Go to content Go to navigation Go to search

6g Odysseus’ metamorfose · 6300 dagen geleden by Ad van den Ende

ὣς ἔφαθ᾽, αἱ δ᾽ ἔσταν τε καὶ ἀλλήλῃσι κέλευσαν,
Zo sprak ze; zij bleven staan en spraken elkaar moed in,
κὰδ δ᾽ ἄρ᾽ Ὀδυσσῆ᾽ εἷσαν ἐπὶ σκέπας, ὡς ἐκέλευσεν
en lieten Odysseus zitten op een beschutte plaats, zoals bevolen had
Ναυσικάα θυγάτηρ μεγαλήτορος Ἀλκινόοιο·
Nausikaa, de dochter van de fiere Alkinoos;
πὰρ δ᾽ ἄρα οἱ φᾶρός τε χιτῶνά τε εἵματ᾽ ἔθηκαν,
bij hem legden ze een mantel en een hemd en (andere) kleren,
δῶκαν δὲ χρυσέῃ ἐν ληκύθῳ ὑγρὸν ἔλαιον,
en ze gaven (hem) in een gouden flesje soepel makende olijfolie;

ἤνωγον δ᾽ ἄρα μιν λοῦσθαι ποταμοῖο ῥοῇσιν.
ze verzochten hem zich te laten wassen in het stromende water van de rivier.
δή ῥα τότ᾽ ἀμφιπόλοισι μετηύδα δῖος Ὀδυσσεύς·
Maar toen sprak tot de dienaressen de godgelijke Odysseus:
“ἀμφίπολοι, στῆθ᾽ οὕτω ἀπόπροθεν, ὄφρ᾽ ἐγὼ αὐτὸς
“Dienaressen, ga zo ver van me vandaan, dat ik zelf
ἅλμην ὤμοιιν ἀπολούσομαι, ἀμφὶ δ᾽ ἐλαίῳ
het zout van mijn schouders kan wassen, en me helemaal met olijfolie
χρίσομαι· ἦ γὰρ δηρὸν ἀπὸ χροός ἐστιν ἀλοιφή.
insmeer; want het is heus lang geleden dat mijn huid zalf heeft gevoeld.

ἄντην δ᾽ οὐκ ἂν ἐγώ γε λοέσσομαι· αἰδέομαι γὰρ
Voor iemands ogen zou ik niet (graag) gewassen worden; want ik geneer me er voor
γυμνοῦσθαι κούρῃσιν ἐυπλοκάμοισι μετελθών.”
me uit te kleden temidden van meisjes met lange vlechten.”
ὣς ἔφαθ᾽, αἱ δ᾽ ἀπάνευθεν ἴσαν, εἶπον δ᾽ ἄρα κούρῃ.
Zo sprak hij, en zij gingen op een afstand staan, en vertelden dit aan het meisje (Nausikaä).

αὐτὰρ ὁ ἐκ ποταμοῦ χρόα νίζετο δῖος Ὀδυσσεὺς
(Met water) uit de rivier spoelde hij van zijn huid, de godgelijke Odysseus,
ἅλμην, ἥ οἱ νῶτα καὶ εὐρέας ἄμπεχεν ὤμους,
de zoute aanslag, die hem de rug en de brede schouders bedekte,
ἐκ κεφαλῆς δ᾽ ἔσμηχεν ἁλὸς χνόον ἀτρυγέτοιο.
en van zijn hoofd wreef hij het schuim van de oneindige zee.

αὐτὰρ ἐπεὶ δὴ πάντα λοέσσατο καὶ λίπ᾽ ἄλειψεν,
Maar toen hij alles had gewassen en glanzend had ingesmeerd
ἀμφὶ δὲ εἵματα ἕσσαθ᾽ ἅ οἱ πόρε παρθένος ἀδμής,
en de kleren had omgeslagen die het ongetrouwde meisje hem had gegeven,
τὸν μὲν Ἀθηναίη θῆκεν Διὸς ἐκγεγαυῖα
toen maakte Athene, de dochter van Zeus, hem
μείζονά τ᾽ εἰσιδέειν καὶ πάσσονα, κὰδ δὲ κάρητος
groter om te zien, en ook steviger, en van zijn hoofd
οὔλας ἧκε κόμας, ὑακινθίνῳ ἄνθει ὁμοίας.
deed zij gekruld haar neergolven, op bloemen van de hyacint gelijkend.

ὡς δ᾽ ὅτε τις χρυσὸν περιχεύεται ἀργύρῳ ἀνὴρ
Zoals wanneer iemand goud giet om zilver, een
ἴδρις, ὃν Ἥφαιστος δέδαεν καὶ Παλλὰς Ἀθήνη
kundig man, aan wie Hefaistos en Pallas Athene hebben onderwezen
τέχνην παντοίην, χαρίεντα δὲ ἔργα τελείει,
velerlei vaardigheden, en sierlijke dingen maakt hij,
ὣς ἄρα τῷ κατέχευε χάριν κεφαλῇ τε καὶ ὤμοις.
zo spreidde zij (Athene) schoonheid over zijn hoofd en zijn schouders.

ἕζετ᾽ ἔπειτ᾽ ἀπάνευθε κιὼν ἐπὶ θῖνα θαλάσσης,
Toen ging hij zitten, na wat verder te zijn gegaan, op het strand van de zee,
κάλλεϊ καὶ χάρισι στίλβων· θηεῖτο δὲ κούρη.
van schoonheid en charme stralend; (hem) zag het meisje.
δή ῥα τότ᾽ ἀμφιπόλοισιν ἐυπλοκάμοισι μετηύδα·
Toen dan zei ze tegen haar dienaressen met mooie vlechten:
“κλῦτέ μευ, ἀμφίπολοι λευκώλενοι, ὄφρα τι εἴπω.
“Luister naar me, dienaressen met je blanke armen, opdat ik je iets vertel.

οὐ πάντων ἀέκητι θεῶν, οἳ Ὄλυμπον ἔχουσιν,
(Het is) niet tegen de zin van alle goden, die de Olympus bewonen,
Φαιήκεσσ᾽ ὅδ᾽ ἀνὴρ ἐπιμίσγεται ἀντιθέοισι·
dat deze man in aanraking komt met de goddelijke Faiaken;
πρόσθεν μὲν γὰρ δή μοι ἀεικέλιος δέατ᾽ εἶναι,
Want eerst leek hij me (een) vieze (man) te zijn,
νῦν δὲ θεοῖσιν ἔοικε, τοὶ οὐρανὸν εὐρὺν ἔχουσιν.
nu lijkt hij echter op de goden, die de wijde hemel bewonen.

αἲ γὰρ ἐμοὶ τοιόσδε πόσις κεκλημένος εἴη
Mocht toch eens zo’n (man) zich mijn echtgenoot noemen,
ἐνθάδε ναιετάων, καὶ οἱ ἅδοι αὐτόθι μίμνειν.
hier wonend, en mocht het hem bevallen hier te blijven.
ἀλλὰ δότ᾽, ἀμφίπολοι, ξείνῳ βρῶσίν τε πόσιν τε.”
Maar geef, dienaressen, de vreemdeling te eten en te drinken.”

ὣς ἔφαθ᾽, αἱ δ᾽ ἄρα τῆς μάλα μὲν κλύον ἠδ᾽ ἐπίθοντο,
Zo sprak ze; zij luisterden heel goed naar haar en gehoorzaamden haar;
πὰρ δ᾽ ἄρ᾽ Ὀδυσσῆι ἔθεσαν βρῶσίν τε πόσιν τε.
bij Odysseus legden zij voedsel en drank.
ἦ τοι ὁ πῖνε καὶ ἦσθε πολύτλας δῖος Ὀδυσσεὺς
En of hij dronk en at, de taaie godgelijke Odysseus,
ἁρπαλέως· δηρὸν γὰρ ἐδητύος ἦεν ἄπαστος.
heel gulzig; want lange tijd (al) was hij van voedsel verstoken.

Volgende
Terug