Go to content Go to navigation Go to search

Vincent van Gogh · Mar 8, 05:47 PM by Ad van den Ende

Vincents jeugd; in de Borinage

Vincent van Gogh (1853 -1890) was een Nederlandse beeldende kunstenaar, beroemd om zijn tekeningen en zijn schilderijen.
“ Vincent van Gogh is vooral bekend om zijn schilderijen. (…) Toch maakte Van Gogh veel meer werk op papier dan op doek. Immers, voor hij ooit een penseel aanraakte bekwaamde hij zich in het tekenen met potlood, houtskool en pen op papier. (…) De energieke en levendige stijl van zijn tekeningen voedde die van zijn schilderijen. Op hun beurt beïnvloedden de helderheid en schittering van zijn schilderijen de tekeningen.” (Sjraar van Heugten)
Vincent wordt tegenwoordig gezien als een van de grote kunstenaars van de 19e eeuw. Deze erkenning kwam echter pas laat. Tijdens zijn leven werden er waarschijnlijk maar één schilderij en twee tekeningen van hem gekocht.
Hij produceerde al zijn werk in slechts tien jaar, voordat hij begon te lijden aan een zenuwziekte en, naar men algemeen aanneemt, zelfmoord pleegde. Zijn roem groeide na zijn dood snel.

Jonge jaren

Vincent werd geboren in het Brabantse Zundert, een dorpje vlak bij de Belgische grens, als zoon van een predikant.

Zijn broerTheo werd vier jaar na Vincent geboren. Theo zou zijn grote vriend worden; hij zou Vincent altijd helpen.
Als kind was Vincent een zwijgzame, enigszins in zichzelf gekeerde jongen. Hij hield van tekenen, wandelen en lezen.
Toen hij dertien was werd hij ingeschreven aan de Rijks HBS in Tilburg. In het tweede jaar werd hij van school gehaald, mogelijk omdat zijn vader de school niet kon betalen.

Vincent dertien jaar

Als zoontje van de dominee hoefde Vincent niet op het land te werken, zoals de meeste andere jongens van zijn leeftijd. Van zijn veertiende tot zijn zestiende kon hij zich overgeven aan zijn drie grote passies: lezen, tekenen en wandelen door het Brabantse land.

Vincent las veel serieuze lectuur. Hij zou dat zijn hele leven blijven doen. Na deze periode was een gewone baan, als bakker bijvoorbeeld – zoals zijn zus An later voor zou stellen – voor hem ondenkbaar.

Op zijn zestiende werd Vincent jongste bediende bij kunsthandel Goupil in Den Haag.

Tekening van Vincent: het Lange Voorhout

Toen Vincent negentien was begon hij te corresponderen met zijn jongere broer Theo. Deze correspondentie zou hij bijna zijn hele leven volhouden. Ze vormt een belangrijke bron van informatie over Vincents leven en zijn artistieke ontwikkeling. Theo heeft de brieven, die Vincent hem schreef, zorgvuldig bewaard. Toen Theo gestorven was nam zijn vrouw Jo die zorg van hem over.

Op voorspraak van een oom kwam Theo in 1873 ook in dienst van kunsthandel Goupil, en wel in het filiaal te Brussel. In juni van dat jaar werd Vincent in het filiaal te Londen geplaatst. Hij werd verliefd op de dochter van zijn hospita, maar ze was al verloofd met een andere kostganger; Vincent maakte een depressieve periode door.
In 1873 was hij korte tijd werkzaam op het hoofdkantoor in Parijs, en vervolgens weer op het filiaal te Londen. In 1874 werkte Vincent nogmaals korte tijd op het hoofdkantoor. Zijn depressie hield aan, zijn belangstelling voor de kunsthandel verflauwde, en zijn belangstelling voor de Bijbel nam excessieve vormen aan; per 1 april 1876 werd hij ontslagen. Vincent werd onderwijzer in Ramsgate en vervolgens onderwijzer aan een kostschool en hulpprediker in Isleworth. Op 4 november 1876 hield hij daar zijn eerste preek.

Ramsgate

Vanaf januari 1877 was hij weer in Nederland. In mei van dat jaar verhuisde hij naar Amsterdam om zich voor te bereiden op het staatsexamen, dat hem toegang zou verschaffen tot de studie theologie. Vincent haakte in 1878 af, zonder staatsexamen te hebben gedaan. Hij volgde een korte opleiding op een zendelingenschool te Laken bij Brussel.

Borinage

In december 1878 werd Vincent naar Petit-Wasmes in de Borinage gestuurd. Daar begon hij op 1 februari 1879 aan een proefperiode als lekenpredikant tussen de mijnwerkers.

Borinage

“Overal ziet men hier in het rond de groote schoorsteenen en de ontzettende bergen steenkolen aan den ingang der mijnen, de zoogenaamde Charbonnages.”

“Dat teekeningetje ‘Au charbonnage’ is waarlijk niet veel bijzonders, maar waarom ik het zoo onwillekeurig maakte dat is, omdat men hier zooveel van die menschen ziet, die in de kolen werken en dat wel een eigenaardig volk is. Dit huiske staat niet ver van den trekweg, het is eigenlijk een klein estaminet aan de groote werkplaats vast, alwaar de werklui in hun schafttijd hun brood komen eten en een glas bier drinken.”

‘Au charbonnage’

“Ik zou wel graag eens willen beginnen ruwe schetsen van ‘t een en ander te maken van zoo talrijke dingen, die men zoo op zijn weg ontmoet, maar aangezien het mij allicht van mijn eigenlijk werk zou afhouden, zoo is het beter ik er niet aan begin. Zoodra ik thuis kwam begon ik aan eene preek over ‘den onvruchtbaren vijgenboom’, Luk. Xiii: 6-9.”

“Dezer dagen, de donkere dagen voor Kerstmis, lag er sneeuw. Alles herinnerde toen aan de middeneeuwsche schilderijen van Boeren Breughel o.a., en van zooveel anderen, die het eigenaardig effect van rood en groen, zwart en wit zoo treffend hebben weten uit te drukken. Telkens weer doet hetgeen men hier ziet, denken aan het werk b.v. van
Thijs Maris, of van Albert Dürer. Er zijn hier holle wegen begroeid met dorenstruiken en met oude verwrongen boomen met hunne grillige wortels, die volmaakt gelijken op dien weg op de ets van Dürer:

‘Le chevalier et la mort’.

Zoo b.v. dezer dagen was het een eigenaardig gezicht met de witte sneeuw ‘s avonds tegen het uur der schemering, de arbeiders uit de mijnen huiswaarts te zien keeren. Deze lieden zijn geheel zwart als zij uit de donkere mijnen weer in het daglicht komen, gelijkerwijs de schoorsteenvegers zien zij er uit.

Mijnwerkers op weg naar huis

Hunne woningen zijn meestal klein, en veeleer hutten te noemen, verspreid ook langs die holle wegen en in het bosch en tegen de helling der heuvels. Hier en daar ziet men nog bemoste daken, en vriendelijk schijnt het licht ‘s avonds door de vensters met kleine ruiten.”

Hij werkte er in bittere armoede en was depressief. Deze crisissen zouden het verder verloop van zijn leven bepalen. Hij woonde in een barak en sliep op stro. Hij voelde de ontberingen van de mijnwerkers diep aan. Toch bleef hij voor hen een buitenstaander, een vreemde eend in de bijt.

Na zes maanden werd hij als lekenpredikant ontslagen omdat hij te fanatiek was en te moeilijk in de omgang.
Hij was ten einde raad; zijn familie was diep teleurgesteld in hem.
Toen Theo hem geld stuurde schreef Vincent hem de volgende brief.

(Petit Wasmes, Juli 1880, Frans Vertaling (grotendeels) van Jan Hulsker)

“Beste Theo
Het is een beetje met tegenzin dat ik je schrijf, nu ik dat al zo lang niet heb gedaan, en dat om vele redenen.
Tot op zekere hoogte ben je voor mij een vreemde geworden, en ook ik, ik ben het voor jou misschien wel meer dan je denkt; misschien zou het beter voor ons zijn om zo niet door te gaan. Het is mogelijk dat ik je zelfs nu niet zou hebben geschreven, ware het niet dat ik wel verplicht ben, genoodzaakt ben je te schrijven, als, zeg ik, jijzelf me niet daartoe genoodzaakt had. In Etten heb ik vernomen dat je vijftig francs voor mij had gestuurd. Welnu, ik heb ze aangenomen. Zeker met tegenzin, zeker met een tamelijk weemoedig gevoel, maar ik ben in een soort doodlopende straat, in een warboel, wat moet ik anders doen?
En het is dus om je te bedanken dat ik je schrijf.
(…)
Wat de rui is voor de de vogels – de tijd dat ze van veren verwisselen – dat is de tegenslag of het ongeluk, de moeilijke tijd voor ons, menselijke wezens. Men kan in die ruitijd blijven, men kan er ook als vernieuwd uit tevoorschijn komen, maar in elk geval gebeurt dat niet in het openbaar; het is niet bepaald amusant, daarom is het beter te verdwijnen. Goed, het zij zo.
(…)
Ik moet je nu vervelen met bepaalde abstracte dingen, toch zou ik willen dat je ze met geduld aanhoort. Ik ben een man van hartstochten, in staat en geneigd om min of meer onzinnige dingen te doen waarvan ik soms wel enigszins spijt heb.
(…)
Als dat nu zo is, wat moet je dan doen, moet je je dan beschouwen als een gevaarlijk mens, als iemand die tot niets, wat dan ook, in staat is? Dat denk ik niet, maar het gaat erom juist van die hartstochten zo goed mogelijk gebruik te maken. Bijvoorbeeld, om één hartstocht uit vele te noemen, ik heb een min of meer onbedwingbare hartstocht voor boeken, en ik heb behoefte om mij onophoudelijk te ontwikkelen, om te studeren, als je wilt, precies zoals ik behoefte heb om mijn brood te eten. Jij zult dat kunnen begrijpen. Toen ik in een andere omgeving was, in een omgeving met schilderijen en kunst, heb ik, zoals je weet, voor die omgeving een hevige hartstocht opgevat, ja een geestvervoering. En daar heb ik geen spijt van, en nu ik ver van mijn land ben heb ik heimwee naar het land van de schilderijen.
(…)
Je moet dus niet denken dat ik dit of dat verloochen; ik heb een soort trouw in mijn ontrouw, en al ben ik veranderd ben ik toch dezelfde gebleven, en wat mij kwelt is alleen deze gedachte: Voor wat zou ik goed kunnen zijn, zou ik niet op de een of andere manier kunnen dienen en nuttig zijn, hoe zou ik er meer van kunnen weten en dieper ingaan op een of ander onderwerp? Zie je, dat kwelt me voortdurend, en dan, in de geldverlegenheid voel je je een gevangene, uitgesloten om aan dit of dat werk mee te doen en allerlei noodzakelijke dingen zijn buiten je bereik. Daarom ben je wel eens zwaarmoedig …
(…)
Goed, wat wil je, wat zich van binnen afspeelt, is dat van buiten zichtbaar? Je hebt een groot vuur in je ziel, maar niemand komt zich er ooit aan warmen en de voorbijgangers zien alleen maar wat rook boven uit de schoorsteen komen en lopen door.
(…)
Weet je wat de gevangenis doet verdwijnen? Elke diepe, oprechte genegenheid. Vrienden zijn, broers zijn, liefhebben, dat opent de gevangenis met soevereine kracht, door een zeer machtige betovering. Wie dat niet heeft, blijft in de dood.”

Mede op grond van Vincents opmerking dat hij heimwee had ‘naar het land van de schilderijen’ raadde Theo hem aan om schilder te worden. Vincent zag dat eerst helemaal niet zitten. Een paar jaar later schreef hij vanuit Den Haag: “Zeer wel herinner ik mij nu ge er over schrijft dat toen gij indertijd er mij over gesproken hebt dat ik schilder zou worden, ik dacht dat het zeer ontoepasselijk was en er niet van horen wilde.”
Vincent bleef eerst nog in de Borinage wonen. Hij had geen leraar, dus zat er niets anders op dan via boeken kennis op te doen. Hermanus Tersteeg, zijn oude chef van Goupil in Den Haag, stuurde hem twee boeken: een over perspectief en een ander waarschijnlijk over anatomie.
Vooral met het boek over perspectief was hij erg blij.
“‘t Geen mij heeft doen ophouden te twijfelen is dat ik een begrijpelijk boek over perspectief las, Cassagne, Guide de l’ABC du dessin, en acht dagen daarna een interieur tekende van een keukentje met kagchel, stoel en tafel & venster op hun plaats en op hun pooten terwijl vroeger het mij bepaald hekserij of toevalligheid scheen dat men diepte en juiste perspectief in een teekening had.” [213/184]

Theo stuurde hem een aantal afbeeldingen van tekeningen van bekende meesters. Vooral het werk van de boerenschilder Millet maakte veel indruk op hem.

De zaaier naar Millet.

Vincent tekende ze na.
Ook hij wilde eens een boerenschilder zijn.

Vincent nam de tekenstudie heel systematisch ter hand, ook al komt hij in zijn brieven naar voren als een heel impulsief iemand. “Als kunstenaar werkte Van Gogh echter altijd consequent en hield hij niet op serieus te studeren, zonder dat dit ten koste ging van vindingrijkheid en een hang naar het experiment.” (Van Heugten)

Etten en Den Haag · Mar 8, 05:17 PM by Ad van den Ende

In oktober 1880 verhuisde Vincent naar Brussel.
Door een introductie van zijn broer Theo raakte hij bevriend met de jonge schilder Anthon van Rappard. Rappard heeft wel sommige flinke studies geschilderd, o.a. een paar naar de modellen van de akademie, die flink zijn aangepakt. Wat meer passie of hartstocht zou hem niet schaden, wat meer zelfvertrouwen, en wat meer durven. Iemand zei mij eens: ‘Nous devons faire des efforts de perdus, de désespérés’. Voilà ce qu’il ne fait pas encore.

Zijn tekeningen met de pen, landschap, vind ik zeer geestig en bevallig, ook daarin nog wat meer passie evenwel gaandeweg s.v.p.”
Zij werkten samen in van Rappards atelier en maakten schetsen in de omgeving.
Vincent kreeg geld van Theo. Hij volgde begin 1881 korte tijd lessen in perspectief.

(Brussel, 2 april 1881)
Waarde Theo,
“Uwe opmerkingen aangaande de Hollandsche artisten, als zijnde het twijfelachtig of men van hun heldere terechtwijzing zou kunnen verkrijgen betreffende de moeilijkheden van perspectief etc. waar ik mee worstel vind ik in zekeren zin zeer juist en waar.
Menig goede schilder heeft niet het minste begrip, of bijna niet, wat ‘verhoudingen voor tekening’ zijn, of schoone lijnen, of karakteristieke compositie, en gedachte, en poëzie. Toch zijn dit belangrijke kwesties ….
Menig Hollandsch schilder zou niets, en ten eenemale niets begrijpen van het zoo schoone werk van Boughton, Millais, Pinwell, Dumauriez,

Herkomer

Hieruit blijkt dat Vincent zich sterk aangetrokken voelde tot de sociaal-realistisch kunst. Daarop wijst ook zijn pentekening “The bearers of the burden”.

.

De figuren die moeizaam voortzwoegen, met de zakken kolen op hun rug, zijn redelijk goed geslaagd. Ook het industriële landschap is goed weergegeven.

“Dezen winter heb ik veel houtsneden verzameld. Uwe Millets zijn vermeerderd met verscheidene anderen, en ge zult zien dat Uw kapitaal houtsneden etc. niet renteloos bij mij gelogeerd heeft. Van en naar Millet heb ik nu 24 houtsneden; de
Travaux des champs er bij rekenende. Maar zelf tekenen dat is de hoofdzaak, en daar moet alles op toe werken.”

Etten (augustus – begin september 1881)

In het voorjaar van 1881 gaat Vincent naar zijn ouders, die intussen zijn verhuisd naar Etten.

Dit dorp ligt niet ver van Breda. Vincent blijft er ruim acht maanden.

(Etten, juni 1881)
“Ge moet weten dat Rappard hier is geweest (…) We zijn samen nogal veel uit geweest, verscheidene malen, o.a. naar de hei bij Seppe. (…) Terwijl hij aan ‘t schilderen was heb ik een pentekening gemaakt van een andere plek in ‘t moeras.”

“Ik ben in Den Haag geweest tot Donderdagmorgen. Toen ben ik nog eens naar Dordt geweest omdat ik in ‘t spoor een plek gezien had die ik eens tekenen wilde. Namelijk die rij molens.

Hoewel het regende heb ik het toch nog gedaan gekregen, en zo heb ik althans nog een souvenir meegebracht van mijn uitstapje.”

(Etten, september (?) 1881
“Tot vijf maal toe heb ik een boer meg een schop getekend, in allerlei standen, tweemaal een zaaier, twemaal

een meisje met een bezem. Verder een vrouw met witte muts, die aardappelen schilt, en een herder, op zijn stok geleund, en eindelijk

een oude zieke boer, op een stoel bij de haard gezeten, met het hoofd in de handen en de elbogen op de knieën …. Ik ben nu niet meer zo machteloos voor de natuur als vroeger. ”

“De twee andere schetsjes zijn poses van spitters. Ik hoop er daarvan nog verscheidene te maken.

De andere zaaier heeft een korf.
Enfin, zoals Mauve zegt: de fabriek is in volle werking.”

(Etten, 12 oktober 1881; aan Van Rappard)
“Weet ge wat dezer dagen prachtig mooi is, de weg naar ‘t station en naar De Leur,

met die oude knotwilgen, ge hebt er zelf een sepia van. Hoe mooi die bomen nu zijn kan ik u niet zeggen. “

(Etten, 12,15 oktober 1881)
“Hoe langer hoe meer gevoel ik dat bepaaldelijk het figuurtekenen goed is, ook indirect ten goede werkt op ‘t landschaptekenen.

Als men een knotwilg tekent, als ware die een levend wezen, en dat is toch eigenlijk zo, dan volgt de omgeving vanzelf betrekkelijk, als men maar al zijn aandacht geconcentreerd heeft op die bewuste boom en niet gerust heeft voordat er iets van het leven in kwam.”

(Etten, 2 november 1881; aan Van Rappard)
“Vandaag heb ik weer een spitter getekend. Sedert uw bezoek ook

een jongen die gras snijdt met een sikkel. “

(Etten, 18 november 1881
“Zijn mijn tekeningen gearriveerd? Ik heb er gisteren weer een gemaakt, een boerenjogen die ‘s morgens het vuur van de haard, waar de ketel over hangt, aansteekt, en nog een ander,

een oude man die dorre rijzen op de haard legt.”

‘De man is zeer overtuigend weergegeven, niet alleen van voren maar zelfs enigszins schuin van boven gezien, een krachttoer waar Van Gogh geheel in slaagde. Niet alleen zijn de proporties van de figuur goed getroffen, ook gaf hij zowel de man als het eenvoudige interieur een expressie van doorleefde soberheid.’ (Van Heugten)

(Etten, 19 november 1881)
“Heb weer een spitter begonnen, bezig op het veld om aardappels uit te steken.

En daar is de entourage wat meer geattaqueerd. Bosjes op de achtergrond en een streep lucht.”

Soms tekende Vincent een figuur, die hij daarna in een landschap tekende.

Den Haag (December 1881 – september 1883)

Najaar 1881 ging Vincent voor ongeveer drie weken bij zijn aangetrouwde neef, de schilder

Anon Mauve, in diens Haagse atelier werken.

Mauve was in die tijd al een bekende schilder van de Haagse School. Via hem kwam Vincent in contact met het werk van onder anderen

Mesdag

Jacob Maris

en Israëls.
.
Mauve hielp Vincent met het tekenen van aquarellen.
“Mauve heeft me nu een nieuwe weg gewezen om iets te kunnen maken, nl. het aquarelleren. Nu, daar verdiep ik mij nu in, en zit te smeren en weer uit te wassen, enfin te zoeken en te streven.”

“Wat is aquarel een heerlijk ding om ruimte en lucht uit te drukken, zodat het figuur in de atmosfeer zit en er leven in komt.”

Eind december 1881 verlaat Vincent Etten en gaat hij in Den Haag wonen, aan de Schenkweg.

“Ik heb het plan om toch tussen de druppeltjes door voortdurend kleine pentekeningetjes te gaan maken, maar op een andere manier dan die grote van deze zomer. Wat vinniger en wat nijdiger. Dit is een schetsje van de Schenkweg, het gezicht uit mijn raam.”

Vincent tekent vaak samen met Georg Hendrik Breitner.

“Tegenwoordig ga ik nogal eens tekenen met Breitner, een jong schilder. (…) Hij tekent heel handig, en heel anders weer dan ik, en wij maken dikwijls samen typen in de volksgaarkeuken, of de wachtkamer etc.”

“Weissenbruch is ook eens bij me geweest.”

“De Trekvliet bij Den Haag”, van Weissenbruch.

In Den Haag legt Vincent de basis voor de rest van zijn carrière. In de stad vindt hij diverse plekken die hij graag tekent. ‘Zo is er hier’, schrijft hij aan zijn broer Theo, ‘een buurt achter de Bazarstraat en de Laan v. Meerdervoort, waar ik prachtige dingen heb gezien, terreinen die afgegraven werden of opgehoogd, loodsen, planken, hutten, schuttingen, etc. etc. al wat men maar wil.’ De gevoeligheid voor dit soort ‘‘eenvoudige” onderwerpen zal later, in Nuenen, een hoogtepunt bereiken als hij “De Aardappeleters” schildert.

De Aardappeleters

(Den Haag, omstreeks11 maart 1882)
“Theo het is bijna miraculeus!!! Daar komt primo bericht dat ik uw brief moet gaan halen. Daar komt secundo C.M., bestelt me twaalf kleine tekeningen, gezichten van ‘s Hage, naar aanleiding van enige die gereed waren.” Cornelis Hermanus van Gogh was een oom van Vincent; hij was kunsthandelaar in Amsterdam.

Een van de tekeningen die gereed waren was die van het Paddemoes.
Een van de tekeningen die Vincent voor zijn oom maakte was

De hoek van de Heregracht en de Prinsessegracht.

Het stadsgezicht zou een vast onderdeel van Vincents werk worden. Maar in plaats van het schilderachtige tekende hij liever het eigentijdse van de stad, zoals gastanks en een station. Hij was vertrouwd met de realistische literatuur van de tachtigers.

Na twee weken had hij de tekeningen klaar. Oom Cor was kennelijk tevreden, want hij bestelde nog een serie. De tekeningen van deze tweede reeks zijn meer uitgewerkt en bevatten meer charme dan die van de eerste. We zien de vaardigheden van Vincent als tekenaar zichtbaar worden. “Zo zijn een gezicht op een kwekerij en een uitzicht over een timmermansloods en over

de wasserij van Van Goghs buurvrouw origineel en gewaagd in compositie, en bijna uitdagend in de manier waarop ze met hun beeldelementen de aandacht opeisen.” (Van Heugten) Zijn Cassagne-leerboek hielp hem om de

moestuinen bij de Laan van Meerdervoort in goed perspectief weer te geven. Wellicht werd Vincent hierbij ook geholpen door

het perspectief raam dat hij door de timmerman had laten maken.

Dit perspectiefraam hielp Vincent onder andere om de ingewikkelde architectuur van

de bank van lening en de gebouwen er omheen goed weer te geven.

Figuurtekenen

Het tekenen naar model had Vincent niet uit het oog verloren. Hij had kennis gemaakt met de prostituée Sien van Hoornik. Zij was niet mooi, maar juist dat trok Vincent aan. Zij had kennelijk veel meegemaakt.
“Het is een nieuw model dat ik heb, ofschoon ik ze al eens vroeger oppervlakkig getekend had. Of liever het is meer dan één model, want uit hetzelfde huis heb ik al drie personen gehad,

een vrouw van een jaar of vijfenveertig, die net een figuur van Ed. Frère is,

en dan haar dochter, een jaar of dertig,

en een jonger kind van tien of twaalf.”
Vincent gaat met Sien samenwonen. Dat wordt hem door familie en bekenden niet in dank afgenomen. Hij krijgt ruzie met Mauve. Deze weigert hem nog verder te helpen. Vincent is weer op zelfstudie aangewezen.

Sien poseert een paar keer voor ‘Sorrow’.

“Zo’n tekeningetje als bijgaand is eenvoudig genoeg van lijnen. Doch als men voor ‘t model zit, die eenvoudige karakteristieke lijnen te vatten is moeilijk genoeg.”

“Nu heb ik twee grotere tekeningen klaar. Vooreerst

Sorrow, maar in groter formaat, zonder entourage. (…)

De ander, Les Racines, is enige boomwortels in een zandgrond. Nu heb ik getracht in het landschap ‘t zelfde sentiment te leggen als in ‘t figuur, het zich als het ware krampachtig en hartstochtelijk vastklampen in de aarde, en het toch half losgerukt zijn door de stormen. Ik wilde zowel in dat blanke, slanke vrouwenfiguur als in die zwarte knorrige wortels met hun knoesten iets uitdrukken van de strijd des levens. Of liever, omdat ik getracht heb trouw te zijn aan de natuur welke ik voor me had, zonder er bij te filosoferen, is er haast onwillekeurig in beide gevallen iets van die grote strijd in gekomen. Althans het kwam mij voor dat er enig sentiment in was, maar kon mij vergissen, enfin, ge moet maar eens zien.”

“Nu kom ik op dit schetsje – dat is gemaakt op de Geest, in de stofregen, in een straat waar ik in ‘t slijk stond in al die herrie en dat lawaai, en ik stuur het u om u te laten zien dat mijn schetsboek bewijst dat ik zoek de dingen op heterdaad te vatten.”

“Te scharrelen op werven en in stegen en straten en in de binnenhuizen, wachtkamers, kroegen zelfs, dat is geen prettig baantje, tenzij men artist zij. Als zodanig is men liever in de smerigste buurt, mits er wat te tekenen zij, dan op een theepartijtje met aardige dames.”

Vincent maakt goede vorderingen. Dat zien we aan de verschillende voorstellingen van de scharrendrogerij. Een er van geeft zelfs een gezicht op Scheveningen. Met de manden met fris groen op de voorgrond is het een kleurrijk tafereel.

De scharrendrogerij

Vincents snelle vorderingen kunnen ook worden afgelezen van het uitzicht over de daken van zijn huis aan de Schenkweg.

Uitzicht op de Schenkweg.

“Het perspectief van de rij daken sleept de kijker als het ware de voorstelling in, waarin tevens de al bekende timmermanswerf en, vastgeklemd tussen de weg rechts en de horizon, het station Rijnspoor te zien zijn.” (Van Heugten)

In september 1882 ontdekte Vincent het Nederlands Hervormd Oude-mannen-en-vrouwenhuis.

Verschillende oude mannen wilden met plezier voor hem poseren. Zij verdienden er een kleinigheid mee. Voor Vincent waren zij ideale modellen: zij vroegen niet veel, waren vaak beschikbaar en hadden doorleefde gezichten. Men noemde hen “weesmannen”.

“Van weesmannen gesproken, ik werd in het schrijven van deze gestoord door de komst van mijn model.

En ik heb tot de donker met hem gewerkt, met een grote, oude overjas aan, waardoor hij een curieus breed figuur kreeg, ik geloof dat gij wel schik zoudt hebben misschien in deze collectie weesmannen in hun zondags- en werkpak.”

“Waar ik deze laatste tijd bijzonder op gesjouwd heb is koppen, – Heads of the People –

o.a. visserskoppen met zuidwesters.
Als ik nu de Graphics eens doorgekeken heb zal ik er u meer uitvoerig over schrijven.”

Vincent heeft 21 maanden in Den Haag gewerkt. In die maanden heeft hij zich tot een jonge kunstenaar ontwikkeld. Maar hij heeft minder kunnen profiteren van de ervaring van gevestigde kunstenaars dan hij gewild had. Bovendien was zijn relatie met Sien van Hoornik verslechterd. Hij besloot uit Den Haag weg te gaan. Over het landschap in Drenthe had hij enthousiaste verhalen gehoord. Op 11 september 1883 ging hij er heen.

Drenthe en Nuenen · Mar 8, 05:03 PM by Ad van den Ende

Drenthe

Het viel Vincent niet mee in Drenthe. De mensen lachten hem uit vanwege zijn Brabants accent.
Aan Theo van Gogh. Hoogeveen, op of rond 26 September 1883

“Wij hebben hier mistroostige regendagen, en als ik op het hoekje zolder kom waar ik mij geïnstalleerd heb, zo is het daar al merkwaardig melankoliek, met het licht van één enkele glazen dakpan dat valt op een lege schilderkist, op een bos penselen waar het haar weinig meer van deugt, enfin het is zó curieus melankoliek dat gelukkig het ook een genoegzaam komiek aspect heeft om er niet over te schreien, maar het vrolijk op te vatten. Met dat al is het in hoogst zonderlinge verhouding tot mijn plannen, – in hoogst zonderlinge verhouding tot de ernst van het werk en – hier houdt het lachen dan ook op.”

Aan Theo van Gogh. Nieuw-Amsterdam, op of rondom 3 oktober 1883

Aan Theo van Gogh. Nieuw-Amsterdam, op of rond 7 oktober 1883

“Gisteren tekende ik verrotte eikewortels, zogenaamde veenstammen. (…) Die wortels lagen in een plas, in zwarte modder. Enige zwarte lagen in ‘t water waarin ze afspiegelden, enige uitgebleekte op de zwarte vlakte. Een wit weggetje liep er langs, daarachter meer veen, roetzwart. Dan een stormachtige lucht er boven. Die plas in de modder, met die verrotte wortels, ‘t was absoluut melankoliek.”
Aan Theo van Gogh. Nieuw-Amsterdam, op of rond 16 October 1883

“Ik heb vandaag achter de ploegers gelopen die een aardappelveld omploegden, en waar vrouwen achteraan liepen om enkele overgebleven aardappels op te rapen. (…) het is hier zó eigenaardig en zó stil, zó vredig, ik kan er geen ander woord voor vinden.”

Vincent probeert Theo over te halen om ook te komen schilderen.
Aan Theo van Gogh. Nieuw-Amsterdam, zondag, 28 October 1883
“Als iets in jezelf zegt ‘je bent geen schilder – JUIST DAN MOET JE SCHILDEREN, kerel, en die stem zal stil worden, (…)
(…)
Je moet het opnemen met zekerheid, met een overtuiging dat je iets redelijks doet, zoals de boer die zijn ploeg stuurt, of zoals onze vriend in de schets, die zelf aan het eggen is. Heb je geen paard, dan ben je je eigen paard.”

Maar Theo weigerde naar Drenthe te komen en schilder te worden. Als hij dat wel had gedaan hadden zij beiden geen inkomen gehad.
Vincent vond de Drentse hei niet mooi. “agaçant vervelend en vermoeiend als de woestijn” [390/325]

Maar de avondschemering vond hij vaak wel mooi; deze wist hij goed weer te geven.
“Die zelfde agaçant vervelende plek -‘s avonds als een arm figuurtje door de schemering zich beweegt – als die uitgestrekte, door de zon verschroeide aardkorst donker uitkomt tegen de fijne lilas tonen van de avondhemel, en het donker blauwe allerlaatste lijntje aan de horizon grond van lucht scheidt – kan subliem worden zo als op een
J.Dupré.”

Na drie maanden vertrok Vincent naar Nuenen in Brabant. Daar was zijn vader als dominé aangesteld.

Nuenen (1883 – 1886)

Nuenen beviel Vincent zo goed dat hij er langer bleef dan hij eerst van plan was. Hij wilde het Brabantse landschap en de Brabantse typen tekenen en schilderen. Daar had hij alles voor over. De verstandhouding met zijn ouders was niet goed.

Aan Theo van Gogh. Nuenen, op of rond 15 december 1883
“Beste Broer,
Ik gevoel hoe Pa en Moe instinctiefmatig – ik zeg niet: verstandig – denken over mij. Er is een soortgelijk opzien tegen mij in huis te nemen, als er zou wezen om een grote ruige hond in huis te hebben. Hij zal met natte poten in de kamer komen – en dan, hij is zo ruig, hij zal iedereen in de weg lopen. En hij blaft zo hard. Het is een vuil beest, kortom.”

De wevers

Spinster

“In Nuenen wijdde Vincent zich eerst aan het tekenen. Gedurende de winter maakte hij veel schetsen van wevers in hun hutten.
In 1879 was hij, op zijn lange wandeling om Jules Breton te ontmoeten, door dorpen van wevers gekomen, en hij was onder de indruk geraakt van de werkende mensen.”’ (Jo van Gogh-Bonger)

Man die spoelt

Aan Theo van Gogh. Nuenen, op of rond 3 februari 1884

“(…) Je zult zeker begrip hebben voor het feit dat ik houd van het platteland hier. Als je nog eens komt zal ik je een keer meenemen naar een wevershut. De figuren van de wevers en de vrouwen die het garen spinnen zullen je zeker treffen. De laatste studie die ik maakte is de figuur van een man alleen, die aan het weefgetouw zit, het lichaam en de handen.”

Tussen december 1883 en augustus 1884 maakte Vincent zestien volledig uitgewerkte tekeningen van wevers. Vincent kreeg duidelijk meer zelfvertrouwen.
De tekeningen tonen wevers achter het weefgetouw of bezig met het ordenen van draden.

“Ken je veel tekeningen van wevers? Ik maar een paar. Tot nu heb ik er 3 waterverftekeningen van gemaakt.
Deze mensen zijn moeilijk te tekenen omdat je in de kleine kamers niet genoeg afstand kunt nemen om het weefgetouw te tekenen.

Ik denk dat dat de reden is waarom pogingen om het te doen gewoonlijk mislukken.

Maar ik heb hier een kamer gevonden waarin twee weefgetouwen staan en waarin het gedaan kan worden.”

Aan Anthon van Rappard. Nuenen, op of rond 13 maart 1884.

“Mijn beste vriend Rappard,
Ik was blij met je brief over de tekeningen. Wat het weefgetouw betreft, dat is werkelijk een studie
van de machine, van begin tot eind op de plaats zelf gemaakt, en dat was moeilijk – want je moest zo dichtbij zitten dat het erg lastig was om metingen te doen.”

In 1890, na Vincents dood, schreef Van Rappard in een brief aan Vincents moeder over de tekeningen van de wevers: “Hoe vaak denk ik niet aan de studies van de wevers die hij in Nuenen maakte en de intensiteit van gevoel waarmee hij hun levens schilderde; wat een diepe melancholie doortrok zijn werk, hoe onhandig toen de uitvoering er van ook geweest mag zijn.” (Jo van Gogh-Bonger)

Landschappen

In maart en april 1884 concentreerde Vincent zich weer op het landschap. Zijn tekeningen geven een poëtische en heel persoonlijke kijk op het Brabantse landschap. Zij demonstreren zijn vindingrijkheid wat betreft compositie en zijn machtige tekenstijl.

“Knotberken is een van de mooiste voorbeelden van de bezieling die Van Gogh aan landschappen kon verlenen.” (Van Heugten)

(Nuenen, april 1884, aan Van Rappard)
“Heb u dezer dagen nog drie pentekeningen gestuurd :

Slootje

Mastbomen in ‘t ven

Rietdaken

waarvan ik dacht dat de motieven u wel zouden bevallen. (…) Het in elkaar zetten der dingen – het modelé er van is, denk ik dat ge me toegeven zult, ook niet systematisch of opzettelijk verwaarloosd – maar ik heb er een ruwe slag in moeten slaan om in betrekkelijk korte tijd het effect van licht en bruin – de stemming die de natuur momenteel had – ‘t aspect in ‘t groot – enigszins daar te stellen.”

De ijsvogel

(Nuenen, half maart 1884, aan Van Rappard)
“Nu, het doet me plezier dat ge iets voeldet voor mijn wintertuintje. Die tuin maakte me zo aan ‘t dromen en ik heb van hetzelfde motief er nog een gemaakt ook met een zwart spookje…”

De wintertuin

(Aan Theo, Nuenen, tweede helft april 1884)
“Wat mij trof in de natuur was het verbazend echt, half ouderwets, half rustiek karakter van die tuin, En dat ik van ‘t zelfde hoekje (…) tot drie keer toe een pentekening maakte, was juist omdat ik wilde geven dat karakter in enige intieme details, die niet makkelijk of vanzelf of toevallig uit te drukken zijn.”

Versiering van een eetkamer

Een goudsmit in Eindhoven wilde zijn eetkamer zelf beschilderen, en vroeg Vincent om advies. Vincent stelde hem voor scènes uit het boerenleven weer te geven. “Dit sprak de brave man mij niet tegen. En na een bezoek op ‘t atelier maakte ik hem voorlopige krabbels van zes motieven uit het boerenleven:

Zaaier

Ploeger

Korenoogst

Aardappelpoten

Winter met ossekar 900

En die ben ik nu aan ‘t maken.”

De aardappeleters

In december 1884 begon Vincent aan een lange reeks boerenkoppen. “Van Gogh zag de boeren als ruw en onbeschaafd, maar juist daardoor waren ze op een benijdenswaardige manier verbonden met de natuur.” (Van Heugten)

Het was ‘een gans andere manier van leven dan die van ons – beschaafde mensen’ en ‘in zoveel opzichten beter dan de beschaafde wereld’ schreef Vincent.

Een enkele tekening steekt boven de andere uit, ‘zoals de kop van een zwaar door het leven getekende boerin. Met haar naar binnen gekeerde blik is zij als het ware een symbool van het harde boerenleven’. (Van Heugten)

Veel tekeningen waren studies voor de grote figuurschildering waar Vincent naar toe werkte, de Aardappeleters.

Aan Theo van Gogh. Nuenen, 30 April 1885.
(…)
“Ik heb nl. wel terdeeg er op willen werken dat men de gedachte krijge dat die luitjes die bij hun lampje hun aardappels eten met die handen, die zij in de schotel steken, zelf de aarde hebben omgespit en het spreekt dus van handenarbeid en dat zij hun eten zo eerlijk verdiend hebben.”

(…) Ik heb de hele winter lang de draden van dit weefsel in handen gehad, en het definitieve patroon gezocht, en indien nu het een weefsel zij dat een ruw en grof aspect heeft, zo zijn niettemin de draden met zorg en volgens zekere regels gekozen,

En het zou wel kunnen blijken dat het een echt boerenschilderij is, ik weet dat het dit is, maar wie liever de boeren zoetsappig ziet, ga zijn gang.”

Er kwam ernstige kritiek op dit schilderij. De koppen waren wel goed, maar het ontbrak de lichamen aan volume. Daar was Vincent het mee eens. Om dat te verbeteren gaf hij zich opnieuw over aan figuurstudie. Deze studie zou tot augustus duren.

De boerentekeningen

Vincent zocht voor zijn probleem van te platte figuren naar een voorbeeld om na te volgen. Hij koos de Franse schilder Eugène Delacroix (1798 – 1863). Deze leerde dat je niet vanuit lijnen moest denken, maar vanuit de massa van een figuur. Deze massa moet je weergeven met ronde vormen en ellipsen.

Vincent kreeg hier al snel plezier in. Hij maakte een serie van meer dan vijftig tekeningen. Deze hebben een hoge kwaliteit.

Aan Theo van Gogh. Nuenen, juli 1885.
“Het boerenfiguur in zijn actie te geven, ziedaar wat een figuur is – ik herhaal het – essentieel modern, het hart van de moderne kunst zelf, dat wat noch Grieken, noch Renaissance, noch oude Hollandse school hebben gedaan.
Dat is bij mij een zaak waar ik dagelijks over denk.”

Arenlezende boerin, een van de hoogtepunten

“Ik heb hier liggen een paar figuren, een vrouw met een schop, op de rug gezien, een andere die bukt om aren op te rapen – een andere van voren met het hoofd haast aan de grond die wortelen uittrekt….”

Ik heb 1½ jaar hier op die boerenfiguurtjes nu geloerd, en op hun actie, juist om er wat karakter in te krijgen.”

Aan Theo van Gogh. Nuenen, op of rond 14 July 1885
(…)
“Wanneer zal het figuur dan niet overbodig zijn, al waren er desnoods fouten en grote fouten in mijns inziens, zult ge wellicht vragen.
Als de spitter spit, als de boer een boer is en de boerin een boerin, Is dit iets nieuws – ja – zelfs de figuurtjes van Ostade, Terburg, werken niet als die van tegenwoordig.”

“Het boeren- en werkmansfiguur is men begonnen als ‘genre’, maar tegenwoordig, met Millet als eeuwige meester voorop, is dat het hart zelf van de moderne kunst zelf en zal het blijven.”


934

Vanaf september concentreerde Vincent zich op het tekenen van landschappen.

Dit soort tekeningen en schilderijen zou Vincent tot het einde van zijn leven blijven maken.

Maar Vincent wist dat hij nog veel te leren had over menselijke anatomie. Dat was een van de redenen dat hij, in september 1885, naar Antwerpen vertrok.

Antwerpen en Parijs · Mar 8, 04:41 PM by Ad van den Ende

Antwerpen en Parijs (november 1885 – februari 1886)

Aan Theo van Gogh. Antwerpen, op of rond 26 november 1885
“Beste Theo,
… Ik houd van Antwerpen, en heb al verschillende delen van de stad verkend. Bij de werven is het heel authentiek.
(…)
Mijn werkplaats is nogal dragelijk, vooral omdat ik een partij
Japanse prentjes tegen de muren heb gespeld, die mij erg amuseren.”

Het Steen

“Het is een goed ding voor als er vreemdelingen zijn die een souvenir van Antwerpen willen hebben, en om die reden zal ik in ‘t zelfde genre van stadsgezichten er nog wel meer bij maken.”

“Zo tekende ik gisteren een paar studies voor een geval waar men de kathedraal in ziet.
Echter ik schilder liever de ogen van mensen dan kathedralen, want er zit iets in de ogen wat in de kathedraal niet zit …”

“Gisteren was ik in het Café-Concert Scala, iets als Folies Bergères, ik vond het er saai en natuurlijk afgezaagd, maar ik heb mij geamuseerd met de toeschouwers. Er waren prachtige vrouwenkoppen, werkelijk buitengewoon mooi …
Öp een avond zag ik een populaire dans voor zeelui &c., bij de dokken – het was heel charmant en alles bijeen heel respectabel …“

Vincent tekende verschillende portretten, waar onder een in zichzelf gekeerde vrouw.

Voor tekenlessen schreef Vincent zich in bij de Koninklijke Academie.

Maar daar ging men nog steeds uit van contourlijnen. Vincent was intussen gewend om van het volume uit te gaan, dus dit werd geen succes.

Parijs februari 1886 –februari 1888

Zittend meisje

Bij de Franse schilder Cormon tekende Vincent naar naaktmodel en naar gips afgietsels.

In Nuenen had Vincent zijn pentekeningen vaak echt uitgewerkt. Zijn pentekeningen zijn nu vaak op een lossere manier tot stand gekomen.. Dat zien we in Bij Guinguette .

Ingang naar de Moulin de la Galette

In Parijs ontdekte Vincent dat zijn schilderstijl te donker was. Een jaar lang richtte hij zijn aandacht op het schilderen van stillevens voor de studie van kleur.
In veel tekeningen van 1887 speelde kleur nu wel een belangrijke rol. Deze toonden vernieuwing in zijn techniek en stijl van tekenen. Nu waren het echte aquarellen. Deze tekeningen zijn transparant en kleurrijk, met mooie complementaire kleurcontrasten.

Schuur met zonnebloemen

Complementaire kleuren zijn: rood en groen, oranje en blauw, geel en paars. Naast elkaar versterken zij elkaar. Boeren weten dit al heel lang. Men zegt niet voor niets: “Rood en groen is boerenfatsoen.”

Hiroshige

Honderd gezichten van beroemde plaatsen in Edo.

In Japanse prenten wordt vaak het alledaagse leven in Japan afgebeeld.
In Antwerpen was Vincent al begonnen Japanse prenten te verzamelen. In zijn tekeningen zien we nu de invloed hiervan.

Poort in de Parijse verdedigingswerken

Deze tekening laat zien hoe Vincent lering trok uit deze prenten. “… er zijn markante overeenkomsten in het heldere kleurgebruik, de typerende composities, de gewaagde perspectieven en de manier waarop kleine figuurtjes de compositie bevolken.” (Van Heugten)

Als schilder werd Vincent beïnvloed door de impressionisten, als tekenaar liet hij zich leiden door Japanse prenten.

Voorstad van Parijs, gezien vanaf Montmartre

Vincent had als kunstenaar in Parijs een geweldige sprong voorwaarts gemaakt.
In februari 1888 vertrok hij naar de Province, omdat hij er van overtuigd was dat die streek op Japan leek. Daar zou hij als tekenaar een nog grotere hoogte bereiken.

Arles · Mar 8, 04:32 PM by Ad van den Ende

Arles (1888 – 1889)

Landschap met pad en knotwilgen
Deze wilgen herinnerden Vincent aan de Nederlandse knotwilgen die hij vaak had getekend.
Vincent ging vaak de rietpen gebruiken. Hij had een grote behoefte aan variatie in penseeltrant. Dat zien we aan de kronkels en stippels van zijn tekeningen in Arles.

Aan Theo van Gogh. Arles, op of rond 3 april 1888
“Beste Theo,
Ik ben in een werkwoede, omdat de bomen in bloei zijn en ik een boomgaard uit de Province wilde maken van een monsterachtige vrolijkheid.”
(…) ik wil tekeningen maken op de manier van Japanse prenten.”

Boomgaard in de Province

In overeenstemming met Japanse houtsnedes verdeelde Vincent zijn composities in grote vlakken. In tekeningen vulde hij die vlakken op met een bepaald type penseelstreken. Voor lucht koos hij vaak stippen.

Perzik boom in bloei
In aquarellen zien we ook de Japanse atmosfeer, bijvoorbeeld in de heldere kleuren van de brug van Langlois.

De brug van Langlois

Aan Theo van Gogh. Arles, op of rond 16 maart 1888
“Wat het werk betreft, ik heb vandaag een doek van 15 thuisgebracht; het is een Ophaalbrug waarover een rijtuigje rijdt, afstekend tegen een blauwe hemel – de rivier eveneens blauw. Oranje-achtige, met groen bedekte oevers, een groep wasvrouwen met bonte jakjes en mutsen.”

Montmajour; de eerste serie

Montmajour is een indrukwekkende heuvel met de ruïne van een middeleeuwse abdij. Vincent maakte er twee series tekeningen van; de eerste in mei 1888.

De vlakte van La Crau, met daarop de Montmajour

Vincent had bij Shakespeare gelezen dat er in kunst altijd een tegenstelling moet zijn.

Aan Theo van Gogh. Arles, 26 mei 1888.
Vandaag heb ik je nog enkele tekeningen gestuurd. (…) De tegenstelling van de woeste en romantische voorgrond en de vergezichten, breed en rustig, met hun horizontale lijnen, vervagend tot aan de keten van de Alpines, (…) die tegenstelling is heel schilderachtig.”

Gezicht op Arles vanaf Montmajour.

“Ik heb zojuist een tekening gemaakt (…) van een groep dennen op een rots, gezien vanaf een heuvel. Achter die voorgrond een gezicht op weiden, een straat met populieren en, ver weg, de stad. De bomen heel donker tegen de door de zon beschenen weide.”

Olijvenbomen op Montmajour

De eerste Montmajour-serie tekende Vincent met potlood en rietpen. De inkt is helaas gedeeltelijk verbleekt.

Een dorp aan zee

Gezicht op Saintes-Marie-de-la-Mer met de versterkte kerk.

In juni 1888 bracht Vincent een paar dagen door in Saintes-Marie-de-la-Mer, een vissersdorp aan de Middellandse Zee.

Arles 26 mei 1888

“Meer en meer geloof ik dat we Onze-Lieve-Heer niet naar deze wereld moeten beoordelen, want het is een studie van hem die niet erg geslaagd is. (…) deze wereld is is blijkbaar inderhaast afgeraffeld, op een van zijn slechte momenten.”

Drie hutten

In zijn tekeningen van de hutten van de vissers experimenteerde Vincent met een ‘meer spontane, meer overdreven stijl’.

Hutten in Saintes-Marie-de-la-Mer

Het is alsof Vincent hier wil tonen hoe de wereld er ook uit had kunnen zien als Onze-Lieve-Heer niet ‘een van zijn slechte momenten’ zou hebben gehad.”

Zeegezicht

Vincent nam steeds een voorbeeld aan de Japanners.
“De Japanner tekent snel, heel snel, als een bliksemflits (…) Ik ben hier pas enkele maanden, maar zeg eens – zou ik in Parijs in één uur de tekening van de bootjes hebben kunnen maken? Niet eens met het perspectiefraam, en dit is gemaakt zonder te meten, door de pen maar te laten gaan.”

Zeegezicht bij Saintes-Marie-de-la-Mer

Vissersboten op het strand

Terug in Arles maakte Vincent een schilderij van de boten op het strand.

De weg naar Tarascon

Ook hier maakte Vincent lange wandelingen.

De oogst

In juni stond men op het punt de oogst binnen te halen.
“Het is heel anders geworden dan in de lente, maar zeker houd ik niet minder van de natuur die van nu af verschroeid begint te worden.”

Hooiberg bij een boerderij

De motieven ‘oogst’ en ‘zaaier’ gaven voor Vincent het sterkst uitdrukking van het landelijke leven.

Arles, omstreeks 21 juni 1888
“(…) Ik heb een week van druk en moeilijk werk in de korenvelden in de volle zon achter de rug; het resultaat is studies van korenvelden, landschappen en – een studie van een zaaier.”

De oogst

Vincent ondertekende deze tekening en gaf het een naam.
Hij maakte daarna een schilderij van hetzelfde onderwerp.

De oogst

Dit schilderij was het grootste meesterwerk dat Vincent in Arles maakte.

De zaaier

Figuren en koppen

Het weergeven van de menselijke figuur was nog steeds Vincents grote passie.

Een vriend van Vincent, Patience Escalier

Vincent ontmoette een zoeaaf, een soldaat die in Italië tegen Garibaldi had gevochten.
“een jongen met een smal gezicht, een stierenek en de ogen van een tijger” schreef Vincent aan Theo.

De zoeaaf

Zijn portret is een van de meest geslaagde getekende portretten die Vincent ooit heeft gemaakt.
“De kop van de man is met een fijne pen geraffineerd en gedetailleerd weergegeven, en contrasteert op een aantrekkelijke manier met de in rietpen snel getekende rest van de voorstelling.” (Van Heugten)

Een vergelijkbare procedure paste Vincent toe bij twee andere portretten:

dat van zijn vriend, de postbode Joseph Roulin,

en dat van een meisje uit Arles. Haar gaf hij de Japanse naam La Mousmé.

Montmajour – de tweede serie (Eerste helft van juli 1888)

Deze tekeningen vormen een hoogtepunt in Vincents getekende oeuvre.

In de eerste serie experimenteerde Vincent al met een lossere en krachtige manier van tekenen.

Ruïne van de abdij van Montmajour

(Arles, 5 juli 1888)
“Gisteren was ik bij zonsondergang op een rotsachtige heide waar heel kleine kromme eiken groeien; op de achtergrond een ruïne op de heuvel en in de laagte korenvelden. Het kon niet romantischer, à la Monticelli, de zon wierp felgele stralen op de struiken en het terrein, echt een regen van goud. En alle lijnen waren mooi, het geheel ademde charme en adel.”

De rots van Montmajour met pijnbomen, eerste helff juli 1888

Deze tekening vormt een hoogtepunt in het tekenwerk van Vincent.
Ook in deze tekening houdt Vincent zich aan wat Shakespeare had gezegd: dat elk kunstwerk een tegenstelling moest bevatten. De fors getekende rotsblokken op de voorgrond steken scherp af tegen de heel licht getekende achtergrond.
Hij werkte hier vooral met rietpen en penseel. In deze tekening bereikte Vincent heel dicht het karakter van een Japanse pen-en-penseeltekening.

La Crau gezien vanaf Montmajour

La Crau deed Vincent denken aan de landschappen van Jacob Ruysdael.
Vincent toont in deze tekeningen een geweldige variatie in pennenstreken. Deze worden naar de horizon kleiner en fijner. Zo bereikt hij een zeer grote diepte in zijn tekeningen.

Landschap bij Montmajour met een trein

(Aan Bernard, 15 juli 1888)
“Ik heb grote pentekeningen gemaakt; Twee: een onmetelijk vlak land in vogelvlucht vanaf een heuvel gezien – wijngaarden, gemaaide korenvelden. Dat alles tot in het oneindige vermenigvuldigd, zich uitstrekkend als de oppervlakte van een zee tot aan de horizon die begrensd wordt door de bergjes van La Crau. Het lijkt niet Japans en het is (toch) het meest Japanse ding dat ik ooit gemaakt heb; een microscopisch figuurtje van een ploeger, een treintje dat door de korenvelden rijdt; dat is al het leven dat erin is.”

Het Gele Huis en omgeving

Vincent wilde niet de schilderachtige plekjes in Arles tekenen, maar de bedrijvigheid laten zien.

De oever van de Rhône

Café-terras op de Place du Forum

Deze tekening geeft een realistisch beeld.

Café-terras bij avond

Dit schilderij geeft een wat gezelliger beeld van het terras.

Vincent associeerde parken met dichters als Petrarca, Dante en Boccacio.

Parkgezicht

In mei 1888 verhuisde Vincent naar een huis op het plein Lamartine. In dit huis hoopte Vincent een ‘Studio van het Zuiden’ te realiseren, waar schilders samen konden werken en wonen. Hij liet dit huis geel schilderen,

Het gele Huis

Na een heftige ruzie met de schilder Gauguin werd Vincent eind december 1888 in het ziekenhuis opgenomen.

Vanuit zijn raam in het ziekenhuis maakte Vincent deze tekening.

St.Rémy en Auvers-sur-Oise · Mar 8, 04:09 PM by Ad van den Ende

St.Rémy en Auvers-sur-Oise (1889 – 1890)

In mei 1889 ging Vincent uit vrije wil naar een inrichting in Saint-Rémy-de-Provence.
De kliniek had een grote tuin, die een voortdurende bron van inspiratie was voor Vincent. De eerste tekeningen die Vincent daar maakte gaven die tuin weer. Deze tekeningen horen tot de beste die hij dat jaar maakte.

Aan Theo van Gogh, Saint-Rémy-de-Provence, op of rond 22 mei 1889
“ … het landschap van Saint-Rémy is heel mooi, en langzamerhand zal ik er waarschijnlijk tochten in gaan maken. Maar doordat hij mij hier heeft laten blijven heeft de arts natuurlijk beter kunnen bekijken wat er aan de hand is en zal hij, naar ik durf te hopen, er meer gerust op zijn dat hij me kan laten schilderen.”

Fontein in de tuin van de kliniek

Er zijn bijna geen open plekken. Zo’n compositie kan makkelijk ‘dichtslaan’ maar Vincent wist dat te voorkomen.

Bomen en struikgewas in de tuin van de kliniek.

Vincent streefde hier niet naar diepte “maar concentreerde zich op ritme, met wervelende bladpartijen en zelfverzekerde penseelstreken. Het licht abstracte resultaat heeft bijna het karakter van een mozaïek en oogt uiterst modern.” (Van Heugten)

Treden in de tuin van de kliniek

Boom en klimop

Gang in de kliniek

Dit heeft Vincent met olieverf geschilderd op papier. Het houdt het midden tussen een tekening en een schilderij.

Vanuit zijn kamer zag Vincent een ommuurd korenveld.

Korenveld met maaier

Aan Theo van Gogh. Saint-Rémy-de-Provence, 5/6 September 1889
“… ik worstel met een doek dat ik enkele dagen voor mijn ziekte was begonnen, een Maaier, de studie is helemaal geel, verschrikkelijk dik geschilderd, maar het motief was mooi en eenvoudig. Ik zag toen in die maaier – een onduidelijk figuurtje dat zwoegt als een duivel in de volle hitte om zijn werkje af te krijgen – ik zag er het beeld in van de dood in die zin dat de mensheid het koren zou zijn dat men afmaait. Het is dus, als je wilt, het tegengestelde van die Zaaier die ik eerder geprobeerd had. Maar in die dood niets droevigs, het gebeurt in het volle daglicht, met een zon die alles overstroomt met een fijn gouden licht …..”

Cypres

Aan Theo van Gogh. Saint-Rémy-de-Provence, 25 juni 1889
“De cypressen nemen me nog steeds geheel in beslag, ik zou iets met ze willen doen als de schilderijen van de zonnebloem omdat het me verbaast dat nog niemand ze gedaan heeft zoals ik ze zie. Hij is mooi wat betreft lijnen en proporties, zoals een Egyptische obelisk.”
Vincent gebruikte een rietpen om de boom ‘een decoratief ritme en het gevoel van een winderige dag’ te geven.

Zoals hij deed bij de meeste pentekeningen begon hij de tekening in potlood. Daarna bewerkte hij de grafietlijnen met een rietpen, gevuld met inkt. Met die rietpen tekende hij korte lijnen. “ … of zij nu de bomen weergeven, of het landschap, of de lucht, de lijnen nemen allemaal deel aan een enkel sinusvormig ritme dat we in de hele tekening zien, alsof één enkele levenskracht de hele natuur kracht geeft”. (Buser)

De sterrrennacht

Dit was een tekening naar het schilderij . Het was Vincents doel om onderdelen van de compositie “samen te brengen door middel van een tekening, die de verstrengeling van de elementen probeert weer te geven”. [818/613]
Deze tekentrant leidde tot sterk gestileerde tekeningen, die in het verlengde lagen van de nagetekende schilderijen.

Auvers-sur-Oise 1890

In mei 1890 schreef Vincent aan Theo dat hij wel in Noord-Frankrijk zou willen wonen. Zijn vriend Pissarro raadde hem aan in Auvers-sur-Oise te gaan wonen. Docter Gachet was bereid een oogje op Vincent te houden.

Docter Gachet

Landschap met huizen

“ … ‘Landschap met huizen’ is (…) geheel in blauwtinten opgezet, De bladen hebben een grote subtiliteit en een aantrekkelijke, soepele tekentrant met het penseel.” (Van Heugten)

Landschap met een brug over de Oise

Op zondag 27 juli 1890 schoot Vincent zich in de borst. Twee dagen later overleed hij.
Vincent maakte in tien jaar tijd meer dan duizend tekeningen, inclusief de tekeningen in de brieven; veel daarvan waren van zeer hoge kwaliteit.

“Elke tekening draagt onmiskenbaar zijn persoonlijke stempel. Zijn tekeningen werden in de decennia na zijn dood op veel plaatsen in Europa getoond en hadden meer impact op de tekenkunst van de twintigste eeuw dan die van iemand anders. Om een voorbeeld te noemen: zijn tekeningen hadden een “electrificerend effect” op Paul Klee.” (Buser)

Een half jaar na Vincents dood werd zijn broer Theo ernstig ziek. De schrijver en dokter Frederik van Eeden ging naar Parijs om hem te helpen. Daar zag hij op diens appartement de vele schilderijen en tekeningen van Vincent. Hij begreep de betekenis er van. Hij en de schrijver Adriaan Roland Holst hebben de werken van Vincent in Nederland bekend gemaakt, en werkten mee aan tentoonstellingen van Vincents werken.

De vrouw van Theo, Jo van Gogh-Bonger, heeft Vincents schilderijen zorgvuldig bewaard en er voor gezorgd dat de meeste in Nederland bleven. Zij heeft de eerste editie van Vincents brieven verzorgd. Zij heeft er ook voor gezorgd dat Theo in Auvers-sur-Oise naast Vincent werd begraven.

DE TWINTIGSTE EEUW · Mar 8, 12:02 PM by Ad van den Ende

Tekenkunst in de twintigste eeuw

Masereel: de wereld in · Mar 8, 11:57 AM by Ad van den Ende

In 1911 gaat hij naar Parijs, en begint hij overal te tekenen. Verschillende kranten schrijven vol lof over zijn talent als kolorist en tekenaar. Vooral zijn aquarel “De uitdrijving van stumperds wegens het niet betalen van hun huishuur” ondervindt veel bijval.

Frans ontmoet ook de handelaar in kunstbenodigdheden Quatreboeufs, en komt bij hem in aanraking met de houtsnede. Hij gaat zich als autodidact daarin bekwamen.
Als in 1914 de oorlog uitbreekt maakt hij tekeningen van de oorlogsellende die hij ziet, met name de verwoestingen die de Duitsers in de dagen van 5 tot 16 september in Dendermonde hebben aangericht.

Genève

In het voorjaar van 1915 gaat Frans naar Genève, op dat moment een verzamelplaats van pacifisten, waaronder de schrijver Romain Rolland, die een goede vriend van hem wordt.
Einde 1916 sticht hij samen met Claude Le Maguet het tijdschrift Les Tablettes. Hij snijdt daarvoor 48 houtgravures. Dit tijdschrift houdt stand tot 1918. Dan wordt hij de trouwe medewerker van La Feuille, gesticht door Jean Debrit. Hij maakt daarvoor een duizendtal tekeningen. Omdat hij snel moet zijn gaat hij met het penseel werken, en tekent met oost-indische inkt.

Door de sterke zwart-wit contrasten komt hij tot krachtige effecten. Zijn tekeningen geven het lot van de soldaten weer, en vormen een aanklacht tegen de machthebbers en de wapenfabrikanten.

Het ontluiken van de houtgravure · Mar 8, 11:50 AM by Ad van den Ende

In de negentiende eeuw was de houtgravure in verval geraakt, door een te grote technische virtuositeit. Aan het eind van de negentiende eeuw komt er verbetering: dan wordt de ontwerper weer zijn eigen uitvoerder. In plaats van kops hout gaat men langshout gebruiken, en dit dwingt tot een meer summiere en soms brutale manier van werken. Met name “Die Brücke” past dit toe.

Masereels kennis beperkte zich tot de gegevens die de handelaar in kunstbenodigdheden hem had verstrekt. Hij is autodidact.

In 1917 verschijnt het eerste xylografische werk van zijn hand: zevenenvijftig houtgravures. Hier spelen de arceringen nog een belangrijke rol. Zij zorgen voor tussentonen en voor effecten van licht en schaduw.

Eveneens in 1917 verschijnen de albums Debout les morts en Les morts parlent. De titels zeggen al genoeg over de intentie van Masereel. De stijl is nu uitsluitend gebaseerd op de speling van zwart en wit. Deze stijl is nieuw. Frans graveert zoals hij tekent. Wat hij eerst uitdrukte met penseel en oost-indische inkt, vertelt hij nu met houtgravures. Zijn stijl staat net zo ver van de gracieuze manier van de Fransen als van de brutale manier van de Duitsers. Zij maakt diepe indruk in België, met name op de jongeren van de “Lumière”-groep.

Een geestelijke oase
Van 1916 tot 1922 woonde Frans Masereel in Genève. Hij raakte goed bevriend met de schrijver en pacifist Romain Rolland. Deze schreef een warme inleiding voor “My book of hours”, de Amerikaanse editie van “Mon livre d’heures”.

Een andere goede vriend was de schrijver Stefan Zweig. Beiden zijn bewonderaars van Verhaeren. Samen met Arthur Holitscher publiceerde Zweig de eerste monografie over Masereel. “Moest alles ten gronde gaan, alle boeken, monumenten, fotografieën en berichten, en er bleven slechts behouden de houtsneden die hij in tien jaar geschapen heeft, zo zou men uit hen alleen onze ganse hedendaagse wereld kunnen heropbouwen.”

Door Stefan Zweig kwam Masereel in contact met de Duitse schrijvers C. G. Hesse, Kasimir Edelschmid, Rainer Maria Rilke, Hermann Hesse, Theodor Däubler en Carl Sternheim. Ook de graficus George Grosz wordt een goede vriend van hem. Beiden zijn het er over eens dat hetgeen men uitdrukt belangrijker is dan de manier van uitdrukken, en dat de kunstenaar niet onverschillig mag staan tegenover de sociale kwestie.

Masereel leert Bertold Brecht kennen.
“We hebben onmiddellijk gesympathiseerd, we hadden nagenoeg dezelfde manier de dingen in te zien.”

In 1919 ontmoetten Frans Masereel en Henry van de Velde elkaar voor het eerst. De laatste was geestdriftig over het werk van Masereel. Ze werden vrienden voor het leven.
Tijdens zijn verblijf in Zwitserland gaat Frans Masereel zich nagenoeg uitsluitend op de houtgravure richten. Hij bouwt een oeuvre op zoals nooit vóór hem door een houtgraveur is opgebouwd. Hij snijdt duizenden houtblokken. Deze kunnen we in drie groepen indelen: de grote wandplaten, de albums of blokboeken, en de boekillustraties.

De eerste grote platen
De lijnen worden strakker; de verdeling van zwart en wit wordt onderworpen aan nieuwe normen: niet meer gebonden aan licht en schaduw. De compositie bepaalt de witte en zwarte vlakken, niet de impressie. Deze compositie is streng in een rechthoek gesloten en verzekert het esthetisch evenwicht. De platen blijven steeds goed leesbaar.

Masereel gaat meer belang hechten aan de enkeling. Toch blijven de thema’s ongewijzigd; in de uitbeelding er van vindt een evolutie plaats.

De hoofdthema’s zijn: oorspronkelijk de oorlog, daarna het kapitalisme. Het gaat om het protest van de enkeling tegen alle vormen van onrecht en onderdrukking, tegen een harteloze maatschappij; en daarnaast om de eeuwige droom: de vrijheid.
De eerste grote plaat is “De wanhoop” (1919).

In “Les Fumées” (1920) zien we lichamen van vrouwen en mannen, oprijzend in de rook van fabrieksschoorstenen. Deze plaat werd getoond op de eerste internationale tentoonstelling van houtgravures, die “Lumière” in 1922 in Antwerpen organiseerde. Vanwege de naakte vrouwen kwam er felle kritiek op.

De reeks platen die hierop volgt vertoont dezelfde geest: de mens tegenover de maatschappij. Maar we zien ook de mens met zijn gedachten en dromen, bijvoorbeeld in “Souvenirs” (1921).

Het overweldigende en tegelijk monsterachtige van de moderne grootstad wordt zeer suggestief weergegeven in: “L’ingénieur” (1922). “De bokser” (1921) en “Le Beau Mec”(1922), beiden omringd door bewonderende meisjes, doen ons glimlachen. “De parvenu” is een zelfvoldaan iemand voor geweldige fabrieksgebouwen. Maar we zien ook heel andere beelden, zoals een wulpse vrouw in “De bloemen”, tegenspeelster van een andere vrouw in “Gebed”. Dit is een kleine greep uit het vele dat hij in Zwitserland heeft gemaakt.

Masereel: zijn jeugd · Mar 7, 09:53 PM by Ad van den Ende

De familie Masereel woonde in Gent, en bracht de jaarlijkse vakantie door aan zee. Daar kwam de jonge Frans in aanraking met vissers. De jaarlijkse uitstapjes naar zee maakten een onuitwisbare indruk op hem.
In 1929 maakte hij een serie houtsnedes, “Landschappen en stemmingen”, waarin hij veel van zijn jeugdherinneringen verwerkte.

Hij liet zich inschrijven voor de opleiding voor typografen van de Gentse “School van het boek”. Hier kwam hij in aanraking met mensen die minder welgesteld waren – de meeste leerlingen kwamen uit het gewone volk – , en leerde hij het harde leven van de arbeiders kennen, en de ellende in de sloppenwijken. Hij zwierf hij door de talloze sloppenwijken van Gent, waar de arbeiders en arbeidsters na werkdagen van twaalf tot veertien uur lagen te “snorken als beesten op een zak gras”.

Frans laat zich ook inschrijven voor een tekencursus van de Gentse “Academie voor Schoone kunsten”. Hij is weg van “Steinlen, Forain, Jean Veber, van de artiesten die de sukkels verdedigen en de onderdrukkers toebijten”.

Previous Next