De roeping van Abram Genesis 12, 1-9 · 4397 dagen geleden by Ad van den Ende
1 Dixit autem Dominus ad Abram:
Toen zei de Heer tot Abram:
Egredere de terra tua,
Trek weg uit je land
et de cognatione tua,
en bij je familie vandaan
et de domo patris tui,
en uit het huis van je vader
et veni in terram
en ga naar het land
quam monstrabo tibi.
dat ik je tonen zal.
2 Faciamque te in gentem magnam,
En ik zal je maken tot een groot volk,
et benedicam tibi,
en ik zal je zegenen
et magnificabo nomen tuum,
en ik zal groot maken je naam,
erisque benedictus.
en je zal gezegend zijn.
3 Benedicam benedicentibus tibi,
Ik zal zegenen die jou zegenen
et maledicam maledicentibus tibi,
en ik zal vervloeken die jou vervloeken,
atque in te benedicentur
en in jou zullen gezegend worden
universæ cognationes terræ.
alle geslachten van de aarde.
4 Egressus est itaque Abram
Dus vertrok Abram
sicut præceperat ei Dominus,
zoals de Heer hem bevolen had;
et ivit cum eo Lot:
en met hem ging Lot.
septuaginta quinque annorum erat Abram
Vijf en zeventig jaren was Abram
cum egrederetur de Haran.
toen hij wegtrok uit Haran.
5 Tulitque Sarai uxorem suam,
En hij nam mee Sarai, zijn vrouw,
et Lot filium fratris sui,
en Lot, de zoon van zijn broer,
universamque substantiam
en alle have
quam possederant,
die zij verworven hadden,
et animas quas fecerant in Haran:
en de lieden die zij verworven hadden in Haran,
et egressi sunt
en ze zijn weggetrokken
ut irent in terram Chanaan.
om te gaan naar het land Kanaän.
Cumque venissent in eam,
En toen ze daar aangekomen waren
6 pertransivit Abram terram
trok Abram door het land
usque ad locum Sichem,
tot de plaats Sichem,
usque ad convallem illustrem:
tot het beroemde dal.
Chananæus autem tunc erat in terra.
De Kanaäniet was toen in het land.
7 Apparuit autem Dominus Abram,
Toen verscheen de Heer aan Abram
et dixit ei:
hij zei hem:
Semini tuo dabo terram hanc.
Aan uw nageslacht zal ik dit land geven.
Qui ædificavit ibi altare Domino,
Hij heeft daar een altaar gebouwd voor de Heer,
qui apparuerat ei.
die hem verschenen was.
8 Et inde transgrediens ad montem,
En vandaar opbrekend naar de berg
qui erat contra orientem Bethel,
die er was ten oosten van Bethel
tetendit ibi tabernaculum suum,
spande hij daar zijn tent,
ab occidente habens Bethel,
hebbend in het westen Bethel
et ab oriente Hai:
en in het oosten Ai.
ædificavit quoque ibi altare Domino,
Hij bouwde ook daar een altaar voor de Heer,
et invocavit nomen ejus.
en hij riep diens naam aan.
9 Perrexitque Abram vadens,
En verder leidde Abram (hen), al gaande
et ultra progrediens ad meridiem.
steeds verder voorttrekkend naar het zuiden.