Heer van de sabbat Marcus 2, 13-28; 3, 1-7, 20-21 en 31- 35 · Nov 25, 05:55 PM by Ad van den Ende
13 Καὶ ἐξῆλθεν πάλιν παρὰ τὴν θάλασσαν·
En hij ging weer weg, naar het meer.
καὶ πᾶς ὁ ὄχλος ἤρχετο πρὸς αὐτόν, καὶ ἐδίδασκεν αὐτούς.
Heel de menigte ging naar hem toe, en hij onderwees hen.
14 καὶ παράγων εἶδεν Λευὶν τὸν τοῦ Ἁλφαίου
In het voorbijgaan zag hij Levi, de zoon van Alfeüs,
καθήμενον ἐπὶ τὸ τελώνιον, καὶ λέγει αὐτῷ,
zittend voor het tolhuis, en hij zei hem:
Ἀκολούθει μοι. καὶ ἀναστὰς ἠκολούθησεν αὐτῷ.
‘Volg mij!’ En hij stond op en volgde hem.
15 Καὶ γίνεται κατακεῖσθαι αὐτὸν ἐν τῇ οἰκίᾳ αὐτοῦ,
En het gebeurde dat hij (Jezus) aan tafel aanlag in diens huis.
καὶ πολλοὶ τελῶναι καὶ ἁμαρτωλοὶ συνανέκειντο τῷ Ἰησοῦ
en veel tollenaars en zondaars lagen aan tafel samen met Jezus
καὶ τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ· ἦσαν γὰρ πολλοί.
en zijn leerlingen; dat waren er velen.
καὶ ἠκολούθουν αὐτῷ
Hem volgden ook
16 καὶ οἱ γραμματεῖς τῶν Φαρισαίων,
de schriftgeleerden van de Farizeeërs,
καὶ ἰδόντες ὅτι ἐσθίει μετὰ τῶν ἁμαρτωλῶν
en toen ze zagen dat hij at met de zondaars
καὶ τελωνῶν ἔλεγον τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ,
en tollenaars zeiden ze tegen zijn leerlingen:
Ὅτι μετὰ τῶν τελωνῶν καὶ ἁμαρτωλῶν ἐσθίει;
‘Eet hij met tollenaars en zondaars?’
17 καὶ ἀκούσας ὁ Ἰησοῦς λέγει αὐτοῖς
Toen Jezus dat hoorde zei hij hun:
[ὅτι] Οὐ χρείαν ἔχουσιν οἱ ἰσχύοντες ἰατροῦ
‘De gezonde mensen hebben geen behoefte aan een dokter
ἀλλ᾽ οἱ κακῶς ἔχοντες·
maar de zieken wel.
οὐκ ἦλθον καλέσαι δικαίους
Ik ben niet gekomen om de rechtvaardigen te roepen
ἀλλὰ ἁμαρτωλούς.
maar de zondaars.
18 Καὶ ἦσαν οἱ μαθηταὶ Ἰωάννου καὶ οἱ Φαρισαῖοι νηστεύοντες.
De leerlingen van Johannes en de Farizeeërs waren aan het vasten.
καὶ ἔρχονται καὶ λέγουσιν αὐτῷ,
Ze kwamen (naar hem) toe en zeiden tegen hem:
Διὰ τί οἱ μαθηταὶ Ἰωάννου καὶ οἱ μαθηταὶ τῶν Φαρισαίων νηστεύουσιν,
‘Waarom vasten de leerlingen van Johannes en de leerlingen van de Farizeeërs,
οἱ δὲ σοὶ μαθηταὶ οὐ νηστεύουσιν;
terwijl uw leerlingen niet vasten?’
19 καὶ εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς,
En Jezus zei hun:
Μὴ δύνανται οἱ υἱοὶ τοῦ νυμφῶνος
“Kunnen soms de genodigden in de bruiloftszaal
ἐν ᾧ ὁ νυμφίος μετ᾽ αὐτῶν ἐστιν νηστεύειν;
waarin de bruidegom met hen is, vasten?
ὅσον χρόνον ἔχουσιν τὸν νυμφίον μετ᾽ αὐτῶν
Zo lang zij de bruidegom bij zich hebben
οὐ δύνανται νηστεύειν·
kunnen zij niet vasten.
20 ἐλεύσονται δὲ ἡμέραι
Maar de dagen zullen komen
ὅταν ἀπαρθῇ ἀπ᾽ αὐτῶν ὁ νυμφίος,
dat de bruidegom van hen is weggenomen.
καὶ τότε νηστεύσουσιν ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ.
Dán zullen zij vasten, op die dag.’
21 οὐδεὶς ἐπίβλημα ῥάκους ἀγνάφου ἐπιράπτει
Niemand naait een stuk van een lap die nog niet is gekrompen
ἐπὶ ἱμάτιον παλαιόν· εἰ δὲ μή,
op een oude jas. Als hij zich daar niet aan houdt
αἴρει τὸ πλήρωμα ἀπ᾽ αὐτοῦ τὸ καινὸν τοῦ παλαιοῦ,
trekt de ingezette lap het nieuwe en het oude uit elkaar
καὶ χεῖρον σχίσμα γίνεται.
en de scheur wordt nog erger.
22 καὶ οὐδεὶς βάλλει οἶνον νέον εἰς ἀσκοὺς παλαιούς.
En niemand doet nieuwe wijn in oude zakken.
εἰ δὲ μή, ῥήξει ὁ οἶνος τοὺς ἀσκούς,
Als hij zich daar niet aan houdt, zal de wijn de zakken scheuren,
καὶ ὁ οἶνος ἀπόλλυται καὶ οἱ ἀσκοί –
en de wijn én de zakken gaan verloren.
ἀλλὰ οἶνον νέον εἰς ἀσκοὺς καινούς.
Maar nieuwe wijn (hoort) in nieuwe zakken.”
23 Καὶ ἐγένετο αὐτὸν ἐν τοῖς σάββασιν
En het gebeurde dat hij op een sabbat
παραπορεύεσθαι διὰ τῶν σπορίμων,
door de korenvelden liep.
καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ ἤρξαντο ὁδὸν ποιεῖν
En zijn leerlingen begonnen zich een weg te banen
τίλλοντες τοὺς στάχυας.
(door het koren) terwijl ze korenaren plukten.
24 καὶ οἱ Φαρισαῖοι ἔλεγον αὐτῷ,
En de Farizeeërs zeiden hem:
Ἴδε τί ποιοῦσιν τοῖς σάββασιν ὃ οὐκ ἔξεστιν;
“Ziet u dat ze iets doen op sabbat dat niet geoorloofd is?”
25 καὶ λέγει αὐτοῖς, Οὐδέποτε ἀνέγνωτε τί ἐποίησεν Δαυίδ,
En hij zei hun: “Hebt u nooit gehoord wat David deed,
ὅτε χρείαν ἔσχεν καὶ ἐπείνασεν
toen hij gebrek had en honger leed,
αὐτὸς καὶ οἱ μετ᾽ αὐτοῦ;
hijzelf en die bij hem waren?
26 πῶς εἰσῆλθεν εἰς τὸν οἶκον τοῦ θεοῦ
Hoe hij het huis van God binnenging,
ἐπὶ Ἀβιαθὰρ ἀρχιερέως
onder de hogepriester Abjatar,
καὶ τοὺς ἄρτους τῆς προθέσεως ἔφαγεν,
en de toonbroden opat,
οὓς οὐκ ἔξεστιν φαγεῖν εἰ μὴ τοὺς ἱερεῖς,
die niemand mag eten behalve de priesters,
καὶ ἔδωκεν καὶ τοῖς σὺν αὐτῷ οὖσιν;
en hoe hij er ook van gaf aan die met hem waren?”
27 καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς,
En hij zei hun:
Τὸ σάββατον διὰ τὸν ἄνθρωπον ἐγένετο
“De sabbat is er gekomen om de mens,
καὶ οὐχ ὁ ἄνθρωπος διὰ τὸ σάββατον·
en niet de mens om de sabbat.
28 ὥστε κύριός ἐστιν ὁ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου καὶ τοῦ σαββάτου.
Daarom is de mensenzoon ook heer van de sabbat.”
3
1 Καὶ εἰσῆλθεν πάλιν εἰς τὴν συναγωγήν.
En hij ging weer naar de synagoge.
καὶ ἦν ἐκεῖ ἄνθρωπος ἐξηραμμένην ἔχων τὴν χεῖρα·
Daar was een man die een verlamde hand had
2 καὶ παρετήρουν αὐτὸν εἰ τοῖς σάββασιν θεραπεύσει αὐτόν,
Ze beloerden hem of hij op de sabbat (iemand) zou genezen,
ἵνα κατηγορήσωσιν αὐτοῦ.
opdat ze hem aan (konden) klagen.
3 καὶ λέγει τῷ ἀνθρώπῳ τῷ τὴν ξηρὰν χεῖρα ἔχοντι,
En hij zei tegen de man die de verlamde hand had:
Ἔγειρε εἰς τὸ μέσον.
‘Ga naar het midden.”
4 καὶ λέγει αὐτοῖς,
En hij zei hun:
Ἔξεστιν τοῖς σάββασιν ἀγαθὸν ποιῆσαι ἢ κακοποιῆσαι,
“Is het toegestaan op de sabbat goed te doen of kwaad te doen,
ψυχὴν σῶσαι ἢ ἀποκτεῖναι; οἱ δὲ ἐσιώπων.
een leven te redden of te doden?” Zij zwegen.
5 καὶ περιβλεψάμενος αὐτοὺς μετ᾽ ὀργῆς,
En hen aanziend met woede,
συλλυπούμενος ἐπὶ τῇ πωρώσει τῆς καρδίας αὐτῶν,
verdrietig over de verstoktheid van hun hart,
λέγει τῷ ἀνθρώπῳ, Ἔκτεινον τὴν χεῖρα.
zei hij tegen de man: ‘Steek je hand uit.’
καὶ ἐξέτεινεν, καὶ ἀπεκατεστάθη ἡ χεὶρ αὐτοῦ.
Hij stak hem uit, en zijn hand was weer in orde.
6 καὶ ἐξελθόντες οἱ Φαρισαῖοι εὐθὺς
De Farizeeërs gingen meteen weg,
μετὰ τῶν Ἡρῳδιανῶν συμβούλιον ἐδίδουν
en met de aanhangers van Herodes belegden ze een vergadering
κατ᾽ αὐτοῦ ὅπως αὐτὸν ἀπολέσωσιν.
over hem, hoe ze hem zouden doden.
7 Καὶ ὁ Ἰησοῦς μετὰ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ
En Jezus, samen met zijn leerlingen,
ἀνεχώρησεν πρὸς τὴν θάλασσαν·
week uit naar het meer (van Galilea)
καὶ πολὺ πλῆθος ἀπὸ τῆς Γαλιλαίας ἠκολούθησεν·
En een grote menigte uit Galilea volgde (hem);
καὶ ἀπὸ τῆς Ἰουδαίας
ook uit Judea.
Marcus 3
vers 20-21
20 Καὶ ἔρχεται εἰς οἶκον·
En hij gaat naar huis.
καὶ συνέρχεται πάλιν ὄχλος,
Er komt weer een menigte bij elkaar
ὥστε μὴ δύνασθαι αὐτοὺς μηδὲ ἄρτον φαγεῖν.
zo (groot dat) dat ze zelfs geen brood konden eten.
21 καὶ ἀκούσαντες οἱ παρ᾽ αὐτοῦ
En toen zijn familieleden dat hoorden
ἐξῆλθον κρατῆσαι αὐτόν,
gingen ze hem grijpen,
ἔλεγον γὰρ ὅτι ἐξέστη.
want ze zeiden dat hij gek was geworden.
(…)
Vers 31 – 35
31 Καὶ ἔρχεται ἡ μήτηρ αὐτοῦ
En zijn moeder komt,
καὶ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ
en ook zijn broers.
καὶ ἔξω στήκοντες
En degenen die buiten stonden
ἀπέστειλαν πρὸς αὐτὸν
stuurden mensen naar hem toe
καλοῦντες αὐτόν.
om hem te roepen.
32 καὶ ἐκάθητο περὶ αὐτὸν ὄχλος,
Er zat een menigte om hem heen,
καὶ λέγουσιν αὐτῷ,
en ze zeiden hem:
Ἰδοὺ ἡ μήτηρ σου
‘Zie, je moeder
καὶ οἱ ἀδελφοί σου ἔξω ζητοῦσίν σε.
en je broers buiten zoeken je.’
33 καὶ ἀποκριθεὶς αὐτοῖς λέγει,
Hij antwoordde hun en zei:
Τίς ἐστιν ἡ μήτηρ μου
‘Wie zijn mijn moeder
καὶ οἱ ἀδελφοί [μου];
34 en mijn broeders?’
καὶ περιβλεψάμενος τ
En om zich heen ziende
οὺς περὶ αὐτὸν κύκλῳ καθημένους
naar degenen die in een kring om hem heen zaten,
λέγει, Ἴδε ἡ μήτηρ μου καὶ οἱ ἀδελφοί μου.
zegt hij: ‘Zie, dit zijn mijn moeder en mijn broers.
35 ὃς [γὰρ] ἂν ποιήσῃ τὸ θέλημα τοῦ θεοῦ,
Want wie de wil van God doet,
οὗτος ἀδελφός μου καὶ ἀδελφὴ καὶ μήτηρ ἐστίν.
die is mijn broer en zus en mijn moeder.”
Op dit artikel kan niet gereageerd worden.