Go to content Go to navigation Go to search

Een misleidende idylle · Mar 10, 10:42 AM by Ad van den Ende

Bron: “Schilderijen uit de 15e eeuw”
van Rose-Marie en Rainer Hagen Taschen 2001

Februari opnieuw onder de loep

De werkelijkheid was vaak wreder dan het vreedzame tafereel dat we hier onder ogen hebben: plunderende soldaten, angst voor wolven in strenge winters, mislukte oogsten, honger en plagen waren alle gemeenschappelijke kenmerken van het boerenleven in Frankrijk.

De miniaturen, door de drie Limburg broers geschilderd, behoren tot de belangrijkste schilderkunstige verslagen van het leven in de middeleeuwen die we hebben.
Een golvend sneeuwlandschap onder een lage bewolkte lucht. Op de achtergrond een dorp met een kerktoren, op de voorgrond een boerderij. Een man drijft een beladen ezel naar het dorp, een ander velt een boom.
Het huis op de voorgrond is open en laat drie mensen zien die aan de haard zitten. Ze hebben hun kleren opgetild om zich aan het vuur te warmen. De voorstelling van het Franse boerenleven in het februari miniatuur van de Très Riches Heures du Duc de Berry toont een wereld van vrede en harmonie. Alles is goed, lijkt het.
Maar de echte wereld van de 15e eeuw zag er heel anders uit dan die van ons, en eigentijdse toeschouwers zouden de illustratie waarschijnlijk niet zo idyllisch gevonden hebben als wij tegenwoordig.
Sneeuw, ijs en koude waren een bedreiging voor het overleven. Tijdens een strenge winter kwamen er wolven uit het bos en vielen het vee aan; brandhout zou schaars zijn. Als een late vorst het zaad tijdens het voorjaar in de kiem smoorde en de oogst mager was maakte honger de mensen meer kwetsbaar voor epidemieën. Verschillende strenge winters achter elkaar konden de bevolking decimeren.

De meeste bladzijden in de Très Riches Heures du Duc de Berry werden tussen 1408 en 1416 geschilderd,en tijdens deze periode waren minstens twee winters extreem. Eigentijdse kroniekschrijvers vermelden ook herhaalde overstromingen en droogtes, evenals hordes soldaten, schermutselingen en gevechten op grote schaal.Sinds 1337 was Frankrijk in oorlog geweest met Engeland; koningen van dat land legden een claim op de Franse troon.

Oorlog met een buitenlandse vijand werd verergerd door binnenlandse schermutselingen. De Franse koning, Karel VI, was in 1392 krankzinnig geworden en liet de machtigen van het land het onderling uitvechten waarbij zij, vaak genoeg, de Engelsen te hulp riepen om hun te helpen om hun rivalen te verslaan.
Frankrijk was dus in de greep van de chaos; de bewoners waren blootgesteld aan voortdurende bedreigingen. Enige bescherming vond men in kastelen, of achter stadsmuren, maar zij die op het land leefden waren aan de genade of ongenade van plunderende soldaten overgeleverd. Als de mensen konden vluchtten zij de bossen in. Om hen voor naderend gevaar te waarschuwen vertrouwden zij op wachten die uitkijkkposten op kerktorens bemanden en de komst van vijandelijke troepen signaleerden door de klokken te luiden of op hoorns te blazen. In die dagen waren kerktorens er niet alleen voor om tot gebed op te roepen.
In die tijd werden de kronieken geschreven in opdracht van machtige heren. Daardoor bevatten ze weinig of niets over het leven van de boeren. Als ze er al in voorkwamen werden ze verbannen naar versieringen in de kantlijn of naar ingewikkeld versierde initialen. Kalender-miniaturen werden ook geschilderd voor de rijken en machtigen.

Het was echter de levenswijze van de boeren die het best hielp het verstrijken van de seizoenen weer te geven. Op die manier vond de laagste klasse zijn weg naar de Europese schilderkunst. Door de tijd werden bepaalde motieven traditioneel met elke maand verbonden. Sommige werden ontleend aan de hoofse wereld van de edelen, maar de meeste toonden landelijke taferelen. In februari warmen zij zich aan het haardvuur; in maart bewerken zij de grond; in juni halen zij het hooi binnen.
Er is nooit een bevredigende verklaring gevonden waarom het getijdenboek, dat bedoeld was voor particuliere devotie, twaalf kalender-bladzijden moest bevatten die aan de religieuze teksten vooraf gingen. Was het een herinnering aan de vergankelijkheid van alle aardse dingen? Was het de bedoeling de wil van God te illustreren, die duidelijk werd in de veranderende jaargetijden? Misschien wilden de heersers van het land gewoon afbeeldingen zien van hun tijdgenoten, hun eigen omgeving, naast de meer conventionele bijbelse figuren. Een voorkeur voor toespelingen op mythologie en astrologie kan ook een rol gespeeld hebben. Het enige dat we zeker weten is dat kalender-illustraties tot de belangrijkste historische getuigenissen horen van de levenswijze van de boeren in de middeleeuwen, vooral die van de Limburg broers Herman, Jan en Paul. Geboren in Nijmegen werkten zij vanaf ongeveer 1405 voor de hertog van Berry. Rond 1416 waren zij alle drie dood, waarschijnlijk slachtoffers van een epidemie.

Het valt moeilijk uit te maken wat de lading van de ezel is, maar waarschijnlijk is het hout. Voor het koken en verwarmen werden door de dorpelingen alleen takken en sprokkelhout verbrand. Boomstammen waren gereserveerd voor de eigen haard van de hertog of werden gebruikt voor het bouwen van huizen.

De man die de ezel voortdrijft draagt een grove kiel, in die tijd de gebruikelijke kleding voor boeren en arbeiders. Hij heeft waarschijnlijk een zak over zijn hoofd getrokken om zich tegen de kou te beschermen. In tegenstelling tot de burgers en edelen was het hem niet toegestaan om bont te dragen; want ook al zou hij zich dit kunnen veroorloven dan zou hij handelen in strijd met de weelde-voorschriften die de kleding regelden. “De boer werkt hard om de koning purper te verschaffen,” vertelde een eigentijds episch vers, “maar zijn eigen lichaam wordt geschramd door een hennepen kiel.”
De feodale samenleving was in de middeleeuwen verdeeld in drie ordes: de adel, de geestelijkheid en de boeren: zij die vochten en als beloning voor hun diensten land kregen; zij die baden en preekten; en zij die voor iedereen voedsel produceerden. Ongeveer 90 procent van de bevolking bestond uit boeren en landarbeiders, de laagste klasse, die – net zoals de ezel de boer diende – als lastdieren de heersende klassen dienden. `Jacques Bonhomme` was de neerbuigende benaming voor een boer, iets als ´Brave Kerel´, waar ´braaf´ zowel ´goedaardig´ betekent als ´simpel van geest´. Maar ´Jacques´ was niet altijd goedaardig. De eerste boerenopstand vond plaats in 1358, en werd hardvochtig neergeslagen.
De opstand was niet gericht tegen de feodale orde zelf, omdat deze werd beschouwd als een goddelijk recht: ‘De landman is geboren voor de zeef en de melkemmer,’ zoals het boven geciteerde epische vers stelt, ‘terwijl de koning een keuzemenu krijgt, en peper, vlees en wijn.’ De reden voor de opstand was de zware belasting, opgelegd door een door oorlog uitgeputte aristocratie.
In de meeste gebieden van Frankrijk bestond de slavernij niet meer. De boeren hadden toestemming het land, dat zij bewerkten, te bezitten, maar waren niettemin verplicht belastingen te betalen aan hun verschillende meesters: aan edele landeigenaren, aan de geestelijkheid en aan de koning.
In tijden van oorlog, als hun uitgaven toenamen, persten de edelen en de koning de boeren niet alleen meer geld af, maar namen ze ook graan, vlees en gevogelte.

´Als de arme man zijn belastingen betaald heeft,´ komen de belastinggaarders terug `om zijn potten en zijn stro weg te nemen.`De arme man zal gauw geen korst brood meer te eten hebben.`

Het was wel zo dat niet alle dorpelingen even arm waren. Onderzoek in een dorp in Picardië toont aan dat van de tien boeren met land in eigendom er twee een betrekkelijk goede levensstandaard hadden, terwijl vier anderen genoeg te eten hadden. De overblijvende vier leden een mager bestaan, en werden – net als de arbeiders zonder bezit (die daarom meestal niet getrouwd waren) voortdurend door honger bedreigd.

De verwarring van de honderdjarige oorlog maakte hun ellende nog groter. De Franse wapengezant pochte in een twistgesprek met zijn Engelse tegenspeler: “ Wij hebben veel dingen die jullie niet hebben … bovenal, we hebben wijn … zo veel, dat onze plattelanders geen bier drinken, ze drinken wijn!”
Maar in dezelfde tijd schreef een Engelse generaal, die met zijn leger het Franse platteland plunderde: “De boeren drinken alleen maar water.”

Een ander traditioneel februari-motief, naast boeren die zich bij het haardvuur warmen, was de man die hout hakte. Maar het ronde, grijze gebouw rechts op het schilderij, een duiventil, was minder gebruikelijk.
Duiven waren er niet om gegeten te worden, tenminste niet op de eerste plaats. Ook hadden ze geen bijzondere betekenis als boodschappers. In die tijd was hun belangrijkste functie: mest produceren. Druivenpoep, gebruikt om kruidentuinen te bemesten, had een grotere waarde dan mest, geproduceerd door schapen, varkens of koeien. Het was ook essentieel om hennep te zaaien. Duivenmest hield in Europa zijn betekenis tot het verschijnen van kunstmest.

Duiventillen waren daardoor kleine mestfabrieken, gebouwd volgens economische principes. De binnenmuren bevatten nissen voor de nesten. De nesten begonnen op een bepaalde hoogte boven de grond. waar de uitwerpselen vielen, en eindigden op een bepaalde afstand van de vliegopeningen, want duiven zitten niet graag bij regelmatig bezochte uitgangs-openingen. Duiven houden van rustige plaatsen, die niet al te winderig zijn; duiventillen werden daarom buiten het centrum van het boerenerf gebouwd, zo mogelijk in de laan van een bos – zoals die op het schilderij.
De kunstenaars hebben zelfs de typische, kroonlijstachtige ringen rond de muren getekend. Deze waren niet decoratief, maar dienden om de duiven te beschermen door de toegang tot de duiventil af te schermen voor ratten, wezels en marters.

Op dit artikel kan niet gereageerd worden.