Drenthe en Nuenen · Mar 8, 05:03 PM by Ad van den Ende
Drenthe
Het viel Vincent niet mee in Drenthe. De mensen lachten hem uit vanwege zijn Brabants accent.
Aan Theo van Gogh. Hoogeveen, op of rond 26 September 1883
“Wij hebben hier mistroostige regendagen, en als ik op het hoekje zolder kom waar ik mij geïnstalleerd heb, zo is het daar al merkwaardig melankoliek, met het licht van één enkele glazen dakpan dat valt op een lege schilderkist, op een bos penselen waar het haar weinig meer van deugt, enfin het is zó curieus melankoliek dat gelukkig het ook een genoegzaam komiek aspect heeft om er niet over te schreien, maar het vrolijk op te vatten. Met dat al is het in hoogst zonderlinge verhouding tot mijn plannen, – in hoogst zonderlinge verhouding tot de ernst van het werk en – hier houdt het lachen dan ook op.”
Aan Theo van Gogh. Nieuw-Amsterdam, op of rondom 3 oktober 1883
Aan Theo van Gogh. Nieuw-Amsterdam, op of rond 7 oktober 1883
“Gisteren tekende ik verrotte eikewortels, zogenaamde veenstammen. (…) Die wortels lagen in een plas, in zwarte modder. Enige zwarte lagen in ‘t water waarin ze afspiegelden, enige uitgebleekte op de zwarte vlakte. Een wit weggetje liep er langs, daarachter meer veen, roetzwart. Dan een stormachtige lucht er boven. Die plas in de modder, met die verrotte wortels, ‘t was absoluut melankoliek.”
Aan Theo van Gogh. Nieuw-Amsterdam, op of rond 16 October 1883
“Ik heb vandaag achter de ploegers gelopen die een aardappelveld omploegden, en waar vrouwen achteraan liepen om enkele overgebleven aardappels op te rapen. (…) het is hier zó eigenaardig en zó stil, zó vredig, ik kan er geen ander woord voor vinden.”
Vincent probeert Theo over te halen om ook te komen schilderen.
Aan Theo van Gogh. Nieuw-Amsterdam, zondag, 28 October 1883
“Als iets in jezelf zegt ‘je bent geen schilder – JUIST DAN MOET JE SCHILDEREN, kerel, en die stem zal stil worden, (…)
(…)
Je moet het opnemen met zekerheid, met een overtuiging dat je iets redelijks doet, zoals de boer die zijn ploeg stuurt, of zoals onze vriend in de schets, die zelf aan het eggen is. Heb je geen paard, dan ben je je eigen paard.”
Maar Theo weigerde naar Drenthe te komen en schilder te worden. Als hij dat wel had gedaan hadden zij beiden geen inkomen gehad.
Vincent vond de Drentse hei niet mooi. “agaçant vervelend en vermoeiend als de woestijn” [390/325]
Maar de avondschemering vond hij vaak wel mooi; deze wist hij goed weer te geven.
“Die zelfde agaçant vervelende plek -‘s avonds als een arm figuurtje door de schemering zich beweegt – als die uitgestrekte, door de zon verschroeide aardkorst donker uitkomt tegen de fijne lilas tonen van de avondhemel, en het donker blauwe allerlaatste lijntje aan de horizon grond van lucht scheidt – kan subliem worden zo als op een
J.Dupré.”
Na drie maanden vertrok Vincent naar Nuenen in Brabant. Daar was zijn vader als dominé aangesteld.
Nuenen (1883 – 1886)
Nuenen beviel Vincent zo goed dat hij er langer bleef dan hij eerst van plan was. Hij wilde het Brabantse landschap en de Brabantse typen tekenen en schilderen. Daar had hij alles voor over. De verstandhouding met zijn ouders was niet goed.
Aan Theo van Gogh. Nuenen, op of rond 15 december 1883
“Beste Broer,
Ik gevoel hoe Pa en Moe instinctiefmatig – ik zeg niet: verstandig – denken over mij. Er is een soortgelijk opzien tegen mij in huis te nemen, als er zou wezen om een grote ruige hond in huis te hebben. Hij zal met natte poten in de kamer komen – en dan, hij is zo ruig, hij zal iedereen in de weg lopen. En hij blaft zo hard. Het is een vuil beest, kortom.”
De wevers
Spinster
“In Nuenen wijdde Vincent zich eerst aan het tekenen. Gedurende de winter maakte hij veel schetsen van wevers in hun hutten.
In 1879 was hij, op zijn lange wandeling om Jules Breton te ontmoeten, door dorpen van wevers gekomen, en hij was onder de indruk geraakt van de werkende mensen.”’ (Jo van Gogh-Bonger)
Man die spoelt
Aan Theo van Gogh. Nuenen, op of rond 3 februari 1884
“(…) Je zult zeker begrip hebben voor het feit dat ik houd van het platteland hier. Als je nog eens komt zal ik je een keer meenemen naar een wevershut. De figuren van de wevers en de vrouwen die het garen spinnen zullen je zeker treffen. De laatste studie die ik maakte is de figuur van een man alleen, die aan het weefgetouw zit, het lichaam en de handen.”
Tussen december 1883 en augustus 1884 maakte Vincent zestien volledig uitgewerkte tekeningen van wevers. Vincent kreeg duidelijk meer zelfvertrouwen.
De tekeningen tonen wevers achter het weefgetouw of bezig met het ordenen van draden.
“Ken je veel tekeningen van wevers? Ik maar een paar. Tot nu heb ik er 3 waterverftekeningen van gemaakt.
Deze mensen zijn moeilijk te tekenen omdat je in de kleine kamers niet genoeg afstand kunt nemen om het weefgetouw te tekenen.
Ik denk dat dat de reden is waarom pogingen om het te doen gewoonlijk mislukken.
Maar ik heb hier een kamer gevonden waarin twee weefgetouwen staan en waarin het gedaan kan worden.”Aan Anthon van Rappard. Nuenen, op of rond 13 maart 1884.
“Mijn beste vriend Rappard,
Ik was blij met je brief over de tekeningen. Wat het weefgetouw betreft, dat is werkelijk een studie
van de machine, van begin tot eind op de plaats zelf gemaakt, en dat was moeilijk – want je moest zo dichtbij zitten dat het erg lastig was om metingen te doen.”
In 1890, na Vincents dood, schreef Van Rappard in een brief aan Vincents moeder over de tekeningen van de wevers: “Hoe vaak denk ik niet aan de studies van de wevers die hij in Nuenen maakte en de intensiteit van gevoel waarmee hij hun levens schilderde; wat een diepe melancholie doortrok zijn werk, hoe onhandig toen de uitvoering er van ook geweest mag zijn.” (Jo van Gogh-Bonger)
Landschappen
In maart en april 1884 concentreerde Vincent zich weer op het landschap. Zijn tekeningen geven een poëtische en heel persoonlijke kijk op het Brabantse landschap. Zij demonstreren zijn vindingrijkheid wat betreft compositie en zijn machtige tekenstijl.
“Knotberken is een van de mooiste voorbeelden van de bezieling die Van Gogh aan landschappen kon verlenen.” (Van Heugten)
(Nuenen, april 1884, aan Van Rappard)
“Heb u dezer dagen nog drie pentekeningen gestuurd :
Slootje
Mastbomen in ‘t ven
Rietdaken
waarvan ik dacht dat de motieven u wel zouden bevallen. (…) Het in elkaar zetten der dingen – het modelé er van is, denk ik dat ge me toegeven zult, ook niet systematisch of opzettelijk verwaarloosd – maar ik heb er een ruwe slag in moeten slaan om in betrekkelijk korte tijd het effect van licht en bruin – de stemming die de natuur momenteel had – ‘t aspect in ‘t groot – enigszins daar te stellen.”
De ijsvogel
(Nuenen, half maart 1884, aan Van Rappard)
“Nu, het doet me plezier dat ge iets voeldet voor mijn wintertuintje. Die tuin maakte me zo aan ‘t dromen en ik heb van hetzelfde motief er nog een gemaakt ook met een zwart spookje…”
De wintertuin
(Aan Theo, Nuenen, tweede helft april 1884)
“Wat mij trof in de natuur was het verbazend echt, half ouderwets, half rustiek karakter van die tuin, En dat ik van ‘t zelfde hoekje (…) tot drie keer toe een pentekening maakte, was juist omdat ik wilde geven dat karakter in enige intieme details, die niet makkelijk of vanzelf of toevallig uit te drukken zijn.”
Versiering van een eetkamer
Een goudsmit in Eindhoven wilde zijn eetkamer zelf beschilderen, en vroeg Vincent om advies. Vincent stelde hem voor scènes uit het boerenleven weer te geven. “Dit sprak de brave man mij niet tegen. En na een bezoek op ‘t atelier maakte ik hem voorlopige krabbels van zes motieven uit het boerenleven:
Zaaier
Ploeger
Korenoogst
Aardappelpoten
Winter met ossekar 900
En die ben ik nu aan ‘t maken.”
De aardappeleters
In december 1884 begon Vincent aan een lange reeks boerenkoppen. “Van Gogh zag de boeren als ruw en onbeschaafd, maar juist daardoor waren ze op een benijdenswaardige manier verbonden met de natuur.” (Van Heugten)
Het was ‘een gans andere manier van leven dan die van ons – beschaafde mensen’ en ‘in zoveel opzichten beter dan de beschaafde wereld’ schreef Vincent.
Een enkele tekening steekt boven de andere uit, ‘zoals de kop van een zwaar door het leven getekende boerin. Met haar naar binnen gekeerde blik is zij als het ware een symbool van het harde boerenleven’. (Van Heugten)
Veel tekeningen waren studies voor de grote figuurschildering waar Vincent naar toe werkte, de Aardappeleters.
Aan Theo van Gogh. Nuenen, 30 April 1885.
(…)
“Ik heb nl. wel terdeeg er op willen werken dat men de gedachte krijge dat die luitjes die bij hun lampje hun aardappels eten met die handen, die zij in de schotel steken, zelf de aarde hebben omgespit en het spreekt dus van handenarbeid en dat zij hun eten zo eerlijk verdiend hebben.”
(…) Ik heb de hele winter lang de draden van dit weefsel in handen gehad, en het definitieve patroon gezocht, en indien nu het een weefsel zij dat een ruw en grof aspect heeft, zo zijn niettemin de draden met zorg en volgens zekere regels gekozen,
En het zou wel kunnen blijken dat het een echt boerenschilderij is, ik weet dat het dit is, maar wie liever de boeren zoetsappig ziet, ga zijn gang.”
Er kwam ernstige kritiek op dit schilderij. De koppen waren wel goed, maar het ontbrak de lichamen aan volume. Daar was Vincent het mee eens. Om dat te verbeteren gaf hij zich opnieuw over aan figuurstudie. Deze studie zou tot augustus duren.
De boerentekeningen
Vincent zocht voor zijn probleem van te platte figuren naar een voorbeeld om na te volgen. Hij koos de Franse schilder Eugène Delacroix (1798 – 1863). Deze leerde dat je niet vanuit lijnen moest denken, maar vanuit de massa van een figuur. Deze massa moet je weergeven met ronde vormen en ellipsen.
Vincent kreeg hier al snel plezier in. Hij maakte een serie van meer dan vijftig tekeningen. Deze hebben een hoge kwaliteit.
Aan Theo van Gogh. Nuenen, juli 1885.
“Het boerenfiguur in zijn actie te geven, ziedaar wat een figuur is – ik herhaal het – essentieel modern, het hart van de moderne kunst zelf, dat wat noch Grieken, noch Renaissance, noch oude Hollandse school hebben gedaan.
Dat is bij mij een zaak waar ik dagelijks over denk.”
Arenlezende boerin, een van de hoogtepunten
“Ik heb hier liggen een paar figuren, een vrouw met een schop, op de rug gezien, een andere die bukt om aren op te rapen – een andere van voren met het hoofd haast aan de grond die wortelen uittrekt….”
Ik heb 1½ jaar hier op die boerenfiguurtjes nu geloerd, en op hun actie, juist om er wat karakter in te krijgen.”
Aan Theo van Gogh. Nuenen, op of rond 14 July 1885
(…)
“Wanneer zal het figuur dan niet overbodig zijn, al waren er desnoods fouten en grote fouten in mijns inziens, zult ge wellicht vragen.
Als de spitter spit, als de boer een boer is en de boerin een boerin, Is dit iets nieuws – ja – zelfs de figuurtjes van Ostade, Terburg, werken niet als die van tegenwoordig.”
“Het boeren- en werkmansfiguur is men begonnen als ‘genre’, maar tegenwoordig, met Millet als eeuwige meester voorop, is dat het hart zelf van de moderne kunst zelf en zal het blijven.”
Vanaf september concentreerde Vincent zich op het tekenen van landschappen.
Dit soort tekeningen en schilderijen zou Vincent tot het einde van zijn leven blijven maken.
Maar Vincent wist dat hij nog veel te leren had over menselijke anatomie. Dat was een van de redenen dat hij, in september 1885, naar Antwerpen vertrok.
Op dit artikel kan niet gereageerd worden.