19 a De ontmoeting met Eurukleia · 6335 dagen geleden by Ad van den Ende
τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε περίφρων Πηνελόπεια·
Tegen hem (Odysseus) zei de zeer verstandige Penelope:
“ξεῖνε φίλ᾽· οὐ γάρ πώ τις ἀνὴρ πεπνυμένος ὧδε
“Vreemdeling, vriend, (dat mag ik wel zeggen) want nog nooit is een man, zo verstandig als jij,
ξείνων τηλεδαπῶν φιλίων ἐμὸν ἵκετο δῶμα,
van de ver weg wonende vreemdelingen meer welkom in mijn huis aangekomen,
ὡς σὺ μάλ᾽ εὐφραδέως πεπνυμένα πάντ᾽ ἀγορεύεις·
zo weloverwogen zeg je allemaal verstandige dingen.
ἔστι δέ μοι γρηῢς πυκινὰ φρεσὶ μήδε᾽ ἔχουσα
Ik heb een oude vrouw die verstandige gedachten heeft,
ἣ κεῖνον δύστηνον ἐῢ τρέφεν ἠδ᾽ ἀτίταλλε,
die hem, de ongelukkige, goed heeft gevoed en met zorg heeft grootgebracht;
δεξαμένη χείρεσσ᾽, ὅτε μιν πρῶτον τέκε μήτηρ,
zij nam hem in haar armen zodra zijn moeder hem gebaard had.
ἥ σε πόδας νίψει, ὀλιγηπελέουσά περ ἔμπης.
Zij zal u de voeten wassen, ook al heeft ze maar weinig kracht.
ἀλλ᾽ ἄγε νῦν ἀνστᾶσα, περίφρων Εὐρύκλεια,
Kom, sta nu op, verstandige Eurukleia,
νίψον σοῖο ἄνακτος ὁμήλικα· καί που Ὀδυσσεὺς
was de leeftijdgenoot van je heer. Odysseus
ἤδη τοιόσδ᾽ ἐστὶ πόδας τοιόσδε τε χεῖρας·
zal onderhand wel dezelfde zijn wat voeten betreft en dezelfde wat handen betreft (als deze man);
αἶψα γὰρ ἐν κακότητι βροτοὶ καταγηράσκουσιν.”
want in erbarmelijke omstandigheden verouderen stervelingen snel.”
ὣς ἄρ᾽ ἔφη, γρηῢς δὲ κατέσχετο χερσὶ πρόσωπα,
Zo sprak ze; de oude vrouw bedekte met haar handen haar gezicht,
δάκρυα δ᾽ ἔκβαλε θερμά, ἔπος δ᾽ ὀλοφυδνὸν ἔειπεν·
vergoot hete tranen en zei klagend:
“ὤ μοι ἐγὼ σέο, τέκνον, ἀμήχανος· ἦ σε περὶ Ζεὺς
“Ach wat erg dat ik niets kan doen om je te helpen, mijn kind; het is zeker dat Zeus je meer
ἀνθρώπων ἤχθηρε θεουδέα θυμὸν ἔχοντα.
dan de (andere) mensen haat, terwijl je (toch) een godvrezende geest hebt.
οὐ γάρ πώ τις τόσσα βροτῶν Διὶ τερπικεραύνῳ
Want nog nooit heeft iemand van de stervelingen voor de bliksemslingeraar Zeus zo veel
πίονα μηρί᾽ ἔκη᾽ οὐδ᾽ ἐξαίτους ἑκατόμβας,
vette schenkelbenen gebrand noch uitgelezen grote offers (gebracht),
ὅσσα σὺ τῷ ἐδίδους, ἀρώμενος ἧος ἵκοιο
als jij hem gaf, biddend dat je zou overkomen
γῆράς τε λιπαρὸν θρέψαιό τε φαίδιμον υἱόν·
een aangename ouderdom en dat je een sterke zoon groot zou brengen.
νῦν δέ τοι οἴῳ πάμπαν ἀφείλετο νόστιμον ἦμαρ.
Maar nu heeft hij jou alleen geheel en al ontnomen de dag der terugkeer.
οὕτω που καὶ κείνῳ ἐφεψιόωντο γυναῖκες
Op dezelfde wijze wellicht hebben ook met hem de vrouwen de spot gedreven
ξείνων τηλεδαπῶν, ὅτε τευ κλυτὰ δώμαθ᾽ ἵκοιτο,
(de vrouwen) van ver weg wonende vreemdelingen, wanneer hij in hun prachtig paleis kwam,
ὡς σέθεν αἱ κύνες αἵδε καθεψιόωνται ἅπασαι,
als alle hondse (vrouwen) hier zich over u vrolijk maken;
τάων νῦν λώβην τε καὶ αἴσχεα πόλλ᾽ ἀλεείνων
om hun hoon en vele scheldwoorden te vermijden
οὐκ ἐάας νίζειν· ἐμὲ δ᾽ οὐκ ἀέκουσαν ἄνωγε
laat u (hen) niet toe (u de voeten) te wassen; maar mij droeg ze dat niet tegen mijn zin op,
κούρη Ἰκαρίοιο, περίφρων Πηνελόπεια.
de dochter van Ikarios, de zeer verstandige Penelope.
τῷ σε πόδας νίψω ἅμα τ᾽ αὐτῆς Πηνελοπείης
Daarom zal ik zal u de voeten wassen zowel omwille van haar, Penelope, zelf,
καὶ σέθεν εἵνεκ᾽, ἐπεί μοι ὀρώρεται ἔνδοθι θυμὸς
als ook omwille van u, omdat ik van binnen geroerd ben
κήδεσιν. ἀλλ᾽ ἄγε νῦν ξυνίει ἔπος, ὅττι κεν εἴπω·
door zorgen (om u). Luister nu naar de woorden die ik zeg;
πολλοὶ δὴ ξεῖνοι ταλαπείριοι ἐνθάδ᾽ ἵκοντο,
er zijn hier al veel zwaarbeproefde vreemdelingen aangekomen,,
ἀλλ᾽ οὔ πώ τινά φημι ἐοικότα ὧδε ἰδέσθαι
maar ik zeg u dat ik nog nooit iemand gezien heb die zó leek
ὡς σὺ δέμας φωνήν τε πόδας τ᾽ Ὀδυσῆϊ ἔοικας.”
op Odysseus als u in lichaamsbouw en stem en voeten.”
τὴν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς·
Haar ten antwoord sprak de zeer slimme Odysseus:
“ὦ γρηῦ, οὕτω φασὶν ὅσοι ἴδον ὀφθαλμοῖσιν
“Oudje, dat zeggen ze allemaal die met (eigen) ogen
ἡμέας ἀμφοτέρους, μάλα εἰκέλω ἀλλήλοιϊν
ons beiden zagen; zeer gelijkend op elkaar
ἔμμεναι, ὡς σύ περ αὐτὴ ἐπιφρονέουσ᾽ ἀγορεύεις.”
zijn we, zoals ook jij zelf zeer verstandig opmerkt.”
ὣς ἄρ᾽ ἔφη, γρηῢς δὲ λέβηθ᾽ ἕλε παμφανόωντα
Zo sprak ik; de oude vrouw pakte een blinkende waskom
τᾦ πόδας ἐξαπένιζεν, ὕδωρ δ᾽ ἐνεχεύατο πουλὺ
waarin zij voeten placht te wassen, en zij goot er veel water in,
ψυχρόν, ἔπειτα δὲ θερμὸν ἐπήφυσεν. αὐτὰρ Ὀδυσσεὺς
koud (water), en vervolgens schepte ze er warm (water) bij. Maar Odysseus
ἷζεν ἐπ᾽ ἐσχαρόφιν, ποτὶ δὲ σκότον ἐτράπετ᾽ αἶψα·
ging (verder) weg van de haard zitten; vlug keerde hij zich naar het donker;
αὐτίκα γὰρ κατὰ θυμὸν ὀΐσατο, μή ἑ λαβοῦσα
want plotseling kwam de (angstige) gedachte bij hem op dat, als zij hem (bij de voeten) zou vastpakken,
οὐλὴν ἀμφράσσαιτο καὶ ἀμφαδὰ ἔργα γένοιτο.
zij het litteken zou opmerken en dat dan de feiten aan het licht zouden komen.
νίζε δ᾽ ἄρ᾽ ἆσσον ἰοῦσα ἄναχθ᾽ ἑόν· αὐτίκα δ᾽ ἔγνω
Zij kwam dichterbij en waste haar heer; meteen herkende zij
οὐλήν, τήν ποτέ μιν σῦς ἤλασε λευκῷ ὀδόντι.
het litteken, dat een everzwijn hem eens toebracht met zijn witte tand.