Go to content Go to navigation Go to search

Op weg · 6593 dagen geleden by Ad van den Ende

Bij het aanbreken van de dag (5.40 a.m.) keek ik de nederzetting rond naar tekenen van leven. Die waren er niet; de lokale bevolking vindt maartse ochtenden koud, en ieder, die kan, blijft in bed tot het wat warmer wordt. Na een nacht met zware regen was de bleek-blauwe hemel wolkeloos, en de lucht koel en fris. Terwijl de zon boven de nabijgelegen rotspiek tevoorschijn kwam hoorde ik het onrhytmische geroffel van veel runderhoeven en een mooie voskleurige kudde kwam snel langs de nederzetting aangedraafd, gevolgd door twee zich soepel voortbewegende jonge vrouwen – een van hen was Doi’s jongste vrouw – die hun lange rokken ophielden boven hun gespierde knieën, met stokken zwaaiden en aanwijzingen schreeuwden.

Egbert had voordien nog niet met blanken te maken gehad, dus leek het me een goed idee hem te gaan roskammen; we zouden even met z”n tweeën zijn, en op die manier een nauwere band kweken vóór het eerste opladen. Hij keek om, spitste zijn oren, en stond stil terwijl ik langzaam naar hem toe ging. Na hem ontspannen toegesproken en geaaid te hebben begon ik zijn rug te roskammen, en hij rilde van plezier.

Een half uur lang bleef ik bezig, en sloeg geen centimeter over; zelfs zijn bontachtige kleine hernia werd gepolijst. Toen deed ik een stap achteruit en bewonderde hem; er was een onverwachte rood-gouden glans tevoorschijn gekomen, en in de lage zon blonk hij als een versgeslagen kopermunt. Uitgerekend op dat ogenblik verscheen Danieli; hij was stomverbaasd én vol bewondering. Hoeveel de Fulani’s ook van hun paarden houden, ze verdoen geen tijd door ze te roskammen, tenzij zij een demonstratie geven aan hun Lamido.

Intussen scheen de zon warm. Uit de keukenhut kwamen rook en een braadgeur. Kleine jongens droegen bundels brandhout aan, kleine meisjes plastic emmers met water. Doi’s jongste vrouw haastte zich naar een nabijgelegen stroom met een stapel vuile kookpotten op haar hoofd, en twee halfbroers laadden zakken in de kofferbak van de auto.

Doi zelf stond op de veranda zijn tanden te poetsen en keek intussen zelfgenoegzaam zijn kleine koninkrijk rond. Hij mocht er best trots op zijn. In sterke tegenstelling tot de smerigheid van Bamenda was deze plattelandsnederzetting, net als alle andere waar we langs kwamen, onberispelijk. Nog geen verdwaald blad, twijg of strohalm werd door de vingers gezien. Zelfs de latrine in een uithoek – een diep gat in de grond, afgedekt door een platte steen en met een raffiascherm er om heen – was vlekkeloos schoon en volledig geurloos.

Voor ons ochtendtoilet bracht een verlegen lachend klein meisje een grote tinnen schaal, waar een volle emmer heet water in stond, naar de gastenhut. De armen van het kind waren zo kort dat ik deze vracht van haar hoofd moest tillen.We hadden Doi verzekerd dat we tevreden waren met koud water, maar hij dacht er niet aan het niveau, waar hij aan gewend was, te verlagen omdat wij dat zo wilden.

Het ontbijt was een maaltijd om niet licht te vergeten: bergen rijst, malse brokken in vet gesmoord vlees, omeletten met kruidengeur, gebakken bananen (rijp en onrijp), dik met avocado belegde baguettes en vele bekers Bournvita. Danieli – die gekomen was om te helpen Egbert te laden – werd het laatst bediend, maar werd verder als familie behandeld volgens de beste Islamitisch-demokratische traditie. Tijdens de maaltijd werden ons hoofdstel en bit aan elkaar doorgegeven en hevig bewonderd; zulke Europese voorwerpen zijn zo geliefd dat we ze waarschijnlijk voor Egbert hadden kunnen ruilen.

De optuig- en zadeltechniek van Doi en co stelde mijn aangeboren fatalisme zwaar op de proef. In al de jaren dat ik met pakdieren reis had ik nog nooit zo’n weinigbelovend allegaartje gezien, of zulke razendsnel bedachte aanpassingen. Maar de hoofdzaak was, van Egbert’s standpunt gezien, in orde; door welke ongelukken we ook overvallen zouden worden, hij zou niet in de problemen komen bij het dragen van zijn splinternieuwe, rood-en-groene, dik opgevulde zadeldek.

Maar het niet gerepareerde houten zadel vormde een mogelijk rampgebied. Het schapenwollen stootkussen er onder zou de rit hoogst waarschijnlijk niet overleven, het was de vraag of de ruw-ijzeren ringen onze bagage konden houden, de stijgbeugel “riemen” waren repen van een nylonzak, en de stijgbeugels zelf leken wel overblijfselen uit de Vroege IJzertijd.

We konden met geen mogenlijkheid raden wat de buikriem vroeger voor iets geweest was; ik maakte mij het meest bezorgd dat hij zo verschrikkelijk ingewikkeld vastgemaakt was. Een betrouwbare buikriem is de allerbelangrijkste voorwaarde voor een zorgeloze trektocht met een pakdier. Dus benoemde ik Rachel tot de zadelknecht van de expeditie, en keek ik bewonderend toe terwijl zij de fijne kneepjes van Danieli’s techniek onder de knie kreeg.

Dit vroeg niet alleen om een ongewone handigheid met knopen maar ook om een behoorlijke fysieke kracht – en deze gaven moesten binnen een fractie van een seconde nauwkeurig gesynchroniseerd worden. Het was essentieel dat er op een bepaald moment bij het aanleggen van een knoop geweldige kracht gezet werd, anders was alles verloren en moest het hele proces van voren af aan beginnen. Bij haar derde poging kreeg zij deze kunst, die het verstand te boven gaat, onder de knie – Danieli was een goede leraar – en in het vervolg zadelde zij Egbert minstens twee keer per dag heel stevig, alsof ook zij in een Fulani nederzetting was geboren.

Toen was er de kleinigheid van een staartriem. Doi wees de noodzaak van zo iets deftigs minachtend van de hand, maar Danieli koos onze kant. Toen er uit een zak weer een reep nylon was geproduceerd wees ik er met klem op dat het gebruik er van spoedig een pijnlijke plek bij de staart op zou leveren.
Het was even stil. Er werd diep nagedacht.

Een kleine jongen haalde een oude sok die Doi handig met het midden van de ‘staartriem” verbond met behulp van een streng taai gras dat in de buurt geplukt was. Ik keek sceptisch toe, en zag het al in de nabije toekomst uit elkaar vallen. Ik moest nog veel leren. In Kameroen zijn improvisaties de vrucht van een lange ervaring, en die staartriem zou in de toekomst nog onze minste zorg zijn.

Nu was het mijn beurt om enige deskundigheid te tonen. Danieli onderzocht onze tassen en betuigde zijn instemming over de gewichtsverdeling. Egbert bleef zo stil staan als een standbeeld toen de tassen werden opgehouden en ik ze aan de centrale zadelring vastbond – met echt touw, meegebracht uit Londen. Onze vijfliter waterfles werd aan een van de kleinere ringen aan de voorkant vastgemaakt, en onze tweeliterfles met het zware piket aan de andere.

Twee veelkleurige raffia schoudertassen, negen jaar daarvoor gekocht op de Morelia-markt in Mexico, werden over de voorste zadelboog gehangen, met daarin kaarten, fototoestel, zout, regencapes en voedsel voor onderweg. Toen Egberts helderblauwe emmer, de door rook geblakerde pot en ketel en onze paarsrode bekers met stevige schoenveters op verschillende strategische plekjes waren vastgebonden zag het geheel er beslist zwerverachtig uit. Maar het leek veilig genoeg, en Egbert gaf geen tekenen dat hij het er niet mee eens was.

Tegen 8.40 uur hadden we het hele rondje handen schudden achter de rug en vertrokken we. Rachel leidde Egbert, ik liep er achter om de lading in de gaten te houden, voor het geval dat.…

“Nu een week geleden kwamen we op Heathrow aan,” merkte ik op. “Het is verbazingwekkend dat we het hele circus binnen zeven dagen op weg hebben gekregen”
“Dankzij Jane en David,” was Rachels antwoord.

Volgende
Terug