Inleiding · 3689 dagen geleden by Ad van den Ende
Jezus zoals historici hem zien
Dit verhaal is geschreven op basis van de vier evangelies en Paulus’ brieven, voor gelovigen en niet-gelovigen.
Jezus heeft de wereld een godsdienst nagelaten die ‘vrede’ en ‘naastenliefde’ hoog in haar vaandel heeft. Hij verdient het dat we hem blijven gedenken.
Dit is geen biografie maar een verhaal. Een biografie vereist een grote nauwkeurigheid. In een verhaal vult de verteller de bestaande hiaten op. Ik zal dit zo doen dat het een antwoord geeft op de vele vragen die men over de gebeurtenissen in het Nieuwe Testament kan stellen.
In zijn boek ‘Jezus’ schrijft Hans Küng: “Als het Nieuwe Testament vandaag de dag het met afstand best onderzochte boek uit de wereldliteratuur is, dan berust dat op meer dan drie eeuwen minutieuze arbeid van hele generaties onderzoekers. Zij hebben met elke regel, ja elk woord geworsteld in tekst- en literatuurkritiek, vorm- en genrekritiek, in combinatie met begrips-, motief- en traditiekritiek.” Wat verbeeld ik me dan wel om, als ik in geen enkel van deze terreinen thuis ben, een verhandeling te schrijven over de historische Jezus?
Een vergelijking kan dit misschien duidelijk maken. Ik ben eens met een landrover dwars door de Sahara gereisd, van noord naar zuid. Ik geloof dat we daar een week over gedaan hebben. Een maand later ben ik er overheen gevlogen, van zuid naar noord. Pas toen drong tot me door wat de Sahara eigenlijk is: een onbevattelijk grote lege ruimte. Ik geloof dat we een uur lang over alleen zand vlogen. Toen we er doorheen reden waren we steeds in een kleine wereld. Van grotere afstand zag ik pas wat de Sahara werkelijk was.
Wanneer mensen de Bijbel woord voor woord analyseren heb je kans dat ze het zicht op het grote geheel verliezen. Ik denk dat er ook ruimte moet zijn voor mensen zoals ik, die er als het ware met zeven-mijls-laarzen doorheen wandelen.
Daarbij komt dat het Nieuwe Testament geschreven is voor eenvoudige mensen, voor vissers bijvoorbeeld. Ik neem aan dat de tekst van de evangelies (met dank aan de geleerden) goed is overgeleverd. Dan moet de tekst daarvan toch ook voor huidige eenvoudige mensen begrijpelijk zijn?
Ik ga uit van de Griekse grondtekst, zoals gegeven door de Bibliotheca Augustana op internet. Die vertaal ik zo letterlijk mogelijk. Ik neem deze tekst serieus, en doe geen moeite deze tekst te laten passen in een of ander vooropgezet kader.
Het verrassende is, als je de tekst serieus neemt, dat er dan heel veel puzzelstukjes moeiteloos in elkaar passen. Zo moeiteloos dat ik aanneem dat er wel meer mensen zijn die dit bedacht hebben. Maar dat is niet erg. Hoe meer mensen Jezus beschrijven zoals hij werkelijk was, hoe beter.
Je kunt je afvragen of de vele boeken, die de laatste halve eeuw over Jezus en zijn volgelingen zijn geschreven, wel bestand zijn tegen het ‘Scheermes van Ockam’.
William van Ockam was een 14e-eeuwse Engelse filosoof die als principe had: “Entia non sunt praeter necessitatem multiplicanda: “Men moet de zijnden niet zonder noodzaak verveelvoudigen”. Met andere woorden: als je iets eenvoudig kunt verklaren moet je dat doen. Daar zal ik me in dit verhaal aan houden.
Wat kunnen we met zekerheid over Jezus zeggen? Gelukkig bestaat er onder wetenschappers, of het nu joden, christenen of agnosten zijn, brede overeenstemming dat we in feite heel wat weten over Jezus. In zijn boekje “Jezus, een kort leven” schrijft de hoogleraar Oude geschiedenis John Dickson: “Bijna iedereen is het er over eens dat we tenminste het volgende weten:
-wanneer en waar hij leefde;
-dat hij zijn werk begon onder de invloedssfeer van Johannes de Doper;
-dat hij in zijn tijd beroemd was als leermeester en genezer;
-dat hij het koninkrijk van God verkondigde en waarschuwde voor een komende catastrofe die over Israël zou komen;
-dat hij aandrong op een radicale ethiek van liefde;
-dat hij een groep van twaalf selecteerde om een vernieuwd Israël te symboliseren;
-dat hij vele vrouwen aantrok tot zijn kring en berucht was vanwege het eten met zondaars;
-dat hij in de tempel een belangrijke, hoewel symbolische, ordeverstoring veroorzaakte;
-dat hij (…) een laatste maaltijd gebruikte met zijn discipelen;
-dat hij door de priesterlijke elite aan Pontius Pilatus werd overgeleverd;
-dat hij onder de spottende aanklacht ‘koning van de Joden’ werd gekruisigd;
-dat talloze mannen en vrouwen met klem stelden dat ze hem levend gezien hebben na zijn dood;
-en tenslotte dat deze volgelingen gemeenschappen oprichtten die uitzagen naar het koninkrijk van Christus, en joden en heidenen voor dat doel probeerden te winnen.
Veel andere details worden als waarschijnlijk of aannemelijk beschouwd, maar dit zijn erkende feiten betreffende de historische Jezus.”
Bronnen
Het Evangelie volgens Marcus
Het Evangelie volgens Matteüs
Het Evangelie volgens Lucas
Het Evangelie volgens Johannes
De Handelingen van de apostelen, volgens Lucas
De brieven van Paulus
Blokker, Jan sr, Jan jr en Bas, Er was eens een God, Amsterdam/Antwerpen 2006
Bowker, John, Groot handboek bij de Bijbel, Londen 1998
Dickson, John, Jezus, een kort leven, Kampen 2009
Giebels, Lambert J., Jezus, een biografie, Amsterdam, 2004
Küng, Hans, Jezus, Utrecht 2013
Maier, Paul, En het geschiedde, Zoetermeer 2003
Riet, Peter van ‘t, De levensloop van Paulus, Zwolle, 2012
Schillebeeckx, Edward, Jezus, het verhaal van een levende, Bloemendaal 1980
Snijdenwind, Hadewych, Leeswijzer bij ‘Jezus, het verhaal van een levende’ van Baarn 1994
Thiede, Carsten Peter, Jezus, waar of niet, Kampen, 2006
John Dickson is hoogleraar Oude geschiedenis aan de Universiteit van Sydney.
Lambert J. Giebels is historicus.
Dr. Carsten Peter Thiede was hoogleraar Nieuwe Testament, papyrologie en archeologie in Basel.
Heeft Jezus echt geleefd?
De Duitse vrijzinnige theoloog Adolf van Harnack moest, na zorgvuldig onderzoek, toegeven dat de Handelingen van de Apostelen van Lucas geschreven was vóór de dood van Petrus, Jacobus en Paulus, dus vóór 62/64 n. Chr. Algemeen wordt uitgegaan van de chronologische volgorde Marcus, Matteüs, Lucas-Handelingen, dus zijn de evangelieën van Marcus en Matteüs in de jaren vijftig van de eerste eeuw geschreven, misschien – volgens veel historici – nog eerder. Wat het evangelie van Johannes betreft: de zeer vrijzinnige theoloog John A.T.Robinson (van de ‘God is dood’ theorie) schreef in 1986 een krachtig pleidooi voor een verschijningsdatum aan het eind van de jaren zestig.
Na driehonderd jaar kreeg het christendom in het Romeinse rijk een wettelijke status. Tot die tijd hadden de tegenstanders van het christendom alle gelegenheid de beweringen van de christenen in discrediet te brengen. Maar geen enkel evangelieverhaal werd in deze tijd afgedaan als fantasie of verzinsel. De filosoof Celsus, een tegenstander van het chrstendom, doet de wonderen van Jezus af als trucjes die hij tijdens het verblijf in Egypte heeft opgedaan. Aan dat verblijf in Egypte twijfelt hij kennelijk niet.
Romeinse bronnen
De Joodse generaal Jozeph was door de Romeinen in de Joodse opstand gevangen genomen. Hij was zo slim de Romeinse Generaal Vespasianus te voorspellen dat hij keizer zou worden. Daarmee redde hij zijn leven. Hij werd zelfs bevriend met Vespasianus, ging zich Flavius Jozefus noemen, en schreef in de jaren 75 -79 ‘De Joodse oorlog’, en later ‘De oude geschiedenisvan de joden’. Hij is een waardevolle bron voor kennis over Palestina in Jezus’ tijd. Over Jezus zelf spreekt hij slechts terloops, wanneer hij hem ‘de broer van Jacobus’ noemt.
In 112 was de Romein Plinius de jongere stadhouder in Klein-Azië. In een brief vroeg hij aan keizer Hadrianus welk beleid hij moest voeren ten aanzien van het groeiend aantal christenen in zijn ambtsgebied. Hij schreef erbij dat de christenen ‘Christus als ware hij een God’ vereerden, en de Romeinse tempels links lieten liggen. De keizer antwoordde dat hij geen heksenjacht tegen de christenen moest ontketenen. Wanneer ze werden aangebracht moest hij hun de kans geven zich te bekeren ‘door onze goden aan te roepen’. Deden zedat niet dan moest hij hun een afstraffing geven.
In zijn schets van de Romeinse keizer Claudius vertelt de Romeinse historicus Suetonius dat ‘joden, opgehitst door de agitator Christus ongeregeldheden veroorzaakten en daarom (rond 50) uit Rome verdreven werden’.
De beroemde Romeinse historicus Tacitus spreekt over de lastige sekte der ‘christenen’. ‘De naam is afgeleid van een zekere ‘Chrestos’, die onder keizer Tiberius door toedoen van de procurator Pontius Pilatus is gekruisigd’.
De vier evangelies als historische bron
Volgens bisschop John Shelby Spong bevatten de vier evangelies geen informatie over werkelijke gebeurtenissen, maar zijn zij vrome fictie met een geestelijke boodschap. “De zorg van de evangelieschrijvers was niet om vast te leggen wat er in de geschiedenis gebeurde, maar om de ervaring die mensen met Jezus hadden te onderzoeken.” Bij postmoderne literatuur critici, theologen en godsdienstleraren vindt zijn stelling veel weerklank. Zij lijken zich niet bewust te zijn van de brede consensus onder historici dat de evangelies een specifiek voorbeeld zijn van het Grieks-Romeinse genre van de bios of biografie. Zo’n bios was een pittig en kernachtig portret van de daden en woorden van belangrijkepersonen. De verhalen daarin waren bedoeld om gelezen te worden als echte episoden uit het leven van de hoofdpersoon.
De vier evangelies zijn volledig aan de persoon Jezus gewijd. Zij vormen een betrouwbare bron. Door de evangelies kennen we Jezus’ leer. Hij heeft zelf geen geschriften nagelaten.Twee evangelisten, Matteüs en Joannes, waren apostelen; zij hebben Jezus dus persoonlijk gekend. Marcus woonde in het huis van het Laatste Avondmaal, en heeft een belangrijke rol gespeeld bij de gebeurtenissen rond en na de kruisiging. Hij was bevriend met de apostel Petrus. Deze heeft hem er waarschijnlijk toe aangezet op papier te zetten wat hijzelf over Jezus preekte.
Lucas, een arts uit Antiochië, schreef een evangelie en ook de Handelingen der Apostelen, waarin hij vertelt hoe het Petrus en Paulus is vergaan. In zijn inleiding op zijn evangelie schrijft hij: “Beste Teofilus, Veel personen hebben getracht een verslag te maken van de gebeurtenissen die onder ons hebben plaatsgahad. Zoals ze ons zijn verteld door degenen die van het begin af ooggetuigen zijn geweest en zich in dienst hebben gesteld van het Goede Nieuws. Daarom leek het me goed ook zelf nog eens de loop van de gebeurtenissen nauwkeurig na te gaan en in de juiste volgorde voor je op schrift te stellen. Het gaat er mij daarbij om dat je zult inzien hoe betrouwbaar de verhalen zijn die men je heeft verteld.”
Kennelijk heeft Lucas op het moment dat hij dit schreef – in de jaren zeventig of daarvóór – het getuigenis van ooggetuigen als uitermate waardevol beschouwd. Mensen in de eerste eeuw wisten dat betrouwbare informatie over het verleden alleen afkomstig was van mensen die het zelf hadden meegemaakt. Dat was de belangrijkste ontdekking van professor Samuel Byrskog in zijn boek Story as History, History as Story, gepubliceerd in 2002.
Lucas was een soort secretaris van Paulus en reisde vaak met hem mee. In de jaren 58 -59 werd Paulus door de procurator van Judea in Caesarea gevangen gehouden. Lucas maakte van het gedwongen oponthoud gebruik door research te doen in het achterland Galilea. Daarbij heeft hij verschillende getuigen – vooral vrouwen – uit Jezus’ tijd kunnen interviewen.
“Professor Richrd Bauckham (…) heeft laten zien dat het hoogst waarschijnlijk is dat de kern van de verhalen in de evangelies direct ontleend is aan de mensen die Jezus persoonlijk ontmoet hadden en dat hier in de boeken zelf talloze aanwijzingen voor te vinden zijn. De opvatting dat de Nieuwtestamentische biografieën van Jezus bedoeld waren als metaforische weergaven van zijn geestelijk leven vindt onder hedendaagse geleerden geen opgang.” (Dickson)
Bronnen binnen de evangelies: Marcus, Q, L, M, SQ
Algemeen wordt aangenomen dat het evangelie van Marcus het oudste is.
Matteüs en Lucas gebruikten het evangelie van Marcus als basis voor hun eigen verslag over Jezus. Daarnaast hadden zij gezamenlijk nog een andere bron, die Q (Quelle) wordt genoemd. Dat was een verzameling van Jezus’ uitspraken, zoals ‘iemand de andere wang toekeren, zalig zijn de vredestichters’. Dit blijkt uit het feit dat grote delen van de evangelies van Matteüs en Lucas nagenoeg identiek zijn aan elkaar, en toch niet in het evangelie van Marcus worden aangetroffen.
‘L’ staat voor de bron die uniek is voor het evangelie van Lucas. Veel van dit unieke materiaal heeft een gemeenschappelijke literaire stijl, die verschilt van Lucas’ eigen schrijfstijl.
Matteüs’ bron “M” is waarschijnlijk afkomstig van een verzameling verhalen en uitspraken die mondeling werden overgeleverd. In een tijd dat maar tien of vijftien procent van de mensen kon lezen en schrijven werden de meeste tradities in stand gehouden door mondelinge overlevering.
Het evangelie van Johannes had een eigen bron, die ‘SQ’ wordt genoemd. Dit was een verzameling wonderverhalen, zoals de opwekking van Lazarus, die al vier dagen dood was. Ook het mooie verhaal van de overspelige vrouw vinden we alleen bij Johannes. Hij lijkt geen van de eerder genoemde bronnen gebruikt te hebben. Zijn evangelie is behoorlijk onafhankelijk.
De evangelies zijn nooit in een andere vorm gepubliceerd dan wij vandaag de dag kennen. De evangelies van Marcus, Matteüs en Lucas worden de synoptici genoemd vanwege hun gemeenschappelijke materiaal en vele overeenkomsten. Toch zijn ze niet het resultaat van een vroegchristelijke harmonisatie. “Kort gezegd: in de hele klassieke literatuur bestaat geen enkel vergelijkbaar geval waar door drie auteurs vanuit drie verschillende plaatsen en voor verschillende doelgroepen verslag werd gedaan van een complexe geschiedenis, en die het desondanks in belangrijke mate met elkaar eens waren.” (Thiede) De evangelies zijn uitzonderlijk goed geschreven voorbeelden van de Griekse literatuur in de Hellenistische periode.
Geschiedenis van de christelijke bronnen
De evangelies, Handelingen van de apostelen en brieven van Paulus verschaffen de belangrijkste gegevens voor de duizenden artikelen en boeken die over Jezus zijn geschreven. Deze bronnen maken het mogelijk het ‘criterium van veelvoudige bekrachtiging’ toe te passen. Dat is een fundamentele bouwsteen voor alle historisch onderzoek. Dat betekent dat we in het Nieuwe Testament veelvoudige, onafhankelijke getuigenissen over diverse aspecten van Jezus’ leven kunnen vinden. Wanneer een bepaald aspect van Jezus’ leer of leven voorkomt in een combinatie van onafhankelijke bronnen dan hebben we meervoudige bekrachtiging. In het vervolg zullen we daar veel voorbeelden van zien.
De evangelies als volkslectuur
De drie synoptische evangelies zijn verhalend van aard. De auteurs willen een doorlopend verhaal vertellen.
Het evangelie van Marcus wordt door velen als de bron van de synoptische evangelies beschouwd. “Het is bepaald onbeholpen van taal en stijl. Zo zaait de schrijver door zijn tekst de stoplap ‘kai euthus…’ (en meteen…) zoals een scholier zijn eerste opstellen doorspekt met ‘en toen…‘” (Giebels)
Lucas is de beste verteller en schrijft fraai Grieks. Matteüs heeft veel retorische stijlfiguren en is het langst.
Johannes bedient zich vaak van de stijlfiguur repetitio. Hij begint zijn evangelie met de welluidende regels:
In den beginne was het Woord
En het Woord was bij God
En het Woord was God
Dit was in den beginne bij God
Alles is door Hem geworden
En zonder Hem is niets geworden van wat geworden is
In Hem was leven
En dat leven was het licht der mensen.
En het licht schijnt in de duisternis
Maar de duisternis nam het niet aan.
Het Johannes-evangelie is meer beschouwend dan de drie andere evangelies. In Jezus’ afscheidsrede bij het Laatste Avondmaal laat Johannes Jezus zijn bedoelingen ontvouwen.
Drie evangelies zijn geschreven in het volkse Grieks, het ‘Koinè’, de wereldtaal sinds Alexander de Grote. Matteüs schreef zijn evangelie oorspronkelijk in het Aramees, de taal die door het volk in Palestina werd gesproken. Deze oorspronkelijke tekst is verloren gegaan; ook van dit evangelie kennen we alleen de Griekse uitgave.
Het Aramees was verwant aan het Hebreeuws, de taal waarin de meeste boeken van het Oude Testament zijn geschreven. Het Aramees verschilt echter evenzeer van het Hebreeuws als het Nieuw Grieks van het Oud Grieks.
Beperkingen van de evangelies als historische bron
Jezus vertelde datgene, wat hij duidelijk wilde maken, heel vaak in de vorm van parabels. Daarvan vinden we er in de evangelies niet minder dan 28. De betekenis daarvan was niet altijd meteen duidelijk. Jezus legde dat dan vaak apart aan de apostelen uit. Veel van Jezus’ uitspraken zijn in alle talen doorgedrongen, zoals de splinter in het oog van de ander en de balk in het eigen oog, geen nieuwe wijn in oude zakken, de geest is gewillig maar het vlees is zwak, men moet het licht niet onder de korenmaat zetten.
Het was niet altijd duidelijk of Jezus iets letterlijk of figuurlijk bedoelde. Tijdens het Laatste Avondmaal reikte Jezus zijn disgenoten brood en wijn aan, en verklaarde daarbij dat dit zijn ‘vlees en bloed’ was. Was dit letterlijk bedoeld? Miljoenen mensen – de katholieken – nemen aan van wel, miljoenen anderen – de protestanten – nemen aan van niet.
Verder was er iets dat je de ‘dictatuur van het Oude Testament’ zou kunnen noemen. Vaak gebeurt er iets waarvan men opmerkt dat het gebeurde ‘opdat de Schrift zou worden vervuld’. De historicus vraagt zich dan af of de bijbelvaste auteurs van de evangelies wellicht gebeurtenissen, waarvan ze verhalen, laten gebeuren omdat zij menen dat ze zijn voorspeld.
De Handelingen van de apostelen en de brieven van Paulus
De Handelingen van de apostelen is zeer waarschijnlijk geschreven door de evangelist Lucas. In zijn evangelie ging hij uit van de getuigenissen van anderen over Jezus; zijn Handelingen schreef hij op grond van eigen waarneming. Dankzij de Handelingen zijn we op de hoogte van de verspreiding van het vroege christendom in de Joodse en Grieks-Hellenistische wereld. “Het eerste deel van de Handelingen speelt zich af in Jeruzalem, het tweede deel in de Grieks-Hellenistische wereld en het laatste in Rome. Zo liet Lucas zien hoe de ‘sekte’ van Jezus van Nazareth via een lange weg was doorgedrongen tot het centrum van de toenmalige wereld.
Lucas bedient zich in Handelingen van stilistische kunstgrepen die we kennen van de Grieks-Hellenistische literatuur. “Visioenen, wonderlijke genezingen, uitdrijvingen, miraculeuze ontsnappingen, woedende menigten die het op Paulus voorzien hebben, en een dramatische zeereis die uiteindelijk goed afloopt, het komt allemaal voor. De literaire vorm was vooral bedoeld om het werk onder de aandacht van een groot publiek te brengen in de Grieks-Romeinse wereld.’
Grappig is het verhaal van Roosje, die als dienstmeisje in het huis van het Laatste Avondmaal werkte. (Handelingen 12, 6-18) Petrus was op miraculeuze wijze uit de gevangenis bevrijd. “De poort ging vanzelf voor hen open. Buiten gekomen liepen ze de straat uit, en toen ineens was de engel verdwenen.
Petrus kwam tot zichzelf. ‘Nu weet ik zeker dat de Heer zijn engel gestuurd heeft om mij te bevrijden uit de macht van Herodes en uit alles wat het Joodse volk dacht te doen.’ Van de situatie doordrongen ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes Marcus. Daar waren veel mensen voor gebed bij elkaar. Hij klopte op de buitendeur en Roosje, het dienstmeisje, kwam kijken wie er was. Toen ze Petrus aan zijn stem herkende vergat ze van blijdschap open te doen. Ze vloog terug naar binnen om te vertellen dat Petrus voor de deur stond. ‘Je bent niet goed wijs!’ zeiden ze tegen haar, maar zij hield vol dat het zo was. ‘Het is zijn beschermengel,’ antwoordden ze. Intussen bleef Petrus maar kloppen. Toen ze open deden zagen ze tot hun grote verbazing dat hij het was. Petrus wenkte met zijn hand om stilte en vertelde hoe de Heer hem buiten de gevangenis had gebracht.”
Zouden de theologen ook Roosje tot vrome fictie laten verdampen?
De tekst eindigt vrij abrupt met het twee jaar durende verblijf van Paulus in Rome. Dat betekent dat het verhaal kan zijn geschreven toen Paulus nog leefde, in het jaar 62 of 63.
De eerste bekeerlingen zijn uitsluitend Joden. Petrus is de eerste die een niet-Jood bekeert: de Romeinse centurio Cornelius (Hand. 10-11) Hij overtuigt de andere apostelen er van dat hij juist heeft gehandeld. “Dan geeft God dus ook de heidenen de kans om tot inkeer te komen en het nieuwe leven te ontvangen.” (Hand. 11-18) Zo wordt het werkterrein van de apostelen aanzienlijk verruimd. Maar het echte initiatief om het woord van God ook aan niet-Joden te verkondigen komt van een buitenstaander: Paulus. Vanaf hoofdstuk 13 komen de andere apostelen alleen nog maar in het stuk voor als hun optreden met Paulus verband houdt. Hij was de ‘apostel van de heidenen’.
Lucas schrijft inlevend over Paulus als persoon. Hij gaat in op diens drijfveren om de christenen eerst te vervolgen en later hun hun geloof fanatiek te verkondigen.
Gezien Lucas’ gedegen kennis van het Grieks mogen we aannemen dat hij Griekstalig was opgevoed. “Vermoedelijk was hij een van de niet-joden die al in een vroeg stadium werden bekeerd en zich, net als Paulus, inzetten voor de christelijke zaak.’ (Meijer)
De brieven van Paulus
In het Nieuwe Testament zijn dertien brieven van Paulus opgenomen, maar van slechts zeven brieven staat vast dat ze van hem zijn: Romeinen, 1 en 2 Korinthiërs, Galaten, Filippenzen, 1 Tessalonicenzen en Filemon. De zes andere brieven zijn waarschijnlijk na Paulus’ dood geschreven.
In een van zijn brieven schrijft Paulus dat het niet de apostelen zijn geweest, die hem met de leer van Jezus vertrouwd hebben gemaakt, maar Jezus zelf. Er is weinig reden om zijn woorden in twijfel te trekken.
Paulus verkondigde in zijn brieven geen afgeronde theologie. Hij schreef vooral over problemen waarmee hij tijdens zijn reizen werd geconfronteerd. Die brieven werden voorgelezen, gekopiëerd en rondgestuurd.
Jezus was de grondlegger van het Christendom, Paulus was er de organisator van. Jezus had na zijn openbaar leven een paar honderd volgelingen, Paulus had er bij zijn dood een paar duizend. Zijn brieven hadden blijvende invloed, zoals de evangelies.
De Essenen als voorbeelden en concurrenten
In die tijd bedreven ook de Essenen actief zending om joden en niet-joden te bereiken. Esseense manuscripten ( de Dode Zee-rollen) bereikten Rome, Alexandrië, het oude Caïro en vele andere steden.
Uit de eerste eeuw beschikken we over slechts twee ‘bibliotheken’: de studiebiblotheek van de Essenen in de grotten van Qumran, en de zevenentwintig geschriften van het Nieuwe Testament.
De literatuur van de Essenen werd geschreven tussen ongeveer 160 voor de jaartelling en op zijn laatst in het jaar 68, toen de Romeinen Qumran en de grotten rond Qumran bezetten. Toen verdwenen de Essenen uit de geschiedenis. De geschriften van het Nieuwe Testament werden geschreven tussen het jaar 30 en het jaar 70. De laatste geschriften van beide bibliotheken dateren dus uit dezelfde tijd.
Ook de Essenen hoopten op de komst van de Messias. Door te lezen en de schriften te vergelijken hoopten zij meer te weten te komen over Gods wegen en de Messias. Ook de geschriften van Jezus’ volgelingen bestudeerden zij. “…een tekst over een man die door zijn joodse volgelingen werd aanbeden als de Messias, ondanks de kruisiging door de Romeinen, kon niet worden genegeerd.” (Thiede) In Qumran is mogelijk een fragment van het evangelie volgens Marcus aangetroffen.
De Essenen schreven de ene boekrol na de andere, kopieerden die en stuurden ze de joodse wereld in. Ook de eersten joodse christenen voelden de behoefte om te gaan schrijven. Zij moesten hun boekrollen naast die van de Essenen kunnen leggen om hen te overtuigen.
Aanvallen van de gnostici op de orthodoxie
De gnostiek was gegroeid uit de ontmoeting van het Griekse denken met het denken van het Nabije Oosten. In de tweede eeuw verbreidde dit Hellenistische denken zich over de Romeinse wereld. ‘Gnosis’ betekent ‘kennis’ in de zin van ‘inzicht’. De gnosticus omschrijft deze kennis als ‘verlossende kennis die inzicht verschaft in de oorsprong van het kwaad in de wereld en die de in het menselijke lichaam ingedaalde goddelijke lichtvonk onthult, welke verlost moet worden uit de boze, duistere wereld van de materie’.
Volgens gnostici had Jezus met zijn talrijke parabels bedoeld deze zelfkennis te verkondigen. Er verschenen tientallen ‘evangelies’ met een gnostische inslag. Het lukte de aartsbisschop van Alexandrië pas in 347 om het kaf van het koren te scheiden. In de Paasbrief van dat jaar gaf hij een lijst van die geschriften waarvan moest worden aangenomen dat zij door God waren geïnspireerd. Deze lijst is nog steeds in het Nieuwe Testament terug te vinden.