1. Het kind Charlie 1889 - 1898 · Oct 18, 04:21 PM by Ad van den Ende
Charlie’s grootvader van moeders kant was een Ierse schoenlapper, die zich tenslotte in een buitenwijk van Londen had gevestigd. Zijn grootmoeder begon op latere leeftijd te drinken, ging zich steeds excentrieker gedragen en werd tenslotte in een werkhuis opgenomen. Ze stierf een paar jaar later in een gesticht.
Zijn grootvader van vaders kant was een slager, die later de eigenaar werd van een pub. ‘Grootmoeder was een halve zigeunerin en symboliseerde eigenlijk het schandaal in onze familie’. Van haar erfde Charlie waarschijnlijk zijn gitzwarte haar en zijn donkere doordringende ogen.
De eerste jaren leefde Chaplin onder gelukkige omstandigeheden. Zijn vader en moeder waren beide varieté-artiesten die in het begin een goed inkomen hadden. Zijn moeder zorgde goed voor hem en voor zijn vier jaar oudere broertje Sydney. Zij woonden in de Westminster Bridge Road, een vrolijke omgeving met veel winkels, restaurants en varieté-theaters.
Zijn vader was een stille, sombere man. Chaplin kon zich niet herinneren dat zijn vader ooit bij hen woonde. Na een jaar scheidden zijn ouders; volgens zijn moeder omdat hij teveel dronk; volgens andere bronnen was hij gaan drinken omdat zij vreemd ging. Zijn moeder weigerde aanvankelijk alimentatie, omdat zij een goed inkomen had. Dit veranderde toen haar stem het steeds vaker liet afweten. Op een keer begaf haar stem het midden onder haar optreden. Het publiek begon te joelen en te fluiten.
Charlie, toen vijf jaar oud, stond tussen de coulissen. Hij had al eens vaker voor moeders kennissen opgetreden, en een van de directeuren wist dat. Hij nam Charlie bij de hand, en ging met hem het toneel op. Charlie begon een bekend liedje, Jack Jones, te zingen. Het duurde even voor het orkest zich aan zijn stem had aangepast, maar toen ging het goed. Op de helft van het liedje begon het al geld te regenen. Charlie stopte om, onder luid applaus, eerst het geld op te rapen. Hij zong verder, babbelde wat met het publiek, en deed verschillende imitaties, onder andere van zijn moeder als haar stem het begaf. ‘Toen moeder op het toneel kwam om me weg te halen, veroorzaakte haar verschijning een geweldig applaus. Het was mijn eerste optreden op de planken die avond… en moeders laatste.’
Door te naaien probeerde zij in hun onderhoud te oorzien, maar ze was vaak ziek. Ze moest alles verpanden, tot tenslotte de naaimachine toe. Ze verhuisden naar steeds armere onderkomens. Maar ook in de grootste achterbuurt probeerde zij haar waardigheid te bewaren. Zij letter er op dat Sydney en Charlie zich netjes bleven uitdrukken; ze gaf hun het gevoel dat ze van voorname afkomst waren.
Ze werd steeds godsdienstiger, en las Charlie vaak voor uit het Nieuwe Testament. Op die manier ‘… heeft moeder voor mij de mooiste onderwerpen belicht die de wereld ooit heeft gekend en die de literatuur en het theater hebben geïnspireerd: liefde, medelijden en menselijkheid’.
Uiteindelijk bleef er voor Charlie’s moeder niets anders over dan met haar kinderen naar het armenhuis te gaan. Drie weken later werden Sydney en Charlie overgeplaatst naar de school voor wezen en behoeftige kinderen in Hanwell, ongeveer twaalf kilometer buiten Londen. Charlie was net zes, en ging naar de afdeling kleine kinderen, Charley ging naar de afdeling ‘grote’ jongens: die van zeven jaar en ouder.
Ze werden er in het algemeen goed behandeld, maar beleefden er toch geen gelukkige tijd. Toen Charlie zeven werd ging ook hij naar de afdeling oudere jongens. Hij werd een keer –onschuldig- er van beschuldigd brandje te hebben gesticht. Hij kreeg drie slagen op zijn zitvlak toegediend. Hoewel de pijn zo intens was dat hem de adem werd afgesneden gaf hij geen kik. Hij voelde zich alsof hij een heldhaftige overwinning had behaald.
Charlie’s moeder slaagde er in achter in het Kennington Park een kamer te huren, zodat de jongens weer bij haar konden komen wonen. Dit duurde echter niet lang, zodat Sydney en Charlie weer naar het armenhuis verhuisden, en vandaar naar de Norwood school, die nog somberder was dan die in Hanwell. Daar ontvingen ze op zekere dag het bericht dat hun moeder in een krankzinnigengesticht was opgenomen. De rechtbank besliste dat hun vader weer de zorg voor hen op zich moest nemen.
Dat werd geen succes. Vader Chaplin was intussen opnieuw getrouwd, maar hij was bijna nooit thuis. Zijn tweede vrouw beschouwde hen als indringers. Sydney had ze het liefst meteen op straat gezet; Charlie misbruikte ze om voortdurend allerlei karweitjes voor haar op te knappen.
Sydney en Charles waren dan ook als een kind zo blij toen hun moeder uit het gesticht werd ontslagen en hen ophaalde om opnieuw bij haar te komen wonen, nu in een achterafstraatje in de buurt van Kennington Cross. Ze begon weer te naaien; vader Chaplin betaalde tien shilling per week.
Moeder Chaplin begon opnieuw Charlie’s belangstelling voor het theater aan te wakkeren. ‘Ze wist me het gevoel te geven dat ik bepaalde talenten had.’ Bij een krantenkiosk zag ze de voordracht ‘Miss Priscilla’s Cat’ hangen. Ze vond het zo geestig dat ze het overschreef en Charlie van buiten liet leren. Tijdens een pauze op school droeg Charlie het voor een leerling voor. Toevallig hoorde zijn onderwijzer het. Die liet het hem voor de klas voordragen. Dat viel zo goed dat hij het de volgende dag voor alle klassen mocht voordragen. Voor Charlie was dit de eerste keer dat hij bewust de smaak van de roem te pakken kreeg. Hij kreeg nu ook meer plezier in school.
Dat duurde maar kort; op 26 december 1898 – hij was nog geen tien jaar oud – kreeg hij de kans zich aan te sluiten bij een groep klompendansers, ‘The Eight Lancashire Lads’. Daarmee zette hij zijn eerste – nog wat wankele – schreden op de weg naar roem.
Op dit artikel kan niet gereageerd worden.