Go to content Go to navigation Go to search

Romaanse kunst · 6591 dagen geleden by Ad van den Ende

Samenvatting van:
Romaanse kunst
Rolf Toman; Keulen, Könemann, 1996
(7) Romaanse kerken dwingen bewondering af door hun menselijke afmetingen. Bovendien gaat er vaak een grote rust van uit. (Hans Annink: “Gotische kerken bewonder ik, van romaanse kerken houd ik.”)

Het waren vaak kloosterkerken. De kloosters lagen vaak in afgelegen gebieden: daar kregen zij ‘waardeloos land’ van de feodale heren, en legden zij zich toe op de landbouw. Hugo Fischer spreekt over “de geboorte van de westerse beschaving uit de geest van het Romaanse monnikendom.” Op het hoogtepunt van zijn ontwikkeling telde de orde van Cluny meer dan 1000 kloosters. Na Cluny kwam de cisterciënzer orde op, met Bernard van Clairvaux.

Er waren in de agrarische samenleving van de hoge middeleeuwen (1000-1250) drie standen: de geestelijken, de adel en de boeren. (Link met drie-eenheid!) 1000-1250 is ook de Romaanse periode, die in dit boek wordt behandeld.

‘In de vroege ME waren de kloosters overwegend lekengemeenschappen. Pas in de 9e eeuw (…) ontwikkelen de kloosters zich steeds meer tot gemeenschappen van geestelijken….’
(8) Cluny (910) viel rechtstreeks onder verantwoordelijkheid van de Heilige Stoel. De monniken kozen zelf uit eigen gelederen een nieuwe abt.

Goets: Het monnikendom is het ‘herenleven in zijn religieuze uitingsvorm’. Om in te treden moest je een grote ‘aalmoes’ geven, dus alleen adellijke mannen konden intreden. Vandaar ook de grote politieke invloed.
Karel en Lodewijk hadden de kloosters een belangrijke culturele taak toegewezen: de verzorging van de Latijnse liturgie en de boekproduktie. Hieraan dankt Europa het voortbestaan van de band met de Oudheid. UIt? de waarde die men aan de liturgie toekende kwam de bloei van de sacrale kunst in de 11e eeuw voort.

(9) De vertrekpunten van twee van de vier hoofdroutes naar Santiago de Compostela waren kloosters van Cluny (Vezelay en St.Gilles). Er lagen talrijke Cluny-filialen langs de pelgrimsroutes.
‘Op veel kerktimpanen wordt het Laatste Oordeel uitgebeeld, met de figuur van God de Vader als een strenge rechter, en met angstaanjagende uitbeeldingen van de hel.

(10) De christelijke bestaanswijzen in de ME zijn geworteld in christelijk fundamentalisme. Er is geen ander tijdperk in de christelijke kunst zo beheerst door de angst voor de dood, en door voorstellingen over de overgang naar het hiernamaals. Zelfs een paus kon onvoorbereid door de dood worden verrast, zoals we zien op een timpaan van het westportaal van de Saint Hilaire in Semur-en-Brionnais. (De paus op toilet. Zijn ziel wordt voorgesteld door een kind dat uit zijn mond komt; duivels grijpen het.) De figuur in Elne (kathedraal Sainte-Eulalie, oost-Pyreneën) is heel wat beter af: engelen begeleiden hem naar de hemel, die door de hand van God boven het hood van de ‘gisant’ wordt gesymboliseerd. Hier wordt geen dode en ook geen levende afgebeeld, maar een ‘gelukzalige’.

(11) De hel wordt voorgesteld door de muil van een monster; een engel heeft de sleutel. Pas in de 12e en 13e eeuw werd het idee van het vagevuur theologisch uitgewerkt. De heiligen stonden al rond de troon van God. Zij konden pleiten voor de zielen in het vagevuur. Ook de mensen op aarde konden voor hen bidden, en zo hun lijden verkorten. Door de explosieve groei van de Romaanse sacrale bouwkunst ontstond er ook een enorme vraag naar relikwieën.

(12) Houding van de Kerk: alles is geoorloofd zolang het geloof er mee gediend wordt. De Romaanse kunst als geheel ‘maakt de overweldigende indruk van een doodscultus’. De kloosters waren uitgegroeid tot de belangrijkste bewaarplaatsen van relikwieën. De monniken fungeerden als bemiddelaars tussen de onderaardse wereld van de doden en het leven op aarde.

(13) Architectuur en betekenis. De kerken in de Harz en het Midden-Rijngebied hebben vaak koepels; deze zijn een symbool van het machtige Romeinse rijk, en van de macht van de bouwheer. ‘De kerken worden niet alleen voor de eredienst gebouwd, maar ook als uiting van machtspolitiek…’ (Schütz en Müller) Tot halverwege de 11e eeuw kent Duitsland betrekkelijk stabiele politieke verhoudingen. In de tweede helft van de 11e eeuw wordt Duitsland echter gesplits in een keizerlijke en pauselijke partij.

(14) Na Canossa (1077) verbouwt Hendrik de dom van Speyer tot een nog grootser kunstwerk, om zijn herwonnen macht duidelijk te maken. In andere Duitse steden ontstaan soortgelijke ‘keizerlijke’ bouwwerken (cf ‘Middeleeuwse architectuur als betekenisdrager’ van Günter Bandmann). Het hemelse en bitter omstreden aardse Jerusalem. Bandmann: ‘Het kerkgebouw vormt de belichaming en het symbool van de hemelse stad, het Rijk van God, waaraan de gelovigen zelf mede vorm gaven.’
(15)Tijdens de kruistochten verloren naar schatting 22 millioen mensen het leven.

(16) Het bouwbedrijf. Dit is in vele geschriften en tekeningen vastgelegd.
(17) De bouwheer was vaak tegelijk ontwerper en uitvoerder. Bandmann: De bouwheren van grote bouwprojecten richtten hun vindingrijkheid altijd op het kopiëren van een voorbeeld en nooit op het creëren van originele vormen.’

(18) De stichting van een kerk was ook bedoeld als een garantie voor eeuwige nagedachtenis.
Bernhard en Ulrike Laule: Romaanse bouwkunst in Frankrijk
(120) De wording van het Franse koningschap na Karel de Grote. In het oude Frankrijk bouwde men naar het voorbeeld van de oude St. Pieter: grote basilieken met platte daken, licht uitspringende transeptarmen en een halfronde absis.
De eerste Romaanse elementen: nieuwe koor- en langhuisvormen.

(121) Voor de pelgrims ontstonden in Auxerre en Flavigny-sur-Ozerain halverwege de 9e eeuw rechthoekige omgangen rond de crypte met het graf van de heilige. Zij konden dan de ruimte van de relikwieën via de ene zijbeuk betreden, en via de andere verlaten; de monniken konden in de koorruimte ongestoord hun liturgie vieren. In beide kerken werd deze omgang uitgebreid met een ronde respectievelijk achthoekige koepelkapel achter een drieschepige toegang. Geleidelijk nemen de kooromgangen de ronde vorm aan van de absis (koorsluiting). Rond 1000 ontstaat in Tours de eerste uitgewerkte kooromgang met een krans van halfronde kapellen.

Cluny II was een drieschepig langhuis met licht uitstekende transeptarmen en een getrapt koor. Dit bouwmotief zou weidverbreid raken. Dit is het oudst bekende voorbeeld van een overwelfde kerk waarin het daglicht via het tongewelf naar binnen viel.

’Rond 1000 waren de twee bouwelementen die de Romaanse architectuur kenmerken volledig ontwikkeld: de kooromgang met de krans van kapellen, en het verlichte tongewelf, dat qua constructie nog in de kinderschoenen stond en in de volgende eeuw zou worden verbeterd en geperfectioneerd. Pas zo’n 120 jaar later werd dit tongewelf door andere gewelfvormen opgevolgd, waaruit kort daarna de gotische bouwmotieven zouden voortkomen.’

Andere bouwwerken van rond 1000: de grote basiliek van de Saint-Bénigne in Dijon en de kleine Saint-Vorles in Châtillon-sus-Seine (hertogdom Bourgondië; in Noord-Frankrijk de basilieken van Montierender, de Saint-Gertrude in Nivelles en de Saint-Rémi in Reims; in het zuiden de Saint-Martin-du-Canigou.

Bourgondië – het probleem van het tongewelf
(122) De gewelfbouw van Cluny II
(123) De Saint-Martin van Chapaize (ca 1030) geeft een goed beeld van hoe groot en indrukwekkend een Cluny-kerk uit de elfde eeuw was.

(124) Tournus: toen het tongewelf ingestort was overwelfde men het middenschip met dwarsgeplaatste tongewelven (1070/1080); in de uiteinden daarvan bracht men grote vensters aan. Dit zorgde voor veel licht, maar verstoorde het ritme van de opeenvolgende elementen.

Payerne (Zw.): combineert de ervaringen van de bouwmeesters van Cluny gedurende bijna een eeuw. ‘De hier voor het eerst consequent uitgewerkte ritmische geleding van het langhuis kondigde reeds de Gotiek aan.

(128) Nevers (St Etienne, 1063-1097), prioraat van Cluny en belangrijke halteplaats naar Santiago. De brede galerijen worden het voorbeeld voor de kerken langs de weg naar Santiago.
Literatuur: Romaanse kapitelen in Frankrijk. Ingeborg Tetzlaff
Architectuur, Beeldhouwkunst, Schilderkunst
Inleiding Rolf Toman

Terug