Sint Sulpitiuskerk te Diest · 6585 dagen geleden by Ad van den Ende
(Dr. M. Smeyers)
Rond 1330 werd de gotische kunst in Brabant bekend, dankzij Franse architecten. In 1477 werd een kapittel van dertien kanunniken geïnstalleerd. De koster, drie kanunniken en twee werklieden gingen in andere kerken naar de koorbanken kijken, o.a. in de Sint Pieterskerk te Leuven, die van vijftig jaar vroeger dateren. Wellicht werden de koorbanken in 1491 afgeleverd. Omdat het snijwerk zo voortrefffelijk is denkt men aan Jan Borreman als beeldsnijder. In 1618 werd prins Filips-Willem van Nassau, de oudste zoon van Willem de Zwijger, in het koor begraven.
In 1818 werden veel stoelen verkocht aan een Engelse vezamelaar. Fritz Mayer van den Bergh kocht aan het eind van de 19de eeuw een Maria-met-kind van een zijwang. Er zijn nu twee rijen stoelen over van elk twaalf koorbanken. Er zijn overeenkomsten met de koorbanken van de Sint Pieterskerk in Leuven, maar toch was de beeldsnijder ook origineel, en talentvol. Zittertjes en knoppen vertonen een grote gevarieerdheid en plasticiteit.
De knoppen vrtonen draken of andere monsterachtige dieren; wezens met vleugels en scherpe bekken, die hun tong uitsteken (15, 27 en 28); dieren met hondekoppen, sikbaarden, klauwen en lange oren (11,22); vogels als zwanen, met lange halzen en arendskoppen; een wezen met vleugels en een mensengezicht. Dieren met gezichten op diverse plaatsen komen ook voor in het Getijdenboek van Terwaan (Noord-Frankrijk, ca 1280).
Plaat 21 toont een schimmel met een gedraaide slurf. Hij doet denken aan de eenhoorn, een fabeldier met twee betekenissen: a) het kon alleen gevangen worden in de schoot van een maagd, en wass dus een symbool van Christus, die ontvangen werd in de schoot van een maagd; het was ook een symbool van zuiverheid, en kon bronnen zuiveren; b) het gold als een satanische verschijning, die alleen door de zuiverheid kon worden overwonnen. Plaat 12 toont een wezen met een zeer grote voet, die hij als een parasol boven zijn hoofd houdt. Dergelijke “sciapoden” zouden in woestijnen leven.
Vooral door de uitbeelding van spreekwoorden en zegswijzen zijn deze zittertjes meer narratief dan die in Leuven. Aan de epistelzijde begint de reeks met een nar, in een kleed met wijde pofmouwen en onderaan afgezoomd met kleine belletjes; dit kledingstuk vormt een geheel met de zotskap met ezelsoren. De staf houdt verband met het spreekwoord “Iedere nar zijn marot”; de kei is het symbool van dwaasheid. In de middeleeuwen ging men er van uit dat zwakzinnigheid werd veroorzaakt door een kei in de hersenen.
Op het volgende zittertje zien we een aap (20). Om te voorkomen dat hij kan vluchten heeft men een zwaar houtblok met een touw om zijn nek gebonden. Hier werd het spreekwoord uitgebeeld: ‘Nooit doet een aap eenen grooten sprong met zijnen blok.’ De aap werd gehouden om de nieuwsgierigheid en de lachlust op te wekken. In preken werd hij voorgesteld als de zondaar die zich niet vrijwillig aan de geboden onderwierp, en daarom geketend moest worden, en ook als de gemakzuchtige mens, die zich liet kluisteren om van enig comfort te kunnen genieten, maar daardoor zijn zieleheil uit het oog verloor.
Op de volgende misericorde is een man met een groot hoofd en een klein onderlijf uitgebeeld, die naar zijn teen grijpt. Het kan zijn dat het hier gaat om een dwerg die zijn voet bezeerde, tot hilariteit van de omstanders. Het kn ook zijn dat hier het spreekwoord werd uitgebeeld: ‘Het schort hem in de grote teen’, wat betekent: er ontbreekt hem iets (zoals aan de meeste mensen). ‘Je hebbt allemaal wel eens wat’, zouden wij zeggen.
Zoals in de Sint-Pieterskerk in Leuven worden ook hier een zeeridder en een zeemeermin afgebeeld. De zeeridder (16) is uitstekend gepantserd. De schubben op zijn staart doen denken aan een bepaalde vorm van bepantsering, met kleine metalen plaatjes. Zoals de echte ridders draagt ook hij een ordeteken om zijn hals; de schakels van de ketting stellen wolken voor, de hanger is een halve maan.
In de middeleeuwen dacht men dat het temperament, het karakter en de levenswijze van elk mens werden bepaald door de stand van de planeten. Omdat hij in het water woont is de zeeridder een kind van de maan. Ondanks de schijnaanval van de zeeridder kamt de zeemeermin onverstoorbaar haar lange krulhaar. De arm, die is afgebroken, hield een spiegel vast.
Evenals in de Sint Martinuskerk in Venlo is ook hier een pelikaan afgebeeld die haar jongen voedt met bloed uit haar borst (17). De pelikaan is een symbool van Christus, die door zijn bloedige dood de mensen redt. Onder invloed van het ‘Pie Pelicane’ van Thomas van Aquino wordt de pelikaan ook met de eucharistie in verband gebracht. Vandaar dat we dit motief ook vaak zien op tabernakeldeurtjes.
Kreupelen en bedelaars zag men veel in de middeleeuwen. Er is er een naar het leven getekend (7). Mogelijk zien we hier de uitbeelding van een oude spreuk: ‘Het is kwaad hinken voor een kreupele.’ Men had medelijden met de bedelaars, maar tegelijk maakte de beeldsnijder er een zeer boeiende en schilderachtige voorstelling van. Daarnaast zien we een draak met puntige vleugels, grote klauwen, een scherpe staart en knobbels op rug en buik; waarschijnlijk was dit een symbool van het boze (34). De man, die “de hond in de pot” vindt, omdat hij te laat thuis komt, is daar niet erg enthousiast over (29).