In Kikfuni · 6560 dagen geleden by Ad van den Ende
Bij het naderen van het grote dorp Kikfuni trokken we heel wat verbaasd/geämuseerd bekijks. Onze verbazing was niet minder toen we een vrij jonge man zagen die een limoen-groen spoorwegvest droeg, een paar dure gymschoenen en een witte Panama-hoed. Hij heette ons welkom in zijn dorp, en stelde zich voor als George Charles Akuro, vanuit Hamburg naar huis teruggekeerd voor een vakantie van twee maanden. Hij schreed met veel branie voort aan het hoofd van verschiillende volwassen ‘volgelingen’ – mannelijke verwanten en bekenden van de familie, allemaal zonder twijfel afhankelijk van de vrijgevigheid van de rijke balling – en van een half dozijn kinderen, gehuld in kledingstukken van Duitse herkomst. Hij had tien jaar gewerkt in Hamburg als ‘een import zakenman’.
‘Ik ben thuis om meer zaken te regelen en om mijn nieuwe vrouw te trouwen – we hebben vier kinderen, en er zullen er nog veel volgen!’
Ik vroeg hem hoe hij er toe was gekomen om in Duitsland te gaan wonen. Hij gaf een vaag antwoord: ‘Mijn missionaris-vriend wilde dat ik ging.’ Toen ik hem uitdagend vroeg of hij zijn nieuwe vrouw en hun vier kinderen ook naar Europa mee zou nemen keek hij me ontzet aan.
‘Zij zouden ongelukkig zijn en het koud hebben! Het is koud, heel koud in Duitsland. Daar heb ik nog een vrouw; die is gewend aan het weer.’
George bleef bij ons toen we bij de eerste geschikte drankwinkel stil hielden – geschikt vanwege een mals grasveldje vlak in de buurt. Het was drukbevolkt, zoals dorps-drankwinkels vaak zijn vanaf de tijd van het ontbijt, en een glimmende Nigeriaanse cassette-recorder maakte elke conversatie onmogelijk. Bier en sapjes waren even duur: 200 CFA (ongeveer 44 pennys) per halve liter. Kameroenese frisdranken (met de merk-naam ‘Top’) zijn walgelijke surrogaat ‘fruit sapjes’, met een sinistere oranje of groene kleur. Van de andere kant is Kameroenees bier overal van behoorlijke kwaliteit.
We zaten buiten voor de deur, op oncomfortabele hoekige plastic bierkratten. Opeens beval George het barmeisje een stoel te brengen. Toen die verscheen mompelde ik ‘Dank u’, op dat moment nog niet volledig gewend aan de Kameroenese maatschappelijke gewoontes. Ik wilde net opstaan toen George de stoel rond zwaaide en gemakkelijk tegenover ons ging zitten, terwijl hij ons vol verwachting aankeek. We hadden echter één les goed geleerd: bied een toevallige kennis nooit een drankje aan. Te veel andere klanten rekenen er dan op dat ze van de rijke Blanke vrij kunnen drinken.
George gaf het snel op en bestelde voor zichzelf en zijn volgelingen. ‘Dit is een slecht land!’ klaagde hij. ‘Een arm slecht land waar de mensen heel lui zijn!’
‘Waarom zeg je dat?’ vroeg ik. ‘Wij denken dat het een goed rijk land is waar de mensen aardig zijn en meestal genoeg te eten hebben en het landschap mooi is. Er zijn meer dakloze en hongerige mensen in de VS dan er hier rond lopen!’
‘Kameroen is heel slecht,’ hiel George vol. Al deze mensen in de bush, die weten niet hoe te leven – het zijn achterlijke stomme mensen! In Hamburg heb ik alles – een groot huis, een grote auto, diepvries, een koelkast, een filmcamera, een televisie, een stereo-systeem, een zwembad voor mijn kinderen. Kijk maar!! Ik zal het u laten zien!’
Hij haalde een dikke portefeuille met foto’s uit zijn aktetas en de kinderen drongen dicht om hem heen om nog eens opnieuw met enthousiasme zijn successen te bewonderen. Dat was George, nonchalant op het dak van een Mercedes leunend bij de open chauffeursdeur, – en George die een met zilverfolie toegedekte schaal uit een manshoge microwave-oven haalde – en George poserend bij een open koelkast die groter was dan hijzelf en volgestouwd met kleurige lekkernijen – enzovoorts. Er waren dozijnen foto’s, allemaal van professionele kwaliteit, die opmerkelijk veel weg hadden van advertenties voor de getoonde objekten. Ik twijfelde. Op de een of andere manier miste George de uitstraling van een rijke import-export koopman.
Terwijl ik naar de kinderen keek die met niet-begrijpend ontzag naar deze emanaties van een andere wereld staarden moest ik denken aan al diegenen die er hard en geduldig aan werken, zonder publiciteit of luxe maaltijden, om ‘aangepaste technieken’ in landelijk Afrika te introduceren. Gemakkelijke communicatie, wanneer dat neerkomt op stralende foto’s van het begerenswaardige onbereikbare, is niet noodzakelijkerwijze heilzaam. Wanneer ze te zien krijgen hoe goed een jiko werkt is het begrijpelijk dat jonge Afrikanen zich afvragen: ‘Waarom is een oven, die voorheen een teervat was, geschikt voor ons en een microwave oven voor jou?’
Toen ik hem vroeg over De Ranch was George weinig mededeelzaam. ‘Dit zijn goede rijke mensen die goede plannen maken voor dit gebied.’
‘Maar wie zijn ze?’ drong ik aan. ‘En wat zijn hun plannen?’
‘Dat is niet bekend,’ zei George.