Go to content Go to navigation Go to search

Naar Sambolabbo · Feb 2, 01:38 AM by Ad van den Ende

Asperge is meer smakelijk dan voedzaam dus Egbert moest een vrije dag krijgen in Sambolabbo, voor onze klim naar ruim 2100 meter. Een mars van drie-en-een-half uur zonder rust bracht ons daar vóór de hitte genadeloos werd.

Sambolabbo, een groot Fulani dorp, ligt boven de brede Mayo Mbami en direct onder de Tchabal Mbabo. We kwamen eerst bij een terrasgewijs aangelegde rij tamelijk nieuwe huizen en winkels met brede veranda’s waar we een jongeman vroegen naar onderdak en grasland. Hij was een uitstekende gebaren-taalkundige die ons meteen naar het nabijgelegen huis van zijn vader bracht. Daar werden we hoffelijk ontvangen en recht naar een teleurstellend weelderige gastenkamer gebracht. Onze walgelijke laarzen hadden we op de veranda uitgedaan; toen we het brandnieuwe muur-tot-muur nylon tapijt zagen deden we haastig onze niet minder walgelijke sokken uit. Een tweepersoonsbed, met gestreken katoenen kussenslopen en een ingewikkeld geweven sprei nam de helft van het vloeroppervlak in beslag. Tussen twee gemakkelijke stoelen stond een lage tafel met plastic tafelblad. De lemen muren waren wit gesausd en de houten blinden van het raamloze venster sloten perfect. Onze bejaarde gastheer, Ibrahim Ali, was duidelijk een man van betekenis. Toch sprak hij geen woord Frans en dat verbaasde ons, gezien zijn air van man-van-de-wereld. Later hoorden we dat hij vijf Afrikaanse talen sprak, nog afgezien van zijn moedertaal Foulfouldé, en men liet doorschemeren dat het feit dat hij geen Frans leerde een anti-koloniaal gebaar was geweest.

Ibrahim Ali was lang, slank, waardig en een rustige spreker. Toen onze stinkende, stoffige bagage was opgeslagen in een hoek van zijn gastenkamer (waar het er meteen veel minder deftig uitzag) overhandigde hij me de deursleutel. Impulsief gaf ik hem terug en tot mijn opluchting aanvaardde hij het compliment. Je weet nooit zeker hoe je bij zo’n gelegenheid moet reageren; hij had er de voorkeur aan kunnen geven om niet verantwoordelijk te zijn voor onze bezittingen. Maar gewoonlijk lijkt het toegeven aan een impuls te werken. En het feit dat hij er zich nooit druk over maakte om tijdens onze afwezigheid de deur te sluiten wees er op dat diefstal van een gast in Sambolabbo ondenkbaar is.

Tegen tienen genoot Egbert van het gras langs de rivier en waren wij dorstig. Een kleine jongen leidde ons naar de enige bar, via een smal pad tussen nederzettingen van verschillende omvang, elk twee tot zes hutten groot – meestal met een strodak, een enkele keer met een blikken dak. Ze zagen er allemaal keurig uit, veel er van hadden fraaie heesters of jonge boompjes. Sommige waren omheind door lemen muren, andere door hoge omheiningen van gevlochten gras of bamboe. Elk had zijn gebedsruimte – hoge cirkels kiezelstenen, twee tot twee-en-halve meter in doorsnee. In de meer welvarende nederzettingen waren ze omrand door omhooggezette flessen, vastgezet in de grond, of door lege blikken tomatenpuréé, of door witgeverfde stenen. Overal kraaiden en paradeerden er hanen, en hennen en kuikens scharrelden rond en piepten of maakten klokkende geluiden. Buiten de nederzettingen waggelden en kwaakten er eenden en we braken ons het hoofd over hun wateraanbod. Onzichtbare lammetjes blaatten. In de schaduw van mango- of avocadobomen stonden meerdere paarden met ingewikkeld versierde paardendekkleden; hun berijders deden zaken op de markt. ‘Niet vastgebonden’, merkte Rachel op. De meeste Fulani paarden, en misschien wel alle, zijn buitengewoon volgzaam en betrouwbaar. Het was al erg heet en er liepen maar weinig volwassenen rond. Veel kleine kinderen staarden ons aan, als verlamd, en renden dan naar hun hut. Hier zagen we voor het eerst aanzienlijke aantallen kereltjes die er ongezond uitzagen, ondervoed, met oogbindvliesontsteking, junglewonden en vaak ook door wormen opgezette buikjes.

Sambolabbo’s enige poel van verderf werd gerund door Andrew, een dikke uitbundige man uit Bamenda die vele andere ijzers in het Banyo-Sambolabbo vuur had – en ook nodig had, want er zit maar weinig handel in een lokale bar. Hij begroette ons hartstochtelijk, verheugd twee Ierse zuiplappen te ontmoeten met wie hij – een christelijke stedeling uit Bamenda – de woestheid van het bush-leven in het algemeen, en die van de Fulani samenleving in het bijzonder, kon betreuren. (De weinige blanke bezoekers van dit dorp zijn meestal geheelonthoudende missionarissen.) Hij beklemtoonde herhaaldelijk zijn Christen-zijn, en ook zijn rijke bezit aan vrouwen: een senior vrouw in Bamenda, een midden-vrouw in Banyo, en een junior vrouw in Sambolabbo. Toen hij Rachel aanzag voor mijn junior vrouw legde ik uit: ‘Een kind van me’, en om de geslachtskwestie kort te sluiten knoopte ik mijn shirt los.

‘Niet-te-geloven!’, riep Andrew uit, terwijl hij zijn vuist met een klap op de bar liet vallen. `Hah! Jullie Blanke mensen! De vrouwen net zo sterk als mannen!` Hij wierp een vluchtige blik op Rachel, die in een hoek zat en zich heel beslist distanciëerde van deze scène van onfatsoenlijke onthulling. ´Jouw kind? Maar zij is groter dan jij! Niet te geloven! Waar is je man?’ Hij keek vol verwachting naar de deur.
‘We reizen samen,’ legde ik uit, ‘Ik heb geen man.’
Andrew fronste vol mededogen zijn voorhoofd. ‘Naar God gegaan?’, fluisterde hij.
‘Ik ben nooit getrouwd,’ zei ik.
‘Waarom niet? schreeuwde Andrew, terwijl hij opnieuw met zijn vuist op de bar beukte. ‘Waarom geen man? Nu ben je oud, versleten, grijs en afgedaan. Maar toen je jong bent moet je zijn zoals dit mooie kind – je moet een man hebben die zo veel bruidschat betaalt!’ Hij hield stil en kneep zijn ogen samen. ‘Je familie vraagt te veel bruidschat?’
‘Zo ligt het niet in Europa,’ zei ik. ‘Heel veel vrouwen trouwen niet. En sommigen die geen man hebben, hebben wel een kind.’
‘Hoeveel kinderen heb je?’ vroeg Andrew.
‘Maar één,’ gaf ik toe.
‘Één?’ schreeuwde Andrew, ‘Maar één?’ Waarom maar één? Heb je geen zoon? Waarom geen zoon?’
Het begon me te vervelen. Opnieuw bedacht ik iets. ‘Na dit kind ben ik onvruchtbaar,’ zei ik.
‘Onvruchtbaar?’ fluisterde Andrew schor. ‘Wah!’ Terwijl hij zijn gezicht met zijn handen bedekte pakte ik mijn bier en trok ik me terug.

Andrew had geen Top in voorraad dus Rachel besliste dat de fase van geheelonthouder in haar herstelperiode voorbij was; dit veroorzaakte een sterke stijging in onze kosten van levensonderhoud. Wanneer je de inclinatie zou weten zou je met een rekenmachientje gemakkelijk de USAF-kaart de loef af kunnen steken en een betrouwbare kaart van Kameroen kunnen vervaardigen gebaseerd op de prijs van bier. In Bamenda 100 CFA (ongeveer 22p) per halve liter, in Sambolabbo 275 CFA (ongeveer 60p), en langs onze hele route gradaties die precies aan zouden geven: ‘afstand tot de dichtstbijzijnde stad’ en ‘toestand van de plaatselijke wegen’. Toen ik hardop mijn verrassing kenbaar maakte over de prijs in Sambolabbo kaatste Andrew de bal nijdig terug: ‘Jullie hebben op die verschrikkelijke weg vanaf Banyo gelopen, jullie zouden dat moeten begrijpen!’ En dat deden we; in aanmerking genomen wat we op de biervrachtwagen gezien hadden was Sambolabbo’s ‘33’ goedkoop.

Omdat Andrew voor zaken elders moest zijn liet hij ons spoedig alleen, maar hij nam de voorzorg de bar-opening af te sluiten. We vroegen ons af waarom; een dief zou die hindernis van ruim een meter gemakkelijk hebben kunnen nemen. Misschien omdat Sambolabbo bijna volledig moslim is liggen alle bierkratten onder de bar en waren er geen flessen te zien. De bar bestond uit een half-vrijstaande lemen hut, verlevendigd door een katholieke selectie van technicolor posters, gedrukt in Nigeria.
Van links naar rechts, als je binnen kwam, waren dit:
1. DE SUPER BUITENLANDER, een dikke, grijnzende reus van onbestemd ras, wiens dagelijkse menu’s voor alle maaltijden in misselijkmakende details werden weergegeven:
’20 gekookte eieren, 6 liter soep, 10 sneeën brood, 5 kilo vlees, 4 liter koffie, 6 kilo rijst’, enzovoorts.
2. GOD ZIET ALLES: een patriarch met sneeuwwitte baard staart ernstig omlaag naar de mensheid die met zijn dagelijkse bezigheden doende is met medaillons van de Maagd en het Kind, de Kleine Bloem, St. Jozef, St. Antonius van Padua, St. Rosa van Lima en een duif die er uit zag als een straaljager, kennelijk de afbeelding van de Heilige Geest.
3. KLEED JEUIT EN DRUK!: reproducties van super-erotische Play Boy foto’s die, vanwege een ouderwetse opvoeding, door mij niet beschreven worden.
4. SUPER MAMA: een Zwarte reuzin met borsten als kabelballonnen, biceps als rugby-ballen en een ketting van gouden medailles, gewonnen op internationale wedstrijden in gewichtheffen.
5. ONZE HEILIGE VADER! Paus Johannes XXIII die een menigte in Bamenda zegent, met uitspraken uit pauselijke preken over geboorte-beperking en medaillons van Zijne Heiligheid die zijn zegen uitspreekt op verschillende andere plaatsen in Afrika.
6. WE ZIJN VRIJ! Alle politieke leiders van Zwart Afrika na de onafhankelijkheid (velen zien er uit alsof zij door Scotland Yard gezocht worden), gerangschikt rond een grote centrale foto van Nkrumah.

We hadden deze posters afzonderlijk al eerder gezien in andere bars, maar het cumulatieve effect was bijzonder gedenkwaardig – en, op de een of andere manier, droevig.

Andrew was op dat moment bezig blikken platen te timmeren op de dakspanten van een nieuwe hut tegenover de bar.Toen ik voorstelde hem te roepen voor een tweede rondje vroeg Rachel: “Is het geen tijd voor de lunch? Realiseer je je dat we sinds ons vertrek uit Mayo Darlé geen stevige maaltijd hebben gehad?”
“Hoe zouden slappe maaltijden smaken?” vroeg ik me af.
“Naar soepblokjes en noten!” antwoordde Rachel.
Sambolabbo´s winkelcentrum –een open ruimte met ruw oppervlakte, omgeven door korte rijen koopmans-kramen –voelt aan als een stadsplein, maar heeft er niet de vorm van. Verreweg de grootste lemen hut is een witgekalkte moskee met een koepel in wording – een kleine verhoging op het dak.
Tegenover de moskee gebeurden op een verhoogd platform, onder een blikken dak de eetlust opwekkende dingen. Er gloeide houtskool onder een half teervat; er boven was een rooster en op het rooster waren stukjes die je vaag ‘vlees’ zou kunnen noemen. Snuivend als Bisto-kinderen –een toespeling op een advertentie die verraadt hoe oud ik ben – naderden we dit gastronomisch veelbelovende schouwspel, heel ordelijk, met veel gebarentaal, en werden we uitgenodigd op vettige houtblokken te gaan zitten Toen pas realiseerden we ons dat we waren voorgedrongen. Er stonden verschillende hongerige mannen vlak bij ons, en we hadden heel netjes op onze beurt te wachten. De houten stoelen waren een concessie voor de bezoekers, maar voordringen doen Blanken niet in Kameroen.

Verbroedering zou gemakkelijker zijn geweest als we het Foulfouldé machtig waren geweest. Er waren geen vrouwen te zien, maar de meeste mannen keken vriendelijk, nieuwsgierig, geamuseerd – ofschoon een paar harde, gesloten gezichten onder de oudere generatie enige anti-Blanke (of anti-Christelijke? ) vooringenomenheid suggereerden – . We slaagden natuurlijk wel in enige mate van communicatie: ‘Van Bamenda – met paard – naar N’gaoundere’.
Er zijn geen kooplui actief in de Mbabo bergen, en terwijl we naar een reeks beschaduwde winkeltjes tuurden, op zoek naar voorraden, kwam het onderwerp ‘geslacht’ weer aan de orde. Gebarentaal leidde tenslotte tot de (bio)logisch conclusie. Na veel nutteloos geredeneer stond ik midden in de winkel-gordel en ontblootte ik mijn boezem voor de sceptische menigte, wat een stormachtige vrolijkheid veroorzaakte. Deze tactische zet zou onder Aziatische moslims meer dan smakeloos zijn geweest, maar tegen die tijd proefde ik een heel andere Kameroenese Islam.

In kleine stadjes en dorpen is maar weinig eten te koop; de meeste gezinnen zijn er zelf-voorzienend. Op het laatst werd onze groeiende wanhoop opgemerkt door een vriendelijke jongeman: klein, gespierd, levendig, met een paar zinnen Frans. Hij bracht ons naar een klein winkeltje waar drie keiharde broden, in het verleden vanuit Banyo aangevoerd, op de toonbank lagen, onder een stuk jute. Opgelucht kochten we ze. Ergens anders verzamelden we twee roestige blikjes sardines, één dure ui (25 CFA) en vijf kleine banaantjes voor de exorbitant hoge prijs van 50 CFA. – bananen doen het niet goed in de omgeving van Sambolabbo. Zonder onze Somy notenvoorraad zou het vooruitzicht op het gebied van voedsel alarmerend zijn geweest.
Terwijl Rachel uitsliep van haar onverstandige inname van bier verplaatste ik Egbert op zijn veldje langs de rivier. Jammer genoeg leek hij minder geïnteresseerd in het grazen dan in een nabije kudde ezels, inclusief een leuke merry met een vrolijke oogopslag. We hadden al eerder gemerkt dat een ezelin hem bovenmate opwond.
Verschillende jongens in de teenager-leeftijd, op weg van school naar huis, groetten me: “Good-mor-en-ing-Sir!”
Ik begon me ongemakkelijk te voelen door het regelmatig verkeerd beoordeeld worden op het gebied van geslacht, een vergissing die alleen grappig is als hij maar af en toe voorkomt. Wanneer je een half uur lang met iemand (man of vrouw) hebt staan praten is het verwarrend je plotseling te realiseren dat het gesprek heel anders zou zijn verlopen als de ander van je geslacht op de hoogte was geweest. Gegeven de lage status van dorpsvrouwen kan deze vergissing soms in mijn voordeel zijn geweest, maar toch voelde ik altijd de neiging hem te corrigeren. De meeste Blanke vrouwen van de late twintigste eeuw “denken niet sexistisch”. Iemand is gewoon een individu die toevallig vrouwelijk is, maar als iemands vrouw-zijn herhaaldelijk wordt betwijfeld en regelmatig verkeerd wordt beoordeeld wordt het wel belangrijk. Tegen de tijd dat we Sambolabbo bereikten was ik tot de slotsom gekomen dat menselijke betrekkingen overal al ingewikkeld genoeg zijn zonder de Orlando-factor.
Voor de school hield het schoolhoofd me met een beslist gebaar staande – “U bent missionaris?” Ik probeerde het uit te leggen. Hij keek me stomverbaasd aan. Tien minuten lang begrepen we elkaar niet. Ik snapte alleen dat hij ook de leraar Engels was, ook al was hij niet in staat zich in die taal uit te drukken. (Het kaliber van de meeste leraren die we tegen kwamen was schandalig.) Er zijn nauwelijks 250 leerlingen op Sambolabbo’s openbare school; Moslims heben de neiging voor Koranscholen te kiezen, ook al beloven hun leerstof minder succes in de moderne wereld. De meeste Fulani’s blijven ongevoelig voor de aantrekkingskracht van de stad; zij doen het heel goed als veefokkers en/of kooplui.
Er zijn geen geiten in dit gebied, maar er waren wel veel haveloze schapen, vastgebonden op een stuk dor land tegenover ons onderdak. Ik stond naar lammetjes te kijken die in het stof rond huppelden toen een extroverte jonge Nigeriaan zich aan me voorstelde. “Ik ben Garvey, een illegale immigrant.” Hij kwam uit een dorp, vier uur lopen daarvandaan, en werkte plaatselijk als timmerman om geld te verdienen om zijn Bachelor-opleiding aan de Ibadan-universiteit te voltooien. “De CFA is zo sterk thuis, mijn loon hier betekent veel voor me. In Nigeria is geld heel schaars geworden als je geen rijke kerel bent. De mensen denken dat we rijk zijn, maar in Kameroen is het beter. Het heeft altijd goede, verstandige bestuurders en die hebben wij niet. En wij hebben teveel mensen – bijna honderd millioen! Hier zijn er nog geen tien millioen, daarom is het gemakkelijker goed te besturen.”
Garvey’s Engels was uistekend; in het landelijke Kameroen zijn de meeste mensen die vloeiend Engels spreken gewoonlijk werklui uit Nigeria. Welke problemen dat land ook heeft, het onderwijs- niveau is er duidelijk hoger dan dat in Kameroen. Toch heeft de Kameroenese regering altijd verkondigd dat een goed-geschoolde bevolking de zekerste garantie is voor toekomstige welvaart, en onderwijzers horen tot de best betaalde ambtenaren van het land. Maar helaas werkt dit beleid niet: je kunt wel raden waarom niet.

Toen Rachel wakker werd drentelden we terug naar Andrew, onderweg stoppend voor elk een kebab. In de bar zat een Bamileke vrouw, met een baby aan de borst en een bier in haar hand, (met de andere hand) in gedachten een dreumes te ontluizen. “Mijn jonge vrouw!” straalde Andrew, in haar richting knikkend.
Plotseling begon het pijpestelen te regenen. “Wou!”, riep Andrew. “Ongelooflijk! Ongelooflijk!” Hij sloeg zichzelf op zijn billen en danste in het rond.. “Een eeuwigheid regent het niet en nu: plenty, plenty!“
Twee niet-Fulani’s, die aan de nieuwe hut gewerkt hadden, stormden naar binnen en vroegen om bier. Een van hen vroeg hoeveel onze regering ons betaalde om in het oerwoud te wandelen; een niet ongebruikelijke vraag. Andrew was echter bekend met de curieuze Blanke gewoonte om voor hun plezier trektochten te maken. “Deze mensen van Europa”, vertelde hij de steen-leggers, “houden er erg van om plaatsen te zien. Zij houden er van om te trekken en te kamperen zoals de nomaden dat doen. Zij zijn nooit bang voor het oerwoud.”

Voor de meeste Kameroeners waren wij onverklaarbaar op een manier waarop Blanke reizigers in koloniale tijden dat niet geweest zouden zijn. Toen waren zij betrekkelijk talrijk en iedereen moest rijden of lopen. Onze komst zou dorpelingen alleen hebben verbaasd omdat we geen bedienden hadden – we hadden handelaren kunnen zijn, missionarissen, soldaten, bestuursambtenaren. Soms, als er werd doorgevraagd over ons doel, legde ik uit dat het mijn werk was om boeken te schrijven over landen ver van Europa. Een uitspraak die altijd vals klinkt in mijn eigen oren; het lijkt hypocritisch om datgene, wat men het liefste doet, als werk te omschrijven, zelfs als dat met heel veel geluk datgene is waardoor men zijn levensonderhoud verdient. Maar deze poging om de zaak te verhelderen vergrootte het mysterie van onze aanwezigheid alleen. ‘Een boek schrijven’ is voor de meeste Kameroeners een activiteit die net zo onbegrijpelijk is als het ‘een computer programmeren’ voor mij is; lezen noch schrijven maakt deel uit van hun cultuur.

Mungo Park had hetzelfde probleem in een veel sterkere mate. Toen haar een interview werd toegestaan met Tiggeti Sego, chief van Teese “Keek de oude man me heel ernstig aan… In antwoord op zijn vragen vertelde ik hem de motieven die mij er toe brachten het land te verkennen. Maar hij scheen te twijfelen aan de waarheid van wat ik beweerde. Hij dacht, denk ik, dat ik in het geheim een project overwoog dat ik bang was om toe te geven.”

Toen we bij zonsondergang Egbert weer verplaatsten voelde de vochtigheid, na die korte stortbui, aan als levensbedreigend. Een uur later werd het souper naar onze kamer gebracht: fufu en jammu jammu en twee grote bonken heerlijk vlees.
“Die scharminkelige schapen zijn goed gestoofd!” merkte Rachel goedkeurend op.
Er werd ook voorzien in vier rauwe eieren, maar helaas! Rachel heeft nog niet geleerd van deze vorm van proteïne te genieten. Ik at ze allemaal en zij kreeg extra vlees.
Toen we op ons comfortabel bed zaten zagen we het insecten-nachtleven in actie komen. Ik heb wel grotere kakkerlakken gezien, in Ecuador en Madagascar, maar nergens heb ik levendiger kakkerlakken gezien. Hun uitzinnige activiteiten op de witte muren waren als een entomologische olympiade.
“En dan te bedenken dat ze alleen maar warm lopen voor wanneer het licht uitgaat!” zei Rachel.

Woordenlijst cameroon with egbert, hoofdstuk 7

Terug

Op dit artikel kan niet gereageerd worden.