In Ntem · 5537 dagen geleden by Ad van den Ende
Om ongeveer vijf uur in de middag begonnen we heel ongerust naar gras uit te zien. Deze ongerustheid was een uur later nog sterker geworden – toen plotseling vruchtbaarheid opdook in de vorm van een groen speelveld bij een nieuwe school. Dit was Ntem, een dorpje, door hoge bomen omgeven. We bonden Egbert vast op een grazig stukje en gingen het opperhoofd toestemming vragen om in de school te overnachten. Het zou waarschijnlijk gaan regenen, en we wisten nu dat onze tent in een natte nacht voor twee personen te klein was. Voor het dranklokaal werden we begroet door een aardige jonge man. Het kwam goed uit dat hij een van de negenentwintig kinderen van het opperhoofd was; hij bood aan mij naar het paleis te brengen terwijl Rachel bier bleef drinken met een groep jongelui die ons joviaal welkom heette.
Dit paleis maakte meer indruk dan dat van Nthambaw. Er lag een weinig passende moderne bungalow voor de aarden wallen. Ook het opperhoofd maakte meer indruk: een waardige, hoffelijke man, dik vijftig, die goed Engels sprak en mij hartelijk en geestig welkom heette. ‘Doet u net of u honderd jaar geleden leeft, toen er nog geen auto’s in Kameroen reden?’ Hij begeleidde me terug naar het dranklokaal – meer dan een kilometer lopen – en bestelde te eten, bood ons bier aan en nam zelf een Top. Ook hij was een Moslim.
Dat hun opperhoofd zich na het invallen van het donker liet zien was ongewoon en veroorzaakte in de dorpsstraat enige opwinding en veel buigingen en als een kom gevouwen handen. Je voelde een sterke wederzijdse genegenheid; kennelijk waardeerde men de welwillende paternalistische houding van dit opperhoofd en hij wisselde geestigheden met beide seksen en alle leeftijdgroepen. Ntem is voor het merendeel christelijk en de vrouwen waren in de meerderheid; ze genoten van de Murphy’s op tournee. Ze beleefden in het bijzonder plezier aan de plechtige zitting van de geslachtsverwarring. Ik had Rachel aan het opperhoofd voorgesteld als mijn dochter. Korte tijd later richtte hij zich tot haar en sprak van ‘je vader’. Toen ze hem eerbiedig maar resoluut corrigeerde leunde hij voorover, keek me bij lamplicht nauwkeurig aan en riep: ‘Onmogelijk! Dit is een sterke man!’
‘Dat is ze niet!’ zei Rachel. ‘Het is een sterke vrouw!’
Onze toehoorders barstten uit in gelach. Dat is een uitdrukking die op Afrikanen meer van toepassing is dan op enig ander ras dat ik ken. Ze schudden van het lachen, grepen elkaar bij de schouder, sprongen samen op en neer en vielen letterlijk om van de algemene hilariteit. Tenslotte was het opperhoofd overtuigd. Hij kondigde openlijk af, in welke taal de mensen in Ntem ook spraken, dat deze kwibus inderdaad een vrouw was. Daarop renden verschillende jonge vrouwen naar voren om mijn hand te schudden en/of mij te kussen.
Toen arriveerde er een kleine jongen met ons souper. Hij bood het gerecht eerst aan het opperhoofd aan. Deze haalde het deksel er af en nam een symbolische hap, om aan te tonen dat het niet vergiftigd was, en gaf vervolgens aan dat de rest voor ons was. In het donker zochten we onze weg door een dikke, stevig gekruide saus. We vonden bundeltjes die waren gewikkeld in stekelige vellen. Daarin zat vlees (rundvlees) waar we in onze honger van genoten, ondanks de stekels.
Terwijl we zaten te eten gaf het opperhoofd een uiteenzetting over het gezinsleven. ‘Er zijn buitenlanders die in dit land geboortebeperkings-middelen zouden willen verkopen maar het is slecht de economie belangrijker te vinden dan de kinderen. We houden van onze kinderen, daar hebben we nooit teveel van. ‘
Ntem telt twee-en-een-half duizend mensen en meer dan één-duizend zijn schoolkinderen. Daarom hebben we een tweede schoollokaal gebouwd; daar gaan jullie slapen. We hebben het zonder steun van de regering gebouwd, maar nu hopen we dat zij ons meer onderwijzers geven – goede onderwijzers. Slechte onderwijzers zijn erger dan geen onderwijzers. Maar teveel goede onderwijzers houden er niet van in de rimboe te wonen.
Het heeft me heel wat moeite gekost om voor onderwijs te zorgen voor mijn negen-en-twintig kinderen – ook mijn dochters hebben onderwijs gehad. Kijk! Zij daar spreekt goed Engels!’ Hij wees op een knap meisje dat met Rachel zat te praten. ‘Maar die moeilijkheden zijn niet belangrijk. Ik heb zeventien zoons en twaalf dochters en elk van hen is een gave van God. Daar ben ik dankbaar voor.’
Toen hij hoorde dat ik maar één kind had was het opperhoofd zeer met mij begaan. Hij voelde kennelijk aan dat het vraagstuk dat hij aan de orde had gesteld een faux pas was en veranderde haastig van onderwerp. Die pijnlijke kwestie van mijn onvruchtbaarheid kwam bijna dagelijks ter sprake, zonder dat het ooit bij iemand op kwam dat hier een persoonlijke beslissing in het spel zou kunnen zijn.
Voor de meeste dorpsbewoners is het kiezen voor één kind letterlijk ondenkbaar. En de weinigen die begrijpen waar het over gaat vinden het walgelijk immoreel. (Tenminste, de mannen vinden dat; het is tekenend dat sommige vrouwen inzake dit onderwerp meer ambivalent zijn.) Het zou vergeefse moeite zijn geweest, én onbeleefd, om te proberen aan het opperhoofd uit te leggen waarom vrouwen in de toekomst elk niet meer dan twee kinderen zouden moeten hebben. Veel blanken kijken vooruit, de meeste zwarten doen dat niet. Het Afrikaanse geboortecijfer van 47 kinderen per 1000 inwoners vinden wij bedreigend, zij niet. Nergens ter wereld is er ooit zo’n bevolkingstoename te zien geweest: 3,2 procent per jaar, ondanks het feit dat één op de zeven kinderen voor zijn vijfde verjaardag sterft. Zelfs zonder droogte kan de voedselproductie zo’n geboorte-overschot niet bijhouden. Men schat dat 99 miljoen Afrikanen de hongerdood stierven vóór de hongersnood van 1982.
Tussen 1970 en 1980 nam Afrika’s totale voedselproductie jaarlijks toe met 2,1 procent; die van de Eerste Wereld groeide slechts met 1,8 procent. Toch was de productie sinds 1965 afgenomen met 12 procent per persoon. In andere ontwikkelingsgebieden nam hij in dezelfde periode per persoon voortdurend toe – in Azië zelfs met 49 procent. Ook zijn de marktgewassen niet de schuld van Afrika’s verhongerende miljoenen, zoals men in het Westen vaak denkt. De totale oppervlakte waar marktgewassen verbouwd werden nam tussen 1970 en 1980 af met 9 procent, en de productie van marktgewassen nam per hoofd van de bevolking ook af, zelfs dramatisch meer dan de voedselproductie.
Er was maar één voorval dat dit gelukkige intermezzo met het opperhoofd verstoorde. Een klein jongetje, dat een zware pan met jammu-jammu saus naar het dranklokaal bracht, struikelde over de ruwe drempel en viel, waarbij hij zijn kostbare vracht verloren liet gaan. Toen hij in tranen uitbarstte brulde de menigte het uit van het lachen – en ging daarmee door toen hij zich voorover op de grond wierp en ontroostbaar lag te huilen.
Er lagen op de aarden vloer van Ntem’s lege schoollokaal grote plassen, maar in één hoek was er een ruime droge plaats voor onze slaapzakken. Het was nog steeds smoorwarm ook al waren er geen ramen en geen deuren – overbodige franje in zo’n klimaat. We lagen op onze slaapzakken te praten, naakt en toch druipend van het zweet.
Bij het licht van onze zaklantaarns raadpleegden we de USAF-kaart, en trachtten we de afstand tot Sabongari te bepalen. Maar vreemd genoeg liet de USAF-kaart ons in dit gebied in de steek. Een witte leegte op de kaart toonde de tekst: RELIËF GEGEVENS NIET COMPLEET. We hadden vandaag twaalf mensen gevraagd: ‘Hoe ver naar Sabongari?’ en hadden twaalf verschillende antwoorden gekregen, variërend van dertien tot honderdtien kilometer. Mijlen of kilometers betekenen niets voor Kameroenese plattelanders – en ook de afstanden in uren gaans schatten ze vaak maar in het wilde weg.