Go to content Go to navigation Go to search

Mbouda, 15 mei 1971 · 5669 dagen geleden by Ad van den Ende

Beste Theo,
Ik heb je de vorige keer verteld dat we bij de stadsmuur van Adrar stonden, met een lekke band. Nu heeft de landrover een heel makkelijk systeem om banden van de wielen af te nemen: de wielen bestaan namelijk uit twee helften, die je van elkaar los kunt schroeven. Je hoeft de banden niet over de velgranden heen te lichten. Heel eenvoudig dus. Alleen, je moet de moeren wel los kunnen schroeven. En dat lukte niet. Zij zaten werkelijk “moervast”. We hebben van alles geprobeerd. Met kruipolie, en zelfs de brander er op gezet, maar dat hielp allemaal niet. Ze waren gewoon vastgeroest. Dat wisten we dan gelijk voor een volgende Sahara-reis, dat je zulke dingen eerst moet uitproberen.

Er zat niets anders op dan het reservewiel om te leggen, en de kapotte band in een garage te laten maken. We moesten toch ook nog benzine tanken. Een benzinepomp was snel gevonden. Ze konden ons niet aan benzine helpen, want die was op! Maar ze wilden wel de band plakken. Dat hebben we ze dus laten doen. Maar omdat het hun ook niet meeviel de moeren los te krijgen, zijn wij ondertussen Adrar gaan bekijken. Dat is een interessante plaats. Rechte straten, waarvan het “wegdek” voornamelijk uit zand bestaat; vierkante huizenblokken, zonder ramen er in, met lage openingen die toegang geven tot een binnenplaats. Het lijkt wel of elk huis een vesting is. Nog niet zo lang geleden waren ze dat ook. ‘n Vijftig jaar terug waren die gebieden nog behoorlijk onrustig. Toen was het voor een blanke ook levensgevaarlijk om er zonder gewapende geleide doorheen te trekken. Nu kijken de mensen je wel wat vreemd aan, want veel toeristen komen er (gelukkig) niet, maar ze zijn toch vriendelijk, en meestal groeten ze je.

Een oud vrouwtje deed dat niet; ze zat op de grond voor haar huis en toen we langs kwamen trok ze een grote cirkel in het zand om zich heen, en begon allerlei bezwerende formules te prevelen. Tenslotte waren we voor haar “ongelovigen”, want daar is iedereen Mohammedaans.

Na een tijdje lopen kwamen we in het centrum van Adrar. Dat bestond uit een groot, vierkant terrein, met daarop bomen en struiken, er omheen een asfaltweg, en daarlangs lagen de belangrijke gebouwen. Allereerst de “Daira” – zoiets als bij ons het gemeentehuis -; verder de gendarmerie, de bank, het postkantoor, en het hotel voor de toeristen. Al deze gebouwen zijn er later neergezet, alle in dezelfde stijl. Door de vele bogen doen ze vrolijk aan, en toch “vloeken” ze niet met de sobere bouwstijl van de oorspronkelijke bewoners, de ‘Tohat”.

Deze Tohat waren in het begin ook nomaden, maar tenslotte hebben ze zich gevestigd bij de oasen, die zich vanaf Adrar over een afstand van honderd kilometer naar het zuiden uitstrekken. Je weet dat oasen plaatsen zijn in de woestijn waar het water uit de grond omhoog komt. Door het water zijn dat heel vruchtbare plaatsen. Je ziet er honderden dadelpalmen, maar ze verbouwen er ook graan en tabak. Dat water komt over afstanden van honderden – misschien wel duizenden – kilometer door poreuze aardlagen uit het zuidelijker gelegen Centraal Afrika. Daar valt, in de gebieden van het tropische regenwoud, enorm veel regen. Er zijn bijvoorbeeld plaatsen in Kameroen waar jaarlijks twaalf meter neerslag valt; dat is gemiddeld een meter per maand! In Adrar hadden we niet veel last van de regen; daar scheen een stralende zon. Omdat het intussen middag was geworden besloten we in het hotel wat koelte te gaan zoeken, en eens een goede maaltijd te nemen. Die maaltijd was inderdaad – op een erg taaie schapenbout na – prima, met veel groenten er bij. De tomaten die we erbij kregen waren bijna van Westlandse kwaliteit! Naast ons zat een Duits echtpaar aan tafel, met hun dochtertje. Moeder en dochter waren natuurlijk in grote harembroek gehuld. Behalve een hond hadden ze ook nog twee kleine vosjes bij zich. Die waren erg grappig om te zien. Dat was voor het eerst dat ik zag dat ze vossen als huisdieren gebruiken. Na het diner zijn we eens een kijkje gaan nemen op het politiebureau, en daarna op de Daira. Daar moest men ons toestemming geven om naar de volgende plaats te gaan. Bij Adrar houdt namelijk de weg op. Daarna rijd je gewoon over de woestijnbodem naar de volgende plaatsen.

Die liggen ver uit elkaar, en daartussen zijn geen benzinestations. Als je eventueel vast komt te zitten is dat nog niet zo erg, want na een paar uur komt er altijd wel weer een wagen langs. Als je stil staat stopt iedereen om te vragen of je panne hebt, en dan zouden ze wel verder helpen. Maar voor alle veiligheid controleert de politie de auto en de uitrusting. Wanneer die in orde zijn krijg je een schriftelijke toestemming om verder te gaan. In elke volgende plaats moet je dat formulier dan laten afstempelen. Dat is voor de politie een controle dat je nergens bent blijven steken.

Met onze landrover hadden we geen moeite om door de controle te komen, want dat is de beste wagen die je hebben kunt om door de Sahara te reizen. Je zag ze daar ook heel veel. We ontmoetten ook een groep Fransen die met een soort busje de reis wilden wagen. Voor op de auto hadden ze met grote letters geschilderd: “Utopia”. Volgens mij was het inderdaad een utopie om te proberen met die auto door de Sahara te komen, want hij stond veel te laag op zijn wielen – in mul zand is dat erg lastig – en hij was ook veel te zwaar beladen.

Omdat ze bovendien te weinig jerrycans bij zich hadden voor de benzinevoorraad kregen ze van de politie geen toestemming om verder te gaan. Ze moesten eerst aan kunnen tonen dat ze zich bij een konvooi aan konden sluiten, en dat anderen benzinevoorraden voor hen mee wilden nemen.

Zij namen vanaf Adrar de Tanezrouft-route, en dan ben je als toerist verplicht om in konvooi te reizen. Die route gaat naar Gao in Mali. Wij namen de meer oostelijke weg over het Hoggargebergte; die is iets drukker bereden – drie of vier auto’s per dag -, en daarom hoef je daar niet in konvooi te rijden. Toen we onze papieren hadden zijn we op ons gemak terug gewandeld naar onze “garage”. Die garage bestond uit een klein schuurtje, waar ze met drie man aan onze band bezig waren. Er zaten nog steeds een paar moeren vast, en daarom nodigde de “baas” van de garage ons uit intussen bij hem op theevisite te komen.

Dat is een hele eer, als je daarvoor uitgenodigd, wordt. Je komt binnen in ‘n vertrek waar een dik tapijt op de vloer ligt. Je trekt je schoenen uit, en dan ga je in een grote kring zitten, op kussens. Eerst wordt er wat over en weer gepraat – voor zover mogelijk, want ons Frans is niet zó geweldig -, en na een poosje wordt er een groot dienblad binnen gebracht, met kopjes en een schaal koekjes. De kopjes zijn klein, en de thee die er in geschonken wordt smaakt heel bijzonder. Het doet aan Pfefferminth-thee denken.

Diezelfde dag hebben we zelfs twee keer zo’n theeceremonie meegemaakt. Toen we ‘s avonds nog een ommetje maakten door de stad, hoorden we ergens muziek. Dat kwam van de binnenplaats van een van de huizen. Omdat we nog meer mensen daar naar binnen zagen gaan zijn we ook maar eens een kijkje gaan nemen. De binnenplaats was in het midden bedekt met tapijten. Daarop zat in een hoek een groepje negermuzikanten. In een kring zat een grote groep mensen; allemaal mannen. Twee ervan waren in het wit gekleed. We hoorden dat zij twee dagen daarvoor getrouwd waren. Dit was de derde – en laatste – dag van hun bruiloftsfeest. De bruiden zag je niet. Die zaten, met de andere vrouwen, achteraf in een hoekje van de binnenplaats, allemaal zwaar gesluierd. Ze lieten zich wel af en toe horen. Allemaal gezamenlijk in een soort yell, als de muziek een goed nummertje weggaf, of als er goed gedanst werd. Want er werd wel gedanst, door de mannen, met elkaar. Daar moetje eerst wel even aan wennen. Ik houd ook wel van dansen, maar zonder vrouwen lijkt me er weinig aan. Wij hielden ons eerst een beetje op de achtergrond, maar toen de ceremoniemeester ons ontdekte werd er plaats voor ons ingeruimd op het tapijt, en moesten we, als ‘hoogvereerde gasten’, in de kring komen zitten en deelnemen aan de theeceremonie. Dat was wel grappig allemaal. Alleen is het wel een tijd geleden dat ik alleen van thee hield, en hadden we er ook graag een pilsje bij gedronken Maar sterke drank is daar nu eenmaal taboe. De volgende morgen was de band klaar. Als je rekent dat ze er een hele dag met drie man aan gewerkt hadden vroegen ze niet eens zo veel voor de reparatie: omgerekend tien gulden. Er was gelukkig nog een ander benzinestation in de stad, waar de benzinevoorraad nog niet op was. De olievoorraad wel, maar we hadden zelf nog wat in reserve, en daarmee hoopten we de volgende plaats wel te halen. Vanaf Adrar lopen twee “wegen” naar het volgende plaatsje: Reggane. De Duitser die we in Malaga ontmoet hadden, had ons aangeraden de weg langs de oases te nemen. Die is inderdaad mooi. We reden langs zo’n twintig oases. Maar de weg zelf was niet al te best. We kregen aardig wat mul zand te verwerken. ’n Goed voorproefje van wat ons verderop nog te wachten stond. Maar dankzij de voorwielaandrijving kwamen we er steeds wel weer uit.

Het was eerst nog even uitzoeken hoe alles precies werkte, want daar hadden we bij de voorbereiding geen tijd voor gehad, maar toen we dat eenmaal wisten laveerden we verder zonder moeilijkheden langs alle mogelijke kuilen. Tegen de avond kwamen we in Reggane aan. Daar splitste zich de weg in één, richting Gao, en één die naar Tamanrasset ging. Die laatste wilden we nemen. Maar daarover een volgende keer meer.

Hartelijke groeten, oom Ad.

Volgende
Terug