Go to content Go to navigation Go to search

Vincent van Gogh · Mar 8, 05:47 PM by Ad van den Ende

Vincents jeugd; in de Borinage

Vincent van Gogh (1853 -1890) was een Nederlandse beeldende kunstenaar, beroemd om zijn tekeningen en zijn schilderijen.
“ Vincent van Gogh is vooral bekend om zijn schilderijen. (…) Toch maakte Van Gogh veel meer werk op papier dan op doek. Immers, voor hij ooit een penseel aanraakte bekwaamde hij zich in het tekenen met potlood, houtskool en pen op papier. (…) De energieke en levendige stijl van zijn tekeningen voedde die van zijn schilderijen. Op hun beurt beïnvloedden de helderheid en schittering van zijn schilderijen de tekeningen.” (Sjraar van Heugten)
Vincent wordt tegenwoordig gezien als een van de grote kunstenaars van de 19e eeuw. Deze erkenning kwam echter pas laat. Tijdens zijn leven werden er waarschijnlijk maar één schilderij en twee tekeningen van hem gekocht.
Hij produceerde al zijn werk in slechts tien jaar, voordat hij begon te lijden aan een zenuwziekte en, naar men algemeen aanneemt, zelfmoord pleegde. Zijn roem groeide na zijn dood snel.

Jonge jaren

Vincent werd geboren in het Brabantse Zundert, een dorpje vlak bij de Belgische grens, als zoon van een predikant.

Zijn broerTheo werd vier jaar na Vincent geboren. Theo zou zijn grote vriend worden; hij zou Vincent altijd helpen.
Als kind was Vincent een zwijgzame, enigszins in zichzelf gekeerde jongen. Hij hield van tekenen, wandelen en lezen.
Toen hij dertien was werd hij ingeschreven aan de Rijks HBS in Tilburg. In het tweede jaar werd hij van school gehaald, mogelijk omdat zijn vader de school niet kon betalen.

Vincent dertien jaar

Als zoontje van de dominee hoefde Vincent niet op het land te werken, zoals de meeste andere jongens van zijn leeftijd. Van zijn veertiende tot zijn zestiende kon hij zich overgeven aan zijn drie grote passies: lezen, tekenen en wandelen door het Brabantse land.

Vincent las veel serieuze lectuur. Hij zou dat zijn hele leven blijven doen. Na deze periode was een gewone baan, als bakker bijvoorbeeld – zoals zijn zus An later voor zou stellen – voor hem ondenkbaar.

Op zijn zestiende werd Vincent jongste bediende bij kunsthandel Goupil in Den Haag.

Tekening van Vincent: het Lange Voorhout

Toen Vincent negentien was begon hij te corresponderen met zijn jongere broer Theo. Deze correspondentie zou hij bijna zijn hele leven volhouden. Ze vormt een belangrijke bron van informatie over Vincents leven en zijn artistieke ontwikkeling. Theo heeft de brieven, die Vincent hem schreef, zorgvuldig bewaard. Toen Theo gestorven was nam zijn vrouw Jo die zorg van hem over.

Op voorspraak van een oom kwam Theo in 1873 ook in dienst van kunsthandel Goupil, en wel in het filiaal te Brussel. In juni van dat jaar werd Vincent in het filiaal te Londen geplaatst. Hij werd verliefd op de dochter van zijn hospita, maar ze was al verloofd met een andere kostganger; Vincent maakte een depressieve periode door.
In 1873 was hij korte tijd werkzaam op het hoofdkantoor in Parijs, en vervolgens weer op het filiaal te Londen. In 1874 werkte Vincent nogmaals korte tijd op het hoofdkantoor. Zijn depressie hield aan, zijn belangstelling voor de kunsthandel verflauwde, en zijn belangstelling voor de Bijbel nam excessieve vormen aan; per 1 april 1876 werd hij ontslagen. Vincent werd onderwijzer in Ramsgate en vervolgens onderwijzer aan een kostschool en hulpprediker in Isleworth. Op 4 november 1876 hield hij daar zijn eerste preek.

Ramsgate

Vanaf januari 1877 was hij weer in Nederland. In mei van dat jaar verhuisde hij naar Amsterdam om zich voor te bereiden op het staatsexamen, dat hem toegang zou verschaffen tot de studie theologie. Vincent haakte in 1878 af, zonder staatsexamen te hebben gedaan. Hij volgde een korte opleiding op een zendelingenschool te Laken bij Brussel.

Borinage

In december 1878 werd Vincent naar Petit-Wasmes in de Borinage gestuurd. Daar begon hij op 1 februari 1879 aan een proefperiode als lekenpredikant tussen de mijnwerkers.

Borinage

“Overal ziet men hier in het rond de groote schoorsteenen en de ontzettende bergen steenkolen aan den ingang der mijnen, de zoogenaamde Charbonnages.”

“Dat teekeningetje ‘Au charbonnage’ is waarlijk niet veel bijzonders, maar waarom ik het zoo onwillekeurig maakte dat is, omdat men hier zooveel van die menschen ziet, die in de kolen werken en dat wel een eigenaardig volk is. Dit huiske staat niet ver van den trekweg, het is eigenlijk een klein estaminet aan de groote werkplaats vast, alwaar de werklui in hun schafttijd hun brood komen eten en een glas bier drinken.”

‘Au charbonnage’

“Ik zou wel graag eens willen beginnen ruwe schetsen van ‘t een en ander te maken van zoo talrijke dingen, die men zoo op zijn weg ontmoet, maar aangezien het mij allicht van mijn eigenlijk werk zou afhouden, zoo is het beter ik er niet aan begin. Zoodra ik thuis kwam begon ik aan eene preek over ‘den onvruchtbaren vijgenboom’, Luk. Xiii: 6-9.”

“Dezer dagen, de donkere dagen voor Kerstmis, lag er sneeuw. Alles herinnerde toen aan de middeneeuwsche schilderijen van Boeren Breughel o.a., en van zooveel anderen, die het eigenaardig effect van rood en groen, zwart en wit zoo treffend hebben weten uit te drukken. Telkens weer doet hetgeen men hier ziet, denken aan het werk b.v. van
Thijs Maris, of van Albert Dürer. Er zijn hier holle wegen begroeid met dorenstruiken en met oude verwrongen boomen met hunne grillige wortels, die volmaakt gelijken op dien weg op de ets van Dürer:

‘Le chevalier et la mort’.

Zoo b.v. dezer dagen was het een eigenaardig gezicht met de witte sneeuw ‘s avonds tegen het uur der schemering, de arbeiders uit de mijnen huiswaarts te zien keeren. Deze lieden zijn geheel zwart als zij uit de donkere mijnen weer in het daglicht komen, gelijkerwijs de schoorsteenvegers zien zij er uit.

Mijnwerkers op weg naar huis

Hunne woningen zijn meestal klein, en veeleer hutten te noemen, verspreid ook langs die holle wegen en in het bosch en tegen de helling der heuvels. Hier en daar ziet men nog bemoste daken, en vriendelijk schijnt het licht ‘s avonds door de vensters met kleine ruiten.”

Hij werkte er in bittere armoede en was depressief. Deze crisissen zouden het verder verloop van zijn leven bepalen. Hij woonde in een barak en sliep op stro. Hij voelde de ontberingen van de mijnwerkers diep aan. Toch bleef hij voor hen een buitenstaander, een vreemde eend in de bijt.

Na zes maanden werd hij als lekenpredikant ontslagen omdat hij te fanatiek was en te moeilijk in de omgang.
Hij was ten einde raad; zijn familie was diep teleurgesteld in hem.
Toen Theo hem geld stuurde schreef Vincent hem de volgende brief.

(Petit Wasmes, Juli 1880, Frans Vertaling (grotendeels) van Jan Hulsker)

“Beste Theo
Het is een beetje met tegenzin dat ik je schrijf, nu ik dat al zo lang niet heb gedaan, en dat om vele redenen.
Tot op zekere hoogte ben je voor mij een vreemde geworden, en ook ik, ik ben het voor jou misschien wel meer dan je denkt; misschien zou het beter voor ons zijn om zo niet door te gaan. Het is mogelijk dat ik je zelfs nu niet zou hebben geschreven, ware het niet dat ik wel verplicht ben, genoodzaakt ben je te schrijven, als, zeg ik, jijzelf me niet daartoe genoodzaakt had. In Etten heb ik vernomen dat je vijftig francs voor mij had gestuurd. Welnu, ik heb ze aangenomen. Zeker met tegenzin, zeker met een tamelijk weemoedig gevoel, maar ik ben in een soort doodlopende straat, in een warboel, wat moet ik anders doen?
En het is dus om je te bedanken dat ik je schrijf.
(…)
Wat de rui is voor de de vogels – de tijd dat ze van veren verwisselen – dat is de tegenslag of het ongeluk, de moeilijke tijd voor ons, menselijke wezens. Men kan in die ruitijd blijven, men kan er ook als vernieuwd uit tevoorschijn komen, maar in elk geval gebeurt dat niet in het openbaar; het is niet bepaald amusant, daarom is het beter te verdwijnen. Goed, het zij zo.
(…)
Ik moet je nu vervelen met bepaalde abstracte dingen, toch zou ik willen dat je ze met geduld aanhoort. Ik ben een man van hartstochten, in staat en geneigd om min of meer onzinnige dingen te doen waarvan ik soms wel enigszins spijt heb.
(…)
Als dat nu zo is, wat moet je dan doen, moet je je dan beschouwen als een gevaarlijk mens, als iemand die tot niets, wat dan ook, in staat is? Dat denk ik niet, maar het gaat erom juist van die hartstochten zo goed mogelijk gebruik te maken. Bijvoorbeeld, om één hartstocht uit vele te noemen, ik heb een min of meer onbedwingbare hartstocht voor boeken, en ik heb behoefte om mij onophoudelijk te ontwikkelen, om te studeren, als je wilt, precies zoals ik behoefte heb om mijn brood te eten. Jij zult dat kunnen begrijpen. Toen ik in een andere omgeving was, in een omgeving met schilderijen en kunst, heb ik, zoals je weet, voor die omgeving een hevige hartstocht opgevat, ja een geestvervoering. En daar heb ik geen spijt van, en nu ik ver van mijn land ben heb ik heimwee naar het land van de schilderijen.
(…)
Je moet dus niet denken dat ik dit of dat verloochen; ik heb een soort trouw in mijn ontrouw, en al ben ik veranderd ben ik toch dezelfde gebleven, en wat mij kwelt is alleen deze gedachte: Voor wat zou ik goed kunnen zijn, zou ik niet op de een of andere manier kunnen dienen en nuttig zijn, hoe zou ik er meer van kunnen weten en dieper ingaan op een of ander onderwerp? Zie je, dat kwelt me voortdurend, en dan, in de geldverlegenheid voel je je een gevangene, uitgesloten om aan dit of dat werk mee te doen en allerlei noodzakelijke dingen zijn buiten je bereik. Daarom ben je wel eens zwaarmoedig …
(…)
Goed, wat wil je, wat zich van binnen afspeelt, is dat van buiten zichtbaar? Je hebt een groot vuur in je ziel, maar niemand komt zich er ooit aan warmen en de voorbijgangers zien alleen maar wat rook boven uit de schoorsteen komen en lopen door.
(…)
Weet je wat de gevangenis doet verdwijnen? Elke diepe, oprechte genegenheid. Vrienden zijn, broers zijn, liefhebben, dat opent de gevangenis met soevereine kracht, door een zeer machtige betovering. Wie dat niet heeft, blijft in de dood.”

Mede op grond van Vincents opmerking dat hij heimwee had ‘naar het land van de schilderijen’ raadde Theo hem aan om schilder te worden. Vincent zag dat eerst helemaal niet zitten. Een paar jaar later schreef hij vanuit Den Haag: “Zeer wel herinner ik mij nu ge er over schrijft dat toen gij indertijd er mij over gesproken hebt dat ik schilder zou worden, ik dacht dat het zeer ontoepasselijk was en er niet van horen wilde.”
Vincent bleef eerst nog in de Borinage wonen. Hij had geen leraar, dus zat er niets anders op dan via boeken kennis op te doen. Hermanus Tersteeg, zijn oude chef van Goupil in Den Haag, stuurde hem twee boeken: een over perspectief en een ander waarschijnlijk over anatomie.
Vooral met het boek over perspectief was hij erg blij.
“‘t Geen mij heeft doen ophouden te twijfelen is dat ik een begrijpelijk boek over perspectief las, Cassagne, Guide de l’ABC du dessin, en acht dagen daarna een interieur tekende van een keukentje met kagchel, stoel en tafel & venster op hun plaats en op hun pooten terwijl vroeger het mij bepaald hekserij of toevalligheid scheen dat men diepte en juiste perspectief in een teekening had.” [213/184]

Theo stuurde hem een aantal afbeeldingen van tekeningen van bekende meesters. Vooral het werk van de boerenschilder Millet maakte veel indruk op hem.

De zaaier naar Millet.

Vincent tekende ze na.
Ook hij wilde eens een boerenschilder zijn.

Vincent nam de tekenstudie heel systematisch ter hand, ook al komt hij in zijn brieven naar voren als een heel impulsief iemand. “Als kunstenaar werkte Van Gogh echter altijd consequent en hield hij niet op serieus te studeren, zonder dat dit ten koste ging van vindingrijkheid en een hang naar het experiment.” (Van Heugten)

Op dit artikel kan niet gereageerd worden.