Go to content Go to navigation Go to search

6e Odysseus’ smeekbede · 6332 dagen geleden by Ad van den Ende

αὐτίκα μειλίχιον καὶ κερδαλέον φάτο μῦθον.
Meteen sprak hij de honingzoete en listige woorden:
“γουνοῦμαί σε, ἄνασσα· θεός νύ τις, ἦ βροτός ἐσσι;
‘Ik smeek u, meesteres: bent u een godin of een sterveling?
εἰ μέν τις θεός ἐσσι, τοὶ οὐρανὸν εὐρὺν ἔχουσιν,
Als u een godin bent, die de grote hemel bewonen,
Ἀρτέμιδί σε ἐγώ γε, Διὸς κούρῃ μεγάλοιο,
dan acht ik u het meest gelijk aan Artemis, de dochter van de grote Zeus,
εἶδός τε μέγεθός τε φυήν τ᾽ ἄγχιστα ἐίσκω·
wat betreft gezicht en grootte en gestalte;

εἰ δέ τίς ἐσσι βροτῶν, τοὶ ἐπὶ χθονὶ ναιετάουσιν,
maar als u een van de stervelingen bent, die op de aarde wonen,
τρὶς μάκαρες μὲν σοί γε πατὴρ καὶ πότνια μήτηρ,
dan (prijs ik) drievoudig gelukkig uw vader en eerbiedwaardige moeder,
τρὶς μάκαρες δὲ κασίγνητοι· μάλα πού σφισι θυμὸς
drievoudig gelukkig ook uw broers; want ongetwijfeld zal hun hart
αἰὲν ἐυφροσύνῃσιν ἰαίνεται εἵνεκα σεῖο,
steeds van vreugde gloeien vanwege u,
λευσσόντων τοιόνδε θάλος χορὸν εἰσοιχνεῦσαν.
als ze zien dat zo’n telg (van hun familie) de dansvloer op gaat.
κεῖνος δ᾽ αὖ περὶ κῆρι μακάρτατος ἔξοχον ἄλλων,

Maar hij (is) wel het allergelukkigst, nog meer dan de anderen,
ὅς κέ σ᾽ ἐέδνοισι βρίσας οἶκόνδ᾽ ἀγάγηται.
wie u, na u met een bruidschat te hebben overladen, (als bruid) naar huis voert.
οὐ γάρ πω τοιοῦτον ἴδον βροτὸν ὀφθαλμοῖσιν, 160
Want nog nooit zag ik zo’n sterveling met mijn ogen,
οὔτ᾽ ἄνδρ᾽ οὔτε γυναῖκα· σέβας μ᾽ ἔχει εἰσορόωντα.
geen man en geen vrouw; verbazing overvalt me als ik naar u kijk.

Δήλῳ δή ποτε τοῖον Ἀπόλλωνος παρὰ βωμῷ
Op Delos zag ik eens bij het altaar van Apollo
φοίνικος νέον ἔρνος ἀνερχόμενον ἐνόησα·
van een dadelpalm zo’n jonge loot oprijzen;
ἦλθον γὰρ καὶ κεῖσε, πολὺς δέ μοι ἕσπετο λαός,
ik kwam namelijk daar langs, en veel volk volgde me
τὴν ὁδὸν ᾗ δὴ μέλλεν ἐμοὶ κακὰ κήδε᾽ ἔσεσθαι.
op die tocht waarop veel ellende me te wachten zou staan.

ὣς δ᾽ αὔτως καὶ κεῖνο ἰδὼν ἐτεθήπεα θυμῷ
Op precies dezelfde wijze als toen ik, die (dadelpalm) ziende, mij
δήν, ἐπεὶ οὔ πω τοῖον ἀνήλυθεν ἐκ δόρυ γαίης,
lange tijd verbaasde, omdat er nog nooit zo’n stam opgroeide uit de aarde,
ὡς σέ, γύναι, ἄγαμαί τε τέθηπά τε, δείδια δ᾽ αἰνῶς
zo bewonder ik u, vrouw, en verbaas ik mij over u, en ben ik verschrikkelijk huiverig
γούνων ἅψασθαι· χαλεπὸν δέ με πένθος ἱκάνει.
uw knieën aan te raken; moeilijk (te dragen) leed heeft me echter getroffen.

χθιζὸς ἐεικοστῷ φύγον ἤματι οἴνοπα πόντον·
Gisteren ontvluchtte ik, op de twintigste dag, de wijnkleurige zee;
τόφρα δέ μ᾽ αἰεὶ κῦμ᾽ ἐφόρει κραιπναί τε θύελλαι
zó lang droegen mij steeds maar de golven en de snelle stormen
νήσου ἀπ᾽ Ὠγυγίης. νῦν δ᾽ ἐνθάδε κάββαλε δαίμων,
vanaf het eiland Ogygia. Nu heeft hier een demon me neergesmeten,
ὄφρ᾽ ἔτι που καὶ τῇδε πάθω κακόν· οὐ γὰρ ὀίω
zeker met de bedoeling dat ik ook hier ellende zou ondervinden; want ik denk niet
παύσεσθ᾽, ἀλλ᾽ ἔτι πολλὰ θεοὶ τελέουσι πάροιθεν.
dat (deze ellende) ophoudt, maar de goden zullen eerst nog veel (rampen) laten plaatsvinden.

ἀλλά, ἄνασσ᾽, ἐλέαιρε· σὲ γὰρ κακὰ πολλὰ μογήσας
Maar, heerseres, heb medelijden; want na veel rampspoed te hebben doorstaan
ἐς πρώτην ἱκόμην, τῶν δ᾽ ἄλλων οὔ τινα οἶδα
bent u de eerste die ik ontmoet, ik ken niemand van de andere
ἀνθρώπων, οἳ τήνδε πόλιν καὶ γαῖαν ἔχουσιν.
mensen, die deze stad en dit land bewonen.
ἄστυ δέ μοι δεῖξον, δὸς δὲ ῥάκος ἀμφιβαλέσθαι,
Wijs mij (de weg naar) de stad, en geef me een lap om om te doen;
εἴ τί που εἴλυμα σπείρων ἔχες ἐνθάδ᾽ ἰοῦσα.
misschien had u een zak voor de kleren toen u hierheen kwam.

σοὶ δὲ θεοὶ τόσα δοῖεν ὅσα φρεσὶ σῇσι μενοινᾷς,
Mogen de goden u alles geven wat u in uw hart verlangt,
ἄνδρα τε καὶ οἶκον, καὶ ὁμοφροσύνην ὀπάσειαν
een man en een huis, en mogen zij u goede eensgezindheid verlenen;
ἐσθλήν· οὐ μὲν γὰρ τοῦ γε κρεῖσσον καὶ ἄρειον,
want (er is) niets beters en voortreffelijkers
ἢ ὅθ᾽ ὁμοφρονέοντε νοήμασιν οἶκον ἔχητον
dan wanneer zij eensgezind van gedachte hun huis bewonen,
ἀνὴρ ἠδὲ γυνή· πόλλ᾽ ἄλγεα δυσμενέεσσι,
man en vrouw; (dit is) een groot verdriet voor hun vijanden,
χάρματα δ᾽ εὐμενέτῃσι, μάλιστα δέ τ᾽ ἔκλυον αὐτοί.”
maar een vreugde voor hun vrienden, en het meest ondervinden zij (de vreugde) zelf.”

Volgende
Terug