Zijn jeugd · Jan 23, 11:15 PM by Ad van den Ende
Vincent van Gogh is geboren in 1853, in het Brabantse dorpje Zundert, als zoon van een dominee. Precies een jaar daarvoor was een eerste kind dood geboren; dat kind had dezelfde namen als Vincent. Het kan zijn dat een deel van de problemen die er tussen Vincent en zijn ouders (vooral zijn vader) waren, voortkwamen uit het feit dat hij een ‘plaatsvervangend kind’ was.
Na Vincent werden er nog vijf kinderen geboren. Zijn broer Theo was vier jaar jonger; hij zou later de belangrijkste plaats in het leven van Vincent innemen: als zijn beste vriend, degene die hem raad gaf, én hem in zijn onderhoud voorzag.
Zijn zus Lies heeft hem later beschreven als een wat eenzelvige jongen, die een grote liefde had voor bloemen, insekten en vogels.
Zij zegt van hem, als hij zeventien jaar is: “Onschoon van uiterlijk, onbevallig, was hij op zo jeugdige leeftijd merkwaardig, om de diepzinnigheid in heel zijn wezen uitgedrukt.”
Als Vincent elf is wordt hij naar een kostschool gestuurd; mogelijk om hem beter voor te bereiden op de H.B.S. in Tilburg. Daar ging hij met goede cijfers over van de eerste naar de tweede klas, maar de tweede klas heeft hij niet afgemaakt. Hij was toen vijftien. Met zijn zestiende (in 1869) kreeg hij een baantje als jongste bediende bij kunsthandel Goupil in Den Haag.
Daar kreeg hij volop gelegenheid kennis te maken met het werk van schilders uit die tijd, en dat van vroegere schilders, door hun schilderijen en door reprodukties er van. Later zal blijken dat hij zich vooral goed vertrouwd had gemaakt met de kunst van de negentiende eeuw.
Na vier jaar werd Vincent overgeplaatst naar een filiaal van kunsthandel Goupil in Londen. Daar maakte hij kennis met de Engelse schilderkunt én literatuur. Vincent heeft zijn hele leven enorm veel gelezen; dit heeft ongetwijfeld veel bijgedragen aan de onwikkeling van zijn schrijftalent. Aan Theo schreef hij:
‘Mijn tekenlust heeft hier in Engeland weer opgehouden, maar misschien krijg ik de een of den anderen dag weer een bui. Ik lees nu weer veel.’ (20, 31 juli 1878)
Het schijnt dat hij in Londen verliefd werd op de dochter van zijn hospita, en dat deze liefde niet werd beantwoord. Wellicht duidde hij hierop in een brief van 1881:
‘Wat was dat voor liefde, die ik op mijn 20en jaar had? Moeilijk te definieeren, mijn physieke hartstochten waren zeer zwak als toen, misschien door een paar jaar erge armoede en hard werk. Maar mijn intellectuele hartstochten waren sterk, en ik bedoel daarmede, dat ik er op uit was om zonder iets te vragen, of genade te willen aannemen, alleen geven te willen, doch niet ontvangen. Onzinnig, verkeerd, overdreven, hooghartig, vermeten, want in zake van liefde moet men niet alleen geven doch ook nemen, en andersom niet alleen nemen, doch ook geven. Wie afwijkt ter rechter of ter linker zijde, hij valt, daar is geen genade voor. Dus viel ik en ‘t was een wonder dat ik er van boven op kwam.’ (157, 12 nov.1881).
Vincent was bijzonder gevoelig. Het kan zijn dat hij door deze afgewezen liefde minder plezier kreeg in zijn werk.
In 1872 was Vincent een geregelde correspondentie met zijn broet Theo begonnen. Uit die brieven blijkt een toenemende geloofsijver, een ijver die tot fanatisme zou uitgroeien.
Een van Vincents laatste brieven uit Ramsgate (69) geeft ons een goed beeld van zijn gemoedstoestand en van zijn eeuwige geboeidheid door de ‘poëzie van het afscheid nemen’. Hij beschrijft heel dichterlijk en nauwkeurig de avonden op het land en in de Londense straten, de nachtelijke zee, het verschijnen van het eerste licht en het zingen van de vogels,
Hij werd in 1875 overgeplaatst naar een filiaal van Goupil in Parijs; een jaar later werd hij daar ontslagen.
Vincent ging terug naar Engeland, en werd onderwijzer op een kostschool in Ramsgate.
Begin 1877 ging hij daar echter weg. Zijn ouders vonden een baantje voor hem bij een boekhandel in Dordrecht. Het bleek dat hij maar voor één boek interesse had: de Bijbel. Hij krijgt dan van de familie toestemming voor dominee te gaan studeren.
Vincent gaat in mei 1877 – hij is dan 24 – naar Amsterdam, en begint aan een tweejarige opleiding voor het staatsexamen.
Oud Amsterdam, niet van Vincent
In zijn brieven uit Amsterdam drukt Vincent voor het eerst zijn gedachte uit die een grote plaats innam in de geest van veel 19-eeuwse kunstenaars en schrijvers, het idee namelijk van een ‘verknoeid leven’, ‘une vie, une existence, manquée’.
Pas veel later zal het daarmee verwante idee van het opofferen van alle menselijk geluk ter wille van de kunst zijn intrede doen. Dat offer zou Vincent tenslotte zelf brengen, maar het gevoel van een gemist leven zal hem altijd blijven kwellen.
Een tegenwicht voor zijn zorgen vormt, evenals dat in Engeland het geval was geweest, zijn diepe gevoeligheid voor wat hij in en om de stad waarneemt en geniet, van licht en lucht en vooral de mensen.
Ongelooflijk rijk zijn de brieven van dit voorjaar van 1878 aan gedachten over de spirituele waarde van schilderkunst, literatuur en geschiedenis. Vincent meent dat men daarmee een ‘homme intérieur et spirituel’ (121) kan worden. Met andere woorden: het fundamentele punt is bereikt waar naast de Bijbel nu ook de kunst door Vincent zonder aarzeling als tweede grote inspiratiebron wordt geaccepteerd. Hij mag nog twijfelen over de ‘wrong road’, maar twijfelt niet aan de waarde van tegenwind, moeilijkheden, als er maar een einddoel is, iets waaraan men zich geheel kan geven.
In juni 1878 viel de beslissing: hij besluit zijn studie af te breken. Hij wil nu naar België, om daar als evangelist te gaan werken.
Als hij eind augustus in Laeken arriveert voor een korte opleiding als evangelist begint hij onmiddellijk tekeningen te maken, maar beseft tegelijkertijd heel goed dat dit hem waarschijnlijk van zijn studie af zal leiden.
Op dit artikel kan niet gereageerd worden.