Artikel in The Guardian · Feb 4, 04:25 AM by Ad van den Ende
Vertaling van het artikel van Nicholas Wroe in The Guardian, Zaterdag 15 april 2006
In 1963 fietste Dervla Murphy van Ierland naar India en haar reisverslag bezorgde haar meteen een goede naam als schrijfster van reisverhalen. Nu, in haar leeftijd van boven de zeventig, bereidt ze een fietstocht voor door winters Siberië.
In de zomer van 2002 stapte de 70-jarige Dervla Murphy op de trein van Moskou naar het Russische Verre Oosten, om van Baikal naar Amur te reizen.
Het was haar bedoeling de reis op de door Stalin aangelegde 3700 kilometer lange spoorlijn te combineren met een 2100 kilometer lange trip stroomopwaarts met een stoomboot langs de Lena rivier en, uiteraard, een geweldig lange fietstocht om Siberië te verkennen alvorens een paar maanden later van Wladiwostok naar Moskou terug te keren via de heel wat elegantere trans-Siberische spoorweg.
Maar, terwijl ze door de geïndustrialseerde Oeral tufte en bezig was zich uit een kleine wasruimte met zeep op de vloer te bevrijden, probeerde ze een golf-overgevende baby te ontwijken, juist op het moment dat de trein plotseling slingerde. Ze viel en daarbij raakte het kraakbeen in haar knie ernstig beschadigd. Geen probleem. Ze wist zeker dat ze na een korte rust weer op haar fiets zou zitten. Maar terwijl ze in een hut aan de oever van het Baikal-meer aan het herstellen was viel ze door een paar verrotte planken in een latrine. Daarbij scheurde ze een kuitspier, verzwikte ze haar enkel en liep ze nog ernstiger knieletsel op. Van fietsen was geen sprake meer, maar ze ging door met mensen te ontmoeten uit dat mysterieuze land dat juist bezig was zich open te stellen voor vreemdelingen en voor het kapitalisme.
‘Per ongeluk door Siberië’, Murphys verslag van haar reis, verschijnt deze maand als paperback. Het is haar twintigste reisboek en daarin geeft ze een nauwkeurige opsomming van alle letsels die zij in de loop van veertig jaar reizen heeft opgelopen. Zoals de koorts ten gevolge van een tekenbeet in Zuid-Afrika, een gescheurd stuitbeen en een gebroken voet in Roemenië, een driedubbel kaak-abces in Kameroen, jicht in Madagascar en een hondenbeet in Belfast.
Haar verslag onderstreept de beschrijving in de New York Times van “haar ontembare wil … en haar bijna Monty-Python-achtig vermogen zich overal doorheen te slaan”. Die opsomming gaat terug tot haar eerste en laatste aanval van dysenterie in Pakistan in het jaar 1963. Maar in al die tijd liep ze geen enkele blessure bij het fietsen op, niettegenstaande de tienduizenden kilometers die ze heeft afgetrapt sinds ze zich in dat jaar, met een geladen pistool bij zich, vanuit haar dorp in graafschap Waterford op weg begaf naar India, op het moment dat de winter –de ergste in tientallen jaren- op zijn hoogtepunt was.
Die reis van zes maanden door Europa, Turkije, Iran, Afghanistan en de Himalaya over naar Pakistan en India werd de inhoud van haar eerste boek, In volle vaart (1965); zij maakte er naam mee als een uitzonderlijk nieuw geluid. Maar iedereen in haar familie wist dat zij met deze trip had gedreigd sinds ze tien was.
“Ik denk dat het gewoon kwam omdat ik in een atlas keek. Ik bedacht me dat er, als ik eenmaal in Frankrijk was, met uitzondering van de Bosporus niets was tussen mij en India, en het idee stond me wel aan dat ik er, als ik maar steeds door ging, ook zou komen. Of ik daar echt serieus over dacht? Het was 64 jaar geleden; ik was nog een kind. Maar in de familie zoemde het rond, en ik herinner me nog heel goed dat ik toen vastbesloten was.”
Murphy woont nog steeds in Lismore, het dorp waarin ze opgroeide als het enige kind van ouders uit de “Dublin bourgoisie”. Als jonge man had haar vader in de gevangenis gezeten vanwege het lidmaatscap van de IRA, en Murphy herinnert zich een IRA man op de vlucht –hij is later opgehangen- die met tegenzin in het huis verborgen werd gehouden.
Omdat haar ouders gewoon waren af en toe een glas wijn te drinken werden zij in het dorp beschouwd als een soort bohemiens. “In die tijd lag Dublin heel ver weg. Veel mensen hadden beter contact met New York, vanwege familie die geëmigreerd was, dan met Dublin.”
Haar vader werkte op de plaatselijke bibliotheek en thuis was literatuur heel belangrijk. “Vanaf het eerst begin moedigden zij me aan en beiden zouden er mee ingestemd hebben als ik schrijver werd. Met kerstmis of bij hun verjaardag vroegen ze mij een kort verhaal of een opstel dat ik bij wijze van cadeautje had geschreven.”
Zij werd naar de kostschool van het Ursulinen klooster in Waterford gestuurd, maar keerde spoedig, toen ze 14 was, naar huis terug om voor haar invalide moeder te zorgen.
Dat was een plicht die ze de volgende 16 jaar vervulde. “Natuurlijk was dat behoorlijk zwaar, met name gezien het feit dat ik zo weinig vrije tijd had. Van de andere kant was mijn moeder de eerste die mij aanmoedigde om naar het buitenland te gaan. Zij wist dat ik hartstochtelijk veel van fietsen hield, en dus ging ik elk jaar een maand lang op stap, en iemand anders verving me dan.”
Murphy betaalde haar reizen naar Spanje en Frankrijk door er over te schrijven voor Ierse tijdschriften. Tijdens de lange jaren thuis na haar twintigste probeerde ze ook romans te schrijven – tot ze er achter kwam dat ze “niet dát had wat je nodig hebt om een romanschrijver te zijn, en dat is nuttig om te leren voor je dertig bent. Geen enkele [roman] was de moeite van het uittypen waard… maar het was geen verloren tijd.”
Een van de romans ging – heel vooruitziend – over een vrouw met een onwettig kind: in 1968 kreeg Murphy zelf een dochter, Rachel; de literaire redacteur van de Irish Times, Terence de Vere White, was de vader.
“Ik was intussen een erkend schrijver geworden, had mijn eigen huis zonder hypotheek, en was 37. Je kon mijn positie niet vergelijken met die van een zestienjarige die ergens op een boerderij woont. Wanneer ik me kwetsbaar had opgesteld zou er natuurlijk heel wat kritiek zijn geweest. Maar ik voelde me eigenlijk zo in de zevende hemel dat ik alleen maar aan mijn baby kon denken, en ik denk dat men dat zag.”
Tegen de tijd dat Rachel werd geboren had Murphy gereisd door en geschreven over Tibet en Ethiopië en ook over India. De volgende vijf jaar stopte ze met reizen en verdiende ze geld met het bespreken van boeken. “Toen ik jong was, was ik nooit bijzonder geïnteresseerd in het lezen van reisboeken. Ik wilde reizen, niet er over lezen. Ik lees nog steeds geen reisboek voor research, maar alleen omdat ze zo goed geschreven zijn.”
Zij is een uitgesproken bewonderaar van haar tijdgenoten Colin Thubron, Redmond O’Hanlon, Patrick Leigh Fermor and William Dalrymple.
“Maar het zijn de klassieken waar ik steeds weer naar teruggrijp. Isabella Bird, Freya Stark, Mary Kingsley en mijn grootste favoriet: Mungo Park, die het mooiste reisboek schreef dat ooit is geschreven.”
Toen Rachel bijna vijf jaar was vond Murphy haar oud genoeg om met haar mee te gaan naar Courg in het zuiden van India, en haar hele kindertijd reisden ze samen.
Murphy heeft geen begrip voor – en is zelfs ontsteld over – de manier waarop de kinderen tegenwoordig verwend worden. Rachel werd op een keer achtergelaten in het Aeroflot hotel in Moskou toen haar moeder geveld was door voedselvergiftiging.
“Ik maakte me ongerust dat ze misschien radeloos zou zijn, maar toen ik terugkwam was ze zo gelukkig als een kind maar zijn kan. De Russen aanbidden kinderen en zij zorgden verbazend goed voor haar. In feite maakt het reizen met een klein kind de dingen gemakkelijker, omdat de mensen in het algemeen genegen zijn je te helpen. Op onze laatste tocht die we samen maakten, naar Kameroen toen ze 18 was, was het moeilijker. Het had niets met onze karakters te maken, maar samen reizend als twee volwassenen werd het voor mij onmogelijk zo contact te maken met de lokale bevolking als ik graag wil.”
Murphy is zich bewust dat haar belangstelling voor het diepgaand onderzoeken van wereldwijde geopolitieke ontwikkelingen, hoe deze sommige van de meer afgelegen plaatsen op aarde beïnvloeden, in de loop van tientallen jaren in haar werk steeds meer betekenis heeft gekregen.
“Ik kreeg een heel onvoldaan gevoel over het reisboek dat alleen het verhaal van een reis vertelt, zoals mijn eerste boeken dat deden. Het interesseert me hoe mensen na trauma’s en tragedies de stukken weer bij elkaar vegen, en ik denk dat er een evenwicht moet zijn tussen de persoonlijke gebeurtenissen en indrukken en het grotere geheel.”
Zij ziet haar boek uit 1981 over kernenergie: Wedloop naar het einde? als het keerpunt. Hierna schreef ze boeken over Noord-Ierland en over relaties tussen de verschillende rassen in Bradford en Birmingham (Tales from Two Cities).
Twee weken na de val van Ceausescu was zij in Roemenië (Transylvania and Beyond), in Rouanda was ze nog geen twee jaar na de genocide (Visiting Rwanda), en in Zuid-Afrika onmiddellijk na de apartheid (South from the Limpopo) – door het apartheidsregiem was haar de toegang geweigerd.
In het verslag dat Murphy in 2002 schreef over haar reizen in de Balkan, Through the Embers of Chaos, schreef ze over haar vermoeden dat de NAVO-interventie een onderdeel was van een wijder patroon van het openen van wereldmarkten. In Siberië ontdekte ze daarmee samenhangende processen. “Ik voelde me tot Siberië aangetrokken, deels omdat het zo lang voor vreemdelingen ontoegankelijk was geweest. Maar de multinationals waren me voor geweest. Er zijn daar heel wat bouwmaatschappijen die allemaal een onderdeel zijn van hetzelfde proces van globalisering.”
Ze zegt dat ‘een brieven schrijvend gedeelte’ van haar lezers die ‘politieke onzin’ afwijst, maar er is een even grote groep ‘die me vertelt dat zij zo nog niet eerder over deze dingen gedacht hebben, en blij zijn dat ik meer over het politieke aspect heb gedacht en geschreven. Ik vind dat er dingen zijn waar ik over wil schrijven, en ik maak me er niet echt druk over of het wel past in een echt reisboek.’
De explosie in reisliteratuur van de laatste tientallen jaren heeft haar nauwelijks beïnvloed. Ze heeft geen literair agent en heeft altijd dezelfde uitgever gehad, John Murray. Ze accepteert geen voorschot en schrijft wat en wanneer ze wil. “Af en toe vragen jonge schrijvers, die over reizen willen schrijven, of ik kan helpen. Een van de dingen die me dwarszitten is dat ik in de afgelopen paar jaar drie werkelijk goede boeken heb gelezen maar dat ze geen uitgever konden vinden. Ze waren bijzonder goed geschreven, maar heel rustig, zonder iets dramatisch of sensationeels. Men vroeg een van de schrijvers om er een beetje gemaakt drama aan toe te voegen; dat deed hij niet, en dat strekt hem tot eer. Nu krijgen we bijvoorbeeld die man die met een koelkast heel Ierland rond is gelopen. Ik heb het niet gelezen, dus ik wil het niet al te veel veroordelen, maar het idee spreekt me niet echt aan.”
De landen die ze het liefst zou willen bezoeken zijn Noord-Korea en Irak. “Maar absoluut niets kan me er toe brengen om, net als John Simpson, naar een oorlogsgebied te gaan, dus ik zal daar voorlopig wel niet naar toe gaan.” In plaats daarvan zal haar volgende boek een vervolg zijn op Per ongeluk naar Siberië. “Ik ga niet vaak terug, maar ik werd verliefd op dat gebied. Veel landen waar ik ben geweest zijn op een of andere manier in beroering gebracht, en toch zijn ze vaak ook verbazend mooi.
Ik zou nergens anders willen wonen dan op mijn eigen mooie stukje west Waterford, maar zelfs in zo’n deprimerend gebied als Kosovo kwam ik door zo’n spectaculair landschap dat ik er niet genoeg van kreeg. Siberië was ook adembenemend; ik wil er opnieuw naar toe. Maar deze keer in de winter. En nog steeds op de fiets!”
Op dit artikel kan niet gereageerd worden.