Hektor en Andromache · 6370 dagen geleden by Ad van den Ende
Hektor en Andromache (6, 369-502)
a. Hektor zoekt zijn vrouw
Ὣς ἄρα φωνήσας ἀπέβη κορυθαίολος Ἕκτωρ·
Na zo gesproken te hebben ging Hektor met wuivende helmbos weg;
αἶψα δ᾽ ἔπειθ᾽ ἵκανε δόμους εὖ ναιετάοντας,
al snel kwam hij toen bij zijn mooi ingerichte huis,
οὐδ᾽ εὗρ᾽ Ἀνδρομάχην λευκώλενον ἐν μεγάροισιν,
maar de blankarmige Andromache vond hij niet in het paleis,
ἀλλ᾽ ἥ γε ξὺν παιδὶ καὶ ἀμφιπόλῳ ἐϋπέπλῳ
maar met haar kind en een mooi geklede dienares
πύργῳ ἐφεστήκει γοόωσά τε μυρομένη τε.
was zij op een bolwerk gaan staan, terwijl zij jammerde en treurde.
Ἕκτωρ δ᾽ ὡς οὐκ ἔνδον ἀμύμονα τέτμεν ἄκοιτιν
Toen Hektor zijn onberispelijke vrouw niet binnen aantrof
ἔστη ἐπ᾽ οὐδὸν ἰών, μετὰ δὲ δμῳῇσιν ἔειπεν·
ging hij op de drempel (van de zaal) staan en sprak tot de slavinnen:
“Εἰ δ᾽ ἄγε μοι δμῳαὶ νημερτέα μυθήσασθε·
„Komaan, slavinnen, vertellen jullie mij eens precies:
πῇ ἔβη Ἀνδρομάχη λευκώλενος ἐκ μεγάροιο;
waarheen ging de blankarmige Andromache vanuit haar huis?
ἠέ πῃ ἐς γαλόων ἢ εἰνατέρων ἐϋπέπλων
Naar (het huis van) een zuster van me of naar dat van de goedgeklede zusters van mijn broers
ἢ ἐς Ἀθηναίης ἐξοίχεται, ἔνθά περ ἄλλαι
of ging ze naar (de tempel) van Athene, waar nu ook andere
Τρῳαὶ ἐϋπλόκαμοι δεινὴν θεὸν ἱλάσκονται;
Trojaanse vrouwen met mooie vlechten smeken om de gunst van die machtige godin?”
τὸν δ᾽ αὖτ᾽ ὀτρηρὴ ταμίη πρὸς μῦθον ἔειπεν·
Hem antwoordde een flinke huishoudster:
Ἕκτορ ἐπεὶ μάλ᾽ ἄνωγας ἀληθέα μυθήσασθαι,
„Hektor, omdat jij sterk aandrong de waarheid te zeggen,
οὔτέ πῃ ἐς γαλόων οὔτ᾽ εἰνατέρων ἐϋπέπλων
zij is niet naar (het huis van) jouw zusters of van de welgeklede vrouwen van jouw broers
οὔτ᾽ ἐς Ἀθηναίης ἐξοίχεται, ἔνθά περ ἄλλαι
en evenmin naar (de tempel van) Athene gegaan, waar nu ook andere
Τρῳαὶ ἐϋπλόκαμοι δεινὴν θεὸν ἱλάσκονται,
Trojaanse vrouwen met mooie vlechten smeken om de gunst van die machtige godin,
ἀλλ᾽ ἐπὶ πύργον ἔβη μέγαν Ἰλίου, οὕνεκ᾽ ἄκουσε
maar zij ging naar de grote stadsmuur van Troje, omdat zij hoorde
τείρεσθαι Τρῶας, μέγα δὲ κράτος εἶναι Ἀχαιῶν.
dat de Trojanen in het nauw werden gedreven, en dat de kracht van de Grieken groot was.
Ἣ μὲν δὴ πρὸς τεῖχος ἐπειγομένη ἀφικάνει
Zij rende naar de muur en zal daar nu wel zijn aangekomen;
μαινομένῃ ἐϊκυῖα· φέρει δ᾽ ἅμα παῖδα τιθήνη.
uitzinnig lijkt ze; een kindermeisje is bij haar en draagt het kind.”
Ἦ ῥα γυνὴ ταμίη, ὃ δ᾽ ἀπέσσυτο δώματος Ἕκτωρ
Zo sprak de huishoudster; Hektor haastte zich weg van zijn paleis,
τὴν αὐτὴν ὁδὸν αὖτις ἐϋκτιμένας κατ᾽ ἀγυιάς.
(en ging) dezelfde weg terug, door de goed aangelegde straten.
Εὖτε πύλας ἵκανε διερχόμενος μέγα ἄστυ
Toen hij, na de grote stad door te lopen, de Skaeïsche poort bereikte,
Σκαιάς, τῇ ἄρ᾽ ἔμελλε διεξίμεναι πεδίον δέ,
waardoor hij naar buiten zou gaan, naar de vlakte,
ἔνθ᾽ ἄλοχος πολύδωρος ἐναντίη ἦλθε θέουσα
kwam hem daar zijn met veel gaven gewonnen echtgenote rennend tegemoet,
Ἀνδρομάχη θυγάτηρ μεγαλήτορος Ἠετίωνος.
Andromache, dochter van de fiere Eëtion;
Ἠετίων ὃς ἔναιεν ὑπὸ Πλάκῳ ὑληέσσῃ
Eëtion die woonde aan de voet van het bosrijke Plakosgebergte,
Θήβῃ Ὑποπλακίῃ Κιλίκεσσ᾽ ἄνδρεσσιν ἀνάσσων·
in Thebe aan de voet van de Plakos, over de Kilikiërs heersend.
τοῦ περ δὴ θυγάτηρ ἔχεθ᾽ Ἕκτορι χαλκοκορυστῇ.
Diens dochter, dus, trouwde met Hektor met de bronzen helm.
Ἥ οἱ ἔπειτ᾽ ἤντησ᾽, ἅμα δ᾽ ἀμφίπολος κίεν αὐτῇ
Zij liep hem tegemoet, en een dienares liep met haar mee,
παῖδ᾽ ἐπὶ κόλπῳ ἔχουσ᾽ ἀταλάφρονα νήπιον αὔτως
die het onschuldige kind, jong als het was, op de arm droeg,
Ἑκτορίδην ἀγαπητὸν ἀλίγκιον ἀστέρι καλῷ,
het geliefde zoontje van Hektor, lijkend op een mooie ster;
τόν ῥ᾽ Ἕκτωρ καλέεσκε Σκαμάνδριον, αὐτὰρ οἱ ἄλλοι
hem noemde Hektor vaak Skamandrios, maar de anderen (noemden hem)
Ἀστυάνακτ᾽· οἶος γὰρ ἐρύετο Ἴλιον Ἕκτωρ.
‘Koning van de stad’; want Hektor alleen beschermde Troje.
Ἤτοι ὃ μὲν μείδησεν ἰδὼν ἐς παῖδα σιωπῇ·
Werkelijk, hij glimlachte, terwijl hij stil naar zijn kind keek.
b. Andromache doet een beroep op Hektors medelijden
Ἀνδρομάχη δέ οἱ ἄγχι παρίστατο δάκρυ χέουσα,
Andromache kwam dicht bij hem staan, in tranen,
ἔν τ᾽ ἄρα οἱ φῦ χειρὶ ἔπος τ᾽ ἔφατ᾽ ἔκ τ᾽ ὀνόμαζε·
zij greep hem bij de hand en sprak onverbloemd:
δαιμόνιε φθίσει σε τὸ σὸν μένος, οὐδ᾽ ἐλεαίρεις
„Ongelukkige, je strijdlust wordt je dood, en je hebt geen medelijden
παῖδά τε νηπίαχον καὶ ἔμ᾽ ἄμμορον, ἣ τάχα χήρη
met je jonge kind en met mij, ongelukkige, die wel spoedig jouw weduwe
σεῦ ἔσομαι· τάχα γάρ σε κατακτανέουσιν Ἀχαιοὶ
zal zijn. Want spoedig zullen de Grieken je doden,
πάντες ἐφορμηθέντες· ἐμοὶ δέ κε κέρδιον εἴη
als zij allen tegelijk (op jou) afstormen. Voor mij zou het beter zijn,
σεῦ ἀφαμαρτούσῃ χθόνα δύμεναι· οὐ γὰρ ἔτ᾽ ἄλλη
als ik jou verlies, onder de aarde te gaan; want er zal geen andere
ἔσται θαλπωρὴ ἐπεὶ ἂν σύ γε πότμον ἐπίσπῃς
troost meer zijn wanneer het doodslot jou bereikt,
ἀλλ᾽ ἄχε᾽· οὐδέ μοι ἔστι πατὴρ καὶ πότνια μήτηρ.
maar alleen verdriet. Ik heb geen vader en geen eerbiedwaardige moeder meer.
Ἤτοι γὰρ πατέρ᾽ ἁμὸν ἀπέκτανε δῖος Ἀχιλλεύς,
Want voorwaar, de stralende Achilles doodde mijn vader
ἐκ δὲ πόλιν πέρσεν Κιλίκων εὖ ναιετάουσαν
en verwoestte de welgelegen stad van de Kilikiërs,
Θήβην ὑψίπυλον· κατὰ δ᾽ ἔκτανεν Ἠετίωνα,
Thebe met de hoge poorten. Hij heeft Eëtion gedood,
οὐδέ μιν ἐξενάριξε, σεβάσσατο γὰρ τό γε θυμῷ,
maar hij beroofde hem niet van zijn wapenrusting, want in zijn hart had hij eerbied voor hem.
ἀλλ᾽ ἄρα μιν κατέκηε σὺν ἔντεσι δαιδαλέοισιν
maar hij verbrandde hem samen met zijn fraai bewerkte wapenrusting
ἠδ᾽ ἐπὶ σῆμ᾽ ἔχεεν· περὶ δὲ πτελέας ἐφύτευσαν
en hij richtte (voor hem) een grafheuvel op; daaromheen plantten zij olmen,
νύμφαι ὀρεστιάδες κοῦραι Διὸς αἰγιόχοιο.
(zij), bergnimfen, dochters van de aegisdragende Zeus.
Οἳ δέ μοι ἑπτὰ κασίγνητοι ἔσαν ἐν μεγάροισιν
De zeven broers die ik had in ons paleis,
οἳ μὲν πάντες ἰῷ κίον ἤματι Ἄϊδος εἴσω·
die daalden allen op één dag af naar de woning van Hades;
πάντας γὰρ κατέπεφνε ποδάρκης δῖος Ἀχιλλεὺς
want hen allen doodde de snelvoetige stralende Achilles
βουσὶν ἐπ᾽ εἰλιπόδεσσι καὶ ἀργεννῇς ὀΐεσσι.
bij de sleepvoetige runderen en de glanzend witte schapen.
Μητέρα δ᾽, ἣ βασίλευεν ὑπὸ Πλάκῳ ὑληέσσῃ,
Mijn moeder, die als koningin woonde aan de voet van de bosrijke Plakos,
τὴν ἐπεὶ ἂρ δεῦρ᾽ ἤγαγ᾽ ἅμ᾽ ἄλλοισι κτεάτεσσιν,
haar liet hij, na haar hierheen te hebben gevoerd met al haar bezittingen,
ἂψ ὅ γε τὴν ἀπέλυσε λαβὼν ἀπερείσι᾽ ἄποινα,
weer vrij na ontvangst van een onmetelijk losgeld,
πατρὸς δ᾽ ἐν μεγάροισι βάλ᾽ Ἄρτεμις ἰοχέαιρα.
maar in het paleis van haar vader trof (haar) de pijlenschietende Artemis.
Εκτορ ἀτὰρ σύ μοί ἐσσι πατὴρ καὶ πότνια μήτηρ
Hektor, jij bent (nu) mijn vader en mijn eerbiedwaardige moeder
ἠδὲ κασίγνητος, σὺ δέ μοι θαλερὸς παρακοίτης·
en mijn broer, (én) jij bent mijn sterke echtgenoot.
ἀλλ᾽ ἄγε νῦν ἐλέαιρε καὶ αὐτοῦ μίμν᾽ ἐπὶ πύργῳ,
Vooruit, heb nu medelijden en blijf hier op het bolwerk;
μὴ παῖδ᾽ ὀρφανικὸν θήῃς χήρην τε γυναῖκα·
maak je kind geen wees en je vrouw geen weduwe.
λαὸν δὲ στῆσον παρ᾽ ἐρινεόν, ἔνθα μάλιστα
Stel krijgsvolk op bij de vijgenboom, waar
ἀμβατός ἐστι πόλις καὶ ἐπίδρομον ἔπλετο τεῖχος.
de stad het meest toegankelijk is en de muur bestormbaar is.
Τρὶς γὰρ τῇ γ᾽ ἐλθόντες ἐπειρήσανθ᾽ οἱ ἄριστοι
Tot driemaal toe immers deden ze een poging, daarlangs gaande, de dappersten
ἀμφ᾽ Αἴαντε δύω καὶ ἀγακλυτὸν Ἰδομενῆα
rond de twee Ajaxen en de zeer beroemde Idomeneus
ἠδ᾽ ἀμφ᾽ Ἀτρεΐδας καὶ Τυδέος ἄλκιμον υἱόν·
en rond de Atriden en de krachtige zoon van Tydeus,
ἤ πού τίς σφιν ἔνισπε θεοπροπίων ἐῢ εἰδώς,
ofwel zei iemand hen dat, goed bekend met orakels,
ἤ νυ καὶ αὐτῶν θυμὸς ἐποτρύνει καὶ ἀνώγει.
of hun eigen moed spoort hen aan en dwingt hen er toe.
c. Hektor vraagt begrip voor zijn handelwijze
Τὴν δ᾽ αὖτε προσέειπε μέγας κορυθαίολος Ἕκτωρ·
Tot haar sprak op zijn beurt de grote Hektor met wuivende helmbos:
ἦ καὶ ἐμοὶ τάδε πάντα μέλει γύναι· ἀλλὰ μάλ᾽ αἰνῶς
„Heus, ook mij gaat dat alles ter harte, vrouw; maar vreselijk
αἰδέομαι Τρῶας καὶ Τρῳάδας ἑλκεσιπέπλους,
schaam ik me voor de Trojanen en hun vrouwen in haar slepende gewaden,
αἴ κε κακὸς ὣς νόσφιν ἀλυσκάζω πολέμοιο·
wanneer ik als een lafaard ver weg blijf uit de strijd.
οὐδέ με θυμὸς ἄνωγεν, ἐπεὶ μάθον ἔμμεναι ἐσθλὸς
Ook mijn hart spoort mij (daartoe) niet aan, omdat ik leerde dapper te zijn,
αἰεὶ καὶ πρώτοισι μετὰ Τρώεσσι μάχεσθαι
altijd, en onder de voorste Trojanen te strijden,
ἀρνύμενος πατρός τε μέγα κλέος ἠδ᾽ ἐμὸν αὐτοῦ.
(zo) verwervend een grote roem voor mijn vader en ook voor mijzelf.
Εὖ γὰρ ἐγὼ τόδε οἶδα κατὰ φρένα καὶ κατὰ θυμόν·
Want heel goed besef ik dit in mijn geest en in mijn hart:
ἔσσεται ἦμαρ ὅτ᾽ ἄν ποτ᾽ ὀλώλῃ Ἴλιος ἱρὴ
de dag zal komen dat ooit ten onder zal zijn gegaan het heilige Troje
καὶ Πρίαμος καὶ λαὸς ἐϋμμελίω Πριάμοιο.
en ook Priamos en het volk van Priamos, met stevige lans.
Ἀλλ᾽ οὔ μοι Τρώων τόσσον μέλει ἄλγος ὀπίσσω,
Maar niet gaat van de Trojanen het verdriet in de toekomst mij zozeer ter harte – οὔτ᾽ αὐτῆς Ἑκάβης οὔτε Πριάμοιο ἄνακτος
noch (dat) van Hekabe zelf, noch (dat) van koning Priamos,
οὔτε κασιγνήτων, οἵ κεν πολέες τε καὶ ἐσθλοὶ
noch (dat) van mijn broers, die (wel eens) in grote getale en dapper
ἐν κονίῃσι πέσοιεν ὑπ᾽ ἀνδράσι δυσμενέεσσιν,
in het stof zullen vallen door toedoen van vijandige mannen – ὅσσον σεῦ, ὅτε κέν τις Ἀχαιῶν χαλκοχιτώνων
als (het verdriet) om jou, wanneer een der Achaiers, met bronzen harnas,
δακρυόεσσαν ἄγηται ἐλεύθερον ἦμαρ ἀπούρας·
jou wenend met zich mee zal voeren na (jou) de dag van de vrijheid te hebben ontnomen;
καί κεν ἐν Ἄργει ἐοῦσα πρὸς ἄλλης ἱστὸν ὑφαίνοις,
en wanneer je, terwijl je in Griekenland bent, in dienst van een ander(e vrouw) het weefgetouw zult weven,
καί κεν ὕδωρ φορέοις Μεσσηΐδος ἢ Ὑπερείης
en water zal dragen uit de Messeïs of uit de Hypereia,
πόλλ᾽ ἀεκαζομένη, κρατερὴ δ᾽ ἐπικείσετ᾽ ἀνάγκη·
met grote tegenzin, maar krachtige dwang zal op je drukken;
καί ποτέ τις εἴπῃσιν ἰδὼν κατὰ δάκρυ χέουσαν·
en dan zal ooit iemand zeggen, wanneer hij ziet dat je tranen vergiet:
Ἕκτορος ἥδε γυνὴ ὃς ἀριστεύεσκε μάχεσθαι
“Dit is de vrouw van Hektor, die altijd uitmuntte in het gevecht
Τρώων ἱπποδάμων ὅτε Ἴλιον ἀμφεμάχοντο.
van de paardentemmende Trojanen, toen ze rond Troje streden”.
Ὥς ποτέ τις ἐρέει· σοὶ δ᾽ αὖ νέον ἔσσεται ἄλγος
Zo zal iemand eens zeggen; voor jou zal dit een nieuw(e oorzaak van) verdriet zijn
χήτεϊ τοιοῦδ᾽ ἀνδρὸς ἀμύνειν δούλιον ἦμαρ.
door het gemis van zo’n man die af kan weren de dag van de slavernij.
Ἀλλά με τεθνηῶτα χυτὴ κατὰ γαῖα καλύπτοι
Maar moge, als ik gestorven zal zijn, een grafheuvel mij bedekken,
πρίν γέ τι σῆς τε βοῆς σοῦ θ᾽ ἑλκηθμοῖο πυθέσθαι.
voordat ik jouw geroep hoor of hoor dat je weggesleept wordt.”
Ὣς εἰπὼν οὗ παιδὸς ὀρέξατο φαίδιμος Ἕκτωρ·
Nadat hij zo gesproken had, strekte de roemrijke Hektor de armen uit naar zijn zoon;
ἂψ δ᾽ ὃ πάϊς πρὸς κόλπον ἐϋζώνοιο τιθήνης
maar de jongen week terug naar de borst van de voedster met mooie ceintuur
ἐκλίνθη ἰάχων πατρὸς φίλου ὄψιν ἀτυχθεὶς
luid schreeuwend, door de aanblik van zijn vader geschrokken,
ταρβήσας χαλκόν τε ἰδὲ λόφον ἱππιοχαίτην,
bang voor het brons en de paardenharen helmbos,
δεινὸν ἀπ᾽ ἀκροτάτης κόρυθος νεύοντα νοήσας.
omdat hij deze op de top van de helm vreeswekkend zag wuiven.
Helena, Paris, Andromache en Hektor
Ἐκ δ᾽ ἐγέλασσε πατήρ τε φίλος καὶ πότνια μήτηρ·
Zijn eigen vader en eerwaardige moeder barstten in lachen uit;
αὐτίκ᾽ ἀπὸ κρατὸς κόρυθ᾽ εἵλετο φαίδιμος Ἕκτωρ,
meteen nam de roemrijke Hektor de helm van zijn hoofd
καὶ τὴν μὲν κατέθηκεν ἐπὶ χθονὶ παμφανόωσαν·
en zette hem neer op de grond, blinkend (en wel);
αὐτὰρ ὅ γ᾽ ὃν φίλον υἱὸν ἐπεὶ κύσε πῆλέ τε χερσὶν
toen hij zijn dierbare zoon kuste en in zijn armen wiegde,
εἶπε δ᾽ ἐπευξάμενος Διί τ᾽ ἄλλοισίν τε θεοῖσι·
zei hij biddend tot Zeus en de andere goden:
Ζεῦ ἄλλοι τε θεοὶ δότε δὴ καὶ τόνδε γενέσθαι
“Zeus en de andere goden, vergun het dat ook deze, mijn zoon, wordt
παῖδ᾽ ἐμὸν ὡς καὶ ἐγώ περ ἀριπρεπέα Τρώεσσιν,
zoals ik, uitblinkend onder de Trojanen,
ὧδε βίην τ᾽ ἀγαθόν, καὶ Ἰλίου ἶφι ἀνάσσειν·
zo(als ik) flink in lichaamskracht, en dat hij krachtig heerst over Troje;
καί ποτέ τις εἴποι πατρός γ᾽ ὅδε πολλὸν ἀμείνων
en moge iemand eens zeggen: “Hij is veel beter dan zijn vader”,
ἐκ πολέμου ἀνιόντα· φέροι δ᾽ ἔναρα βροτόεντα
wanneer hij terugkeert uit de oorlog; en moge hij met bloed besmeurde wapenbuit dragen
κτείνας δήϊον ἄνδρα, χαρείη δὲ φρένα μήτηρ.
na het doden van een vijandig man en moge zijn moeder zich verheugen in haar hart.”
Ὣς εἰπὼν ἀλόχοιο φίλης ἐν χερσὶν ἔθηκε
Nadat hij zo gesproken had gaf hij zijn zoon in de handen van zijn echtgenote;
παῖδ᾽ ἑόν· ἣ δ᾽ ἄρα μιν κηώδεϊ δέξατο κόλπῳ
en aan haar geurige boezem ontving zij hem,
δακρυόεν γελάσασα· πόσις δ᾽ ἐλέησε νοήσας,
met een lach en een traan; haar echtgenoot kreeg medelijden toen hij dat zag,
χειρί τέ μιν κατέρεξεν ἔπος τ᾽ ἔφατ᾽ ἔκ τ᾽ ὀνόμαζε·
en met zijn hand streelde hij haar en hij zei tegen haar, onverbloemd:
δαιμονίη μή μοί τι λίην ἀκαχίζεο θυμῷ·
“Arme lieverd, wees alsjeblieft niet al te bedroefd in je hart,
οὐ γάρ τίς μ᾽ ὑπὲρ αἶσαν ἀνὴρ Ἄϊδι προϊάψει·
want geen enkele man zal mij in strijd met het lot naar de Hades sturen;
μοῖραν δ᾽ οὔ τινά φημι πεφυγμένον ἔμμεναι ἀνδρῶν,
ik zeg dat niemand van de mannen ontkomen is aan zijn lot,
οὐ κακὸν οὐδὲ μὲν ἐσθλόν, ἐπὴν τὰ πρῶτα γένηται.
een lafaard niet, maar ook een dappere niet, wanneer zich dat eenmaal zal voordoen.
Ἀλλ᾽ εἰς οἶκον ἰοῦσα τὰ σ᾽ αὐτῆς ἔργα κόμιζε
Maar ga naar huis en zorg voor je eigen werkzaamheden,
ἱστόν τ᾽ ἠλακάτην τε, καὶ ἀμφιπόλοισι κέλευε
het weefgetouw en het spinrokken, en draag je dienaressen op
ἔργον ἐποίχεσθαι· πόλεμος δ᾽ ἄνδρεσσι μελήσει
zich met hun werk bezig te houden; de oorlog zal mannen ter harte gaan,
πᾶσι, μάλιστα δ᾽ ἐμοί, τοὶ Ἰλίῳ ἐγγεγάασιν.
allen, en mij wel het meest, die in Troje geboren zijn.”
Ὣς ἄρα φωνήσας κόρυθ᾽ εἵλετο φαίδιμος Ἕκτωρ
Nadat hij zo gesproken had pakte de roemrijke Hektor zijn helm
ἵππουριν· ἄλοχος δὲ φίλη οἶκον δὲ βεβήκει
met paardenharen helmbos op; zijn dierbare echtgenote ging naar huis,
ἐντροπαλιζομένη, θαλερὸν κατὰ δάκρυ χέουσα.
terwijl zij zich telkens omdraaide en menige traan stortte.
Αἶψα δ᾽ ἔπειθ᾽ ἵκανε δόμους εὖ ναιετάοντας
Snel bereikte zij daarna het welgelegen huis
Ἕκτορος ἀνδροφόνοιο, κιχήσατο δ᾽ ἔνδοθι πολλὰς
van de mannendoder Hektor en binnen trof zij vele
ἀμφιπόλους, τῇσιν δὲ γόον πάσῃσιν ἐνῶρσεν.
dienaressen aan; bij hen allen wekte ze een jammerklacht op.
Αἳ μὲν ἔτι ζωὸν γόον Ἕκτορα ᾧ ἐνὶ οἴκῳ·
Zij bejammerden de nog levende Hektor in zijn huis;
οὐ γάρ μιν ἔτ᾽ ἔφαντο ὑπότροπον ἐκ πολέμοιο
want zij dachten dat hij niet meer uit de oorlog
ἵξεσθαι προφυγόντα μένος καὶ χεῖρας Ἀχαιῶν.
terug zou keren, ontkomend aan de strijdlust en de handen van de Achaiers.