Maar het eindpunt maakte alles goed.

Daar ontmoetten we namelijk ‘Monsieur Vemard’, een van die heertjes die er nog precies zo
bijloopt als zijn voorouders uit de twaalfde eeuw. En volgens mij spreekt hij ook nog dezelfde
taal. Nu is mijn modern Frans al niet zo best, laat staan dat ik middeleeuws Frans versta. Pater
Schotten kon hem nog aardig verstaan. Als monsieur Vemard mijn kant op keek, knikte ik ook maar ijverig: “Oui, oui”. Op een gegeven ogenblik voelde ik me net zo als de hond
van monsieur Vemard zich gevoeld moet hebben toen die er door zijn baas op uit gestuurd werd om wat schapen – met hun lammeren – op het goede pad te brengen. Hij ging er als een haas op af, blafte wat links en rechts, en ging toen naar zijn baas staan luisteren, die hem van afstand allerlei aanwijzingen – en verwensingen – toeschreeuwde. De hond begreep er niets van en wist niet beter te doen dan opgewekt terug te kwispelen; een vriendelijke hond, dat wel.

De baas en zijn vrouw waren trouwens ook erg vriendelijk. Zij ontvingen ons gastvrij in hun
woonkamer: ‘n klein keukentje, met daarin een ouderwets houtgestookt fornuis naast een
moderne oven; vier stoelen met een tafel, en daarop twee flessen wijn en drie glazen: twee schone en een vuile. De schone waren voor de gasten, het vuile voor de boer zelf. De gasten kregen ook de fles met de goede wijn. Want al was het pas ‘s morgens tien uur, er moest wijn gedronken worden. Na een vriendelijk gesprek lieten ze ons niet gaan voor we vier kleine, melkwitte, pas gemaakte kaasjes aangenomen hadden. De melk droop er nog af.

Met een paar glazen wijn achter de kiezen verliep de terugtocht aanzienlijk vlotter. Toen weer het dal in, en verder naar het Zuiden. Maar daarover vertel ik je ‘n volgende keer meer. Terwijl ik je dit schrijf zitten we al op de boot van Malaga naar Melilla. Het hele schip trilt een beetje, vandaar dit gekrabbel. Over een dag hopen we in de woestijn te zitten, dan schrijf ik je weer.
Met hartelijke groeten, oom Ad.

Volgende
Terug