Achtergrond · Jan 23, 04:09 AM by Ad van den Ende
De nummers tussen haakjes geven de brieven aan, die Vincent aan zijn broer Theo heeft geschreven, en zoals ze later door Jan Hulsker zijn genummerd.
In 1873 begon de “Grote depressie”, die economisch een zeer moeilijke tijd betekende voor velen in Europa, in de eerste plaats voor de arbeiders (Vincent over de wevers: “Je hoort ze niet, maar ze hebben het bar”. Vincent wilde hun lot delen, zoals hij dat in de Borinage had gedaan met het lot van de mijnwerkers. Hij wilde ook, in zijn tekeningen en schilderijen, hun waardigheid als mens benadrukken, zonder hen mooier voor te stellen dan zij waren. De Duitse filosoof Hegel benadrukt dat de kunst lelijk mag, of zelfs móet zijn, omdat het haar taak is de werkelijkheid weer te geven.
Omdat ook veel rijken het financieel moeilijk hebben wordt er minder kunst gekocht, en zéker geen kunst die nog niet geaccepteerd is.
In Frankrijk was de schilder Gustave Courbet in 1850 begonnen realistische schilderijen te maken, al snel gevolgd door de schilderschool van Barbizon, en door Pissarro. Deze stroming leidde ook in de literatuur het ‘realisme’ in. Deze stroming, en vooral de schrijvers van het ‘ethisch realisme’, hadden grote invloed op Vincent van Gogh.
Doordat zij in tijdschriften gingen publiceren werden de schrijvers van het realisme het eerst sociaal geaccepteerd; omdat zij partij kozen voor de schilders die de werkelijkheid probeerden weer te geven, kwamen ook deze laatsten geleidelijk in hoger aanzien. Met Vincent van Goch is eigenlijk hetzelfde gebeurd. Zijn broer Theo kon nóg zoveel tekeningen en schilderijen van hem laten zien, hij verkocht er geen enkele van. Pas toen de schrijvers Frederik van Eeden en Adriaan Roland Holst onvoorwaardelijk partij voor hem kozen – na zijn dood – kreeg Van Goch in Nederland waardering.
Tijdens zijn leven kreeg hij die waardering niet, en had ook hijzelf het soms bar. Datzelfde gold ook voor de Franse impressionisten, met name voor Monet en Pissarro.
Monet schrijft dat er een keer acht dagen lang geen brood was, geen vuur voor de keuken, en geen licht! Dankzij Renoir, die af en toe wat brood bracht, konden hij, en zijn vrouw en kind, in leven blijven. En toch bleef hij, ook in zijn armoede, schilderen, al moest hij zijn laatste geld uitgeven voor verf en linnen. Hetzelfde gold voor Pissarro, die een groot gezin moest onderhouden, én voor Vincent, die in Den Haag ook voor Sien en twee kinderen moest zorgen. Dan moet je als vrouw wel een groot vertrouwen in je man hebben wil je niet bij hem weglopen. Dat kon Sien niet opbrengen. Zij weigerde met hem mee te gaan naar Drenthe.
Op dit artikel kan niet gereageerd worden.