Go to content Go to navigation Go to search

Afrekening en hereniging · 3082 dagen geleden by Ad van den Ende

αὐτὰρ ὁ γυμνώθη ῥακέων πολύμητις Ὀδυσσεύς,
Maar hij wierp zijn lompen af, de slimme Odysseus,
ἆλτο δ᾽ ἐπὶ μέγαν οὐδόν, ἔχων βιὸν ἠδὲ φαρέτρην
en hij sprong op de grote drempel, hebbend boog en pijlkoker,
ἰῶν ἐμπλείην, ταχέας δ᾽ ἐκχεύατ᾽ ὀϊστοὺς
vol pijlen, en hij schudde eruit snelle pijlen
αὐτοῦ πρόσθε ποδῶν, μετὰ δὲ μνηστῆρσιν ἔειπεν·
daar voor zijn voeten, en temidden van de vrijers riep hij:

“οὗτος μὲν δὴ ἄεθλος ἀάατος ἐκτετέλεσται·
“Die ongevaarlijke wedstrijd is nu voorbij;
νῦν αὖτε σκοπὸν ἄλλον, ὃν οὔ πώ τις βάλεν ἀνήρ,
nu echter zal ik een ander mikpunt, dat nog geen man heeft getroffen,
εἴσομαι, αἴ κε τύχωμι, πόρῃ δέ μοι εὖχος Ἀπόλλων.”
weten te vinden, om te zien of ik dat treffen kan en Apolloon mij roem verleent”.

ἦ καὶ ἐπ᾽ Ἀντινόῳ ἰθύνετο πικρὸν ὀϊστόν.
Zo sprak hij, en hij richtte een scherpe pijl op Antinoös;
ἦ τοι ὁ καλὸν ἄλεισον ἀναιρήσεσθαι ἔμελλε,
En voorwaar, hij stond op het punt een mooie bokaal op te heffen,
χρύσεον ἄμφωτον, καὶ δὴ μετὰ χερσὶν ἐνώμα,
van goud, met twee oren, en hij tilde hem al in zijn handen,
ὄφρα πίοι οἴνοιο· φόνος δέ οἱ οὐκ ἐνὶ θυμῷ
om te drinken van de wijn: moord kwam niet in zijn geest
μέμβλετο· τίς κ᾽ οἴοιτο μετ᾽ ἀνδράσι δαιτυμόνεσσι
op; wie zou immers kunnen denken dat tussen mannen onder de maaltijd
μοῦνον ἐνὶ πλεόνεσσι, καὶ εἰ μάλα καρτερὸς εἴη,
een eenling tussen velen, al was hij ook zeer sterk
οἷ τεύξειν θάνατόν τε κακὸν καὶ κῆρα μέλαιναν;
hem zou bezorgen een pijnlijke dood en een donker lot?

τὸν δ᾽ Ὀδυσεὺς κατὰ λαιμὸν ἐπισχόμενος βάλεν ἰῷ,
Maar hem op zijn keel gemikt hebbend trof Odysseus met een pijl,
ἀντικρὺ δ᾽ ἁπαλοῖο δι᾽ αὐχένος ἤλυθ᾽ ἀκωκή.
en recht door de zachte hals vloog de punt.
ἐκλίνθη δ᾽ ἑτέρωσε, δέπας δέ οἱ ἔκπεσε χειρὸς
Hij zakte opzij, en de beker viel uit zijn hand,
βλημένου, αὐτίκα δ᾽ αὐλὸς ἀνὰ ῥῖνας παχὺς ἦλθεν
getroffen zijnde, meteen kwam uit zijn neus een dikke straal
αἵματος ἀνδρομέοιο· θοῶς δ᾽ ἀπὸ εἷο τράπεζαν
mensenbloed; snel stootte hij van zich af de tafel
ὦσε ποδὶ πλήξας, ἀπὸ δ᾽ εἴδατα χεῦεν ἔραζε·
met zijn voet hem getrapt hebbend, het eten stootte hij af op de grond,
σῖτός τε κρέα τ᾽ ὀπτὰ φορύνετο. τοὶ δ᾽ ὁμάδησαν
brood en geroosterd vlees raakten besmeurd. En zij maakten lawaai,
μνηστῆρες κατὰ δώμαθ᾽, ὅπως ἴδον ἄνδρα πεσόντα,
de vrijers in het paleis, toen zij zagen de man vallend,
ἐκ δὲ θρόνων ἀνόρουσαν ὀρινθέντες κατὰ δῶμα,
en uit hun stoelen sprongen zij op, opgeschrikt in het paleis,
πάντοσε παπταίνοντες ἐϋδμήτους ποτὶ τοίχους·
naar alle kanten loerend naar de goed gebouwde muren;
οὐδέ πη ἀσπὶς ἔην οὐδ᾽ ἄλκιμον ἔγχος ἑλέσθαι.
nergens was een schild of een stevige lans voor het grijpen.

νείκειον δ᾽ Ὀδυσῆα χολωτοῖσιν ἐπέεσσι·
Ze scholden Odysseus uit met woedende woorden:
“ξεῖνε, κακῶς ἀνδρῶν τοξάζεαι· οὐκέτ᾽ ἀέθλων
Vreemdeling, tot je ongeluk schiet je op mannen, niet meer aan andere wedstrijden
ἄλλων ἀντιάσεις· νῦν τοι σῶς αἰπὺς ὄλεθρος.
zul je meedoen; nu is er voor jou een verschrikkelijke dood.
καὶ γὰρ δὴ νῦν φῶτα κατέκτανες ὃς μέγ᾽ ἄριστος
Werkelijk een man heb je nu gedood, die veruit de beste
κούρων εἰν Ἰθάκῃ· τῷ σ᾽ ἐνθάδε γῦπες ἔδονται.”
was van de jongemannen op Ithaka; daarom zullen hier de gieren je verslinden”.

ἴσκεν ἕκαστος ἀνήρ, ἐπεὶ ἦ φάσαν οὐκ ἐθέλοντα
Zo sprak iedere man, want zij dachten echt dat hij zonder opzet
ἄνδρα κατακτεῖναι· τὸ δὲ νήπιοι οὐκ ἐνόησαν,
de man had gedood; de dwazen begrepen dit niet
ὡς δή σφιν καὶ πᾶσιν ὀλέθρου πείρατ᾽ ἐφῆπτο.
dat ook voor hen allen van de dood de strikken waren gespannen.

τοὺς δ᾽ ἄρ᾽ ὑπόδρα ἰδὼν προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς·
En tot hen, dreigend kijkend, sprak de slimme Odysseus:
“ὦ κύνες, οὔ μ᾽ ἔτ᾽ ἐφάσκεθ᾽ ὑπότροπον οἴκαδ᾽ ἱκέσθαι
“Honden, jullie dachten niet meer dat ik terug naar huis zou komen,
δήμου ἄπο Τρώων, ὅτι μοι κατεκείρετε οἶκον,
uit het land der Trojanen, omdat jullie mijn bezit opmaakten,
δμῳῇσιν δὲ γυναιξὶ παρευνάζεσθε βιαίως,
en bij slavinnen vrouwen sliepen jullie met geweld,
αὐτοῦ τε ζώοντος ὑπεμνάασθε γυναῖκα,
en terwijl ik zelf nog leefde dongen jullie naar de hand van mijn vrouw,

οὔτε θεοὺς δείσαντες, οἳ οὐρανὸν εὐρὺν ἔχουσιν,
noch de goden vrezend, die de wijde hemel bewonen,
οὔτε τιν᾽ ἀνθρώπων νέμεσιν κατόπισθεν ἔσεσθαι·
noch dat een of andere wraak van mensen later zou volgen.
νῦν ὑμῖν καὶ πᾶσιν ὀλέθρου πείρατ᾽ ἐφῆπται.”
Nu dan zijn ook voor jullie allen van de dood de strikken gesoannen.
ὣς φάτο, τοὺς δ᾽ ἄρα πάντας ὑπὸ χλωρὸν δέος εἷλεν·
Zo sprak hij, en hen allen beving dus een vale vrees.

Eurymachos smeekt Odysseus hen te sparen: de aanstichter van alles, Antinoös, is immers al gedood! Hij stelt voor smartegeld te betalen voor alles wat zij gegeten en gedronken hebben.
Odysseus gaat daar niet op in. Hij zegt niet te zullen ophouden met moorden voordat alle vrijers voor hun misdaden hebben geboet. Dan roept Eurymachos de anderen op hun zwaard te trekken,
hun tafeltjes voor zich te houden en zo op Odysseus af te gaan.

ὣς ἄρα φωνήσας εἰρύσσατο φάσγανον ὀξὺ
Zo gesproken hebbend trok hij zijn scherpe zwaard,
χάλκεον, ἀμφοτέρωθεν ἀκαχμένον, ἆλτο δ᾽ ἐπ᾽ αὐτῷ
van brons, aan weerszijden gewet, en hij sprong op hem af,
σμερδαλέα ἰάχων· ὁ δ᾽ ἁμαρτῆ δῖος Ὀδυσσεὺς
vreselijk schreeuwend, maar tegelijkertijd schoot de voortreffelijke Odysseus
ἰὸν ἀποπροίει, βάλε δὲ στῆθος παρὰ μαζόν,
een pijl af en trof zijn borst naast de tepel,
ἐν δέ οἱ ἥπατι πῆξε θοὸν βέλος· ἐκ δ᾽ ἄρα χειρὸς
en in zijn lever dreef hij een snelle pijl; uit zijn hand
φάσγανον ἧκε χαμᾶζε, περιρρηδὴς δὲ τραπέζῃ
liet hij zijn zwaard vallen op de grond; struikelend over zijn tafeltje
κάππεσεν ἰδνωθείς, ἀπὸ δ᾽ εἴδατα χεῦεν ἔραζε
viel hij gekromd neer en de spijzen liet hij vallen op de grond,
καὶ δέπας ἀμφικύπελλον· ὁ δὲ χθόνα τύπτε μετώπῳ
en ook de beker met twee oren; op de grond viel hij met zijn voorhoofd;
θυμῷ ἀνιάζων, ποσὶ δὲ θρόνον ἀμφοτέροισι
in doodsstrijd met beide voeten tegen zijn stoel
λακτίζων ἐτίνασσε· κατ᾽ ὀφθαλμῶν δ᾽ ἔχυτ᾽ ἀχλύς.
schoppend deed hij hem wankelen; over zijn ogen verspreidde zich duisternis.

Ἀμφίνομος δ᾽ Ὀδυσῆος ἐείσατο κυδαλίμοιο
Amfinomos ging af op de roemrijke Odysseus,
ἀντίος ἀΐξας, εἴρυτο δὲ φάσγανον ὀξύ,
hem tegemoet snellend; hij had getrokken zijn scherpe zwaard.
εἴ πώς οἱ εἴξειε θυράων. ἀλλ᾽ ἄρα μιν φθῆ
om te zien of hij voor hem zou wijken van de deur; maar hij was vóór hem,
Τηλέμαχος κατόπισθε βαλὼν χαλκήρεϊ δουρὶ
Telemachos, hem van achter treffend met zijn bronzen speer
ὤμων μεσσηγύς, διὰ δὲ στήθεσφιν ἔλασσεν·
tussen de schouders, door zijn borst heen dreef hij hem.

δούπησεν δὲ πεσών, χθόνα δ᾽ ἤλασε παντὶ μετώπῳ.
Hij dreunde al vallend, hij raakte de grond met zijn hele voorhoofd.
Τηλέμαχος δ᾽ ἀπόρουσε, λιπὼν δολιχόσκιον ἔγχος
Telemachos sprong weg, achtergelaten hebbend de lans met de lange schaduw
αὐτοῦ ἐν Ἀμφινόμῳ· περὶ γὰρ δίε μή τις Ἀχαιῶν
daar in Amfinomos; hij was namelijk doodsbang dat een van de Grieken,
ἔγχος ἀνελκόμενον δολιχόσκιον ἢ ἐλάσειε
terwijl hij de lans met de lange schaduw uittrok, hem ofwel zou treffen
φασγάνῳ ἀΐξας ἠὲ προπρηνέα τύψας.
met een zwaard op hem toegesneld of hem voorovergebogen geslagen hebbend.

βῆ δὲ θέειν, μάλα δ᾽ ὦκα φίλον πατέρ᾽ εἰσαφίκανεν,
Hij begon te rennen en heel snel kwam hij bij zijn vader,
ἀγχοῦ δ᾽ ἱστάμενος ἔπεα πτερόεντα προσηύδα·
en terwijl hij dichtbij ging staan sprak hij de duidelijke woorden:
“ὦ πάτερ, ἤδη τοι σάκος οἴσω καὶ δύο δοῦρε
Vader, zal ik nu meteen voor jou een schild halen en twee lansen
καὶ κυνέην πάγχαλκον, ἐπὶ κροτάφοις ἀραρυῖαν
en een helm geheel van brons, om je slapen passend?

αὐτός τ᾽ ἀμφιβαλεῦμαι ἰών, δώσω δὲ συβώτῃ
Zelf zal ik (wapens) omdoen, al gaande, en ik zal ze aan de zwijnhoeder geven
καὶ τῷ βουκόλῳ ἄλλα· τετευχῆσθαι γὰρ ἄμεινον.”
en aan de koeherder andere; want gewapend te zijn is beter.”

τὸν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς·
Hem antwoordend sprak de listige Odysseus:
“οἶσε θέων, ἧός μοι ἀμύνεσθαι πάρ᾽ ὀϊστοί,
breng ze al rennend, zo lang als, om me te verdedigen, er pijlen zijn.
μή μ᾽ ἀποκινήσωσι θυράων μοῦνον ἐόντα.”
zodat ze mij niet kunnen verwijderen van de deur, alleen zijnde.”

Telemachos haalt in de wapenkamer snel vier schilden, acht lansen en vier bronzen helmen met kammen van paardenstaart. Die brengt hij naar zijn vader. Odysseus en twee slaven trekken snel de wapens aan. De slaven stellen zich op naast Odysseus. Deze gaat door met schieten tot zijn pijlen op zijn. Daarna legde hij zich het schild om de schouders en zette hij de stevige helm op. In zijn hand nam hij twee met scherp brons gepunte lansen.

De geitenhoeder Melanthius sloop achter langs de zaal naar de magazijnen van Odysseus.
Vandaar nam hij twaalf schilden, lansen en helmen mee. Toen hij weer naar het magazijn sloop ontdekte de zwijnhoeder hem. Hij overviel hem en bond hem vast aam een plank.

De zwijnhoeder en de andere slaaf stelden zich naast Odysseus en Telemachos op.
Dan komt de godin Athene hun, in de gedaante van Mentor, te hulp. Athene herinnert Odysseus er aan welke geweldige dingen hij in de oorlog tegen de Trojanen heeft gedaan. Dan verandert zij zich in een zwaluw en gaat op een balk zitten.

Op bevel van Odysseus slingeren Telemachos en de twee slaven tegelijk met hem hun speer naar de vrijers. Daarvan worden er drie gedood. Dan snellen Odysseus en zijn helpers op de vrijers af die zijn overgebleven. De vrijers vluchten de zaal door als een kudde runderen die door horzels wordt opgejaagd. Odysseus en zijn helpers treffen hen links en rechts. Er klinkt een verschrikkelijk gekerm. De vloer druipt van het bloed.

De zanger Femios omvat smekend de knieën van Odysseus. Telemachos vraagt zijn vader hem te sparen, en ook Medoon niet te doden, omdat hij Telemachos als kind goed heeft verzorgd. Odysseus stemt daarmee in.

Odysseus reinigt en zuivert.

Odysseus laat de min Eurykleia roepen. Zij weet welke dienaressen zich hebben afgegeven met de vrijers. Die moeten de lijken wegdragen en alles schoon maken. Telemachos en de zwijnhoeder en de koeherder schrapen de vloer schoon. De dienaressen brengen het schaapsel weg. Daarna worden zij gedood.

Odysseus zwavelt het huis uit. De vrouwen die Penelope trouw waren gebleven komen beneden en omhelzen Odysseus. Hij herkent allen.

Eurykleia vertelt Penelope wat er gebeurd is.

Eurykleia gaat Penelope vertellen dat Odysseus weer thuis is. Zij durft het niet te geloven, en denkt dat Eurykleia gek is geworden. Euryklea vertelt Penelope dan dat zij Odysseus herkend had toen zij diens voeten waste, aan het litteken dat hij eens had opgelopen. Penelope stelt dan voor om aar beneden te gaan, naar Telemachos, en om de man te zien die de vrijers gedood heeft.

Penelope treft Odysseus aan

ὣς φαμένη κατέβαιν᾽ ὑπερώϊα· πολλὰ δέ οἱ κῆρ
Zo sprekend daalde zij af uit de bovenkamer; zeer in haar hart
ὥρμαιν᾽, ἢ ἀπάνευθε φίλον πόσιν ἐξερεείνοι,
overwoog zij of ze op afstand haar man zou ondervragen,
ἦ παρστᾶσα κύσειε κάρη καὶ χεῖρε λαβοῦσα.
Of, bij hem staand, zijn hoofd zou kussen, na zijn handen gepakt te hebben.
ἡ δ᾽ ἐπεὶ εἰσῆλθεν καὶ ὑπέρβη λάϊνον οὐδόν,

Maar toen ze was binnen gekomen en was gestapt over de stenen drempel,
ἕζετ᾽ ἔπειτ᾽ Ὀδυσῆος ἐναντίη, ἐν πυρὸς αὐγῇ,
ging ze vervolgens zitten tegenover Odysseus, in de gloed van het vuur,
τοίχου τοῦ ἑτέρου· ὁ δ᾽ ἄρα πρὸς κίονα μακρὴν
tegen de andere wand: hij zat namelijk tegen de grote zuil
ἧστο κάτω ὁρόων, ποτιδέγμενος εἴ τί μιν εἴποι
naar de grond ziende, afwachtend of iets tegen hem zou zeggen
ἰφθίμη παράκοιτις, ἐπεὶ ἴδεν ὀφθαλμοῖσιν.
zijn sterke echtgenote, nu zij (hem) had gezien met haar ogen,
ἡ δ᾽ ἄνεω δὴν ἧστο, τάφος δέ οἱ ἦτορ ἵκανεν.
Maar zwijgend zat zij lange tijd, verwarring bereikte haar hart.

ὄψει δ᾽ ἄλλοτε μέν μιν ἐνωπαδίως ἐσίδεσκεν,
Nu eens met de ogen hem in het gezicht kijkend vond zij hem lijken,
ἄλλοτε δ᾽ ἀγνώσασκε κακὰ χροῒ εἵματ᾽ ἔχοντα.
dan weer herkende zij hem niet, vieze kleren aan zijn lichaam hebbend.
Τηλέμαχος δ᾽ ἐνένιπεν ἔπος τ᾽ ἔφατ᾽ ἔκ τ᾽ ὀνόμαξε·
Maar Telemachos viel uit (tegen haar), hij vormde het woord en sprak het uit:

“μῆτερ ἐμή, δύσμητερ, ἀπηνέα θυμὸν ἔχουσα,
“Moederlief, slechte moeder, een gevoelloos hart hebbend,
τίφθ᾽ οὕτω πατρὸς νοσφίζεαι, οὐδὲ παρ᾽ αὐτὸν
waarom houd je tegenover vader zo’n afstand, en niet, naast hem
ἑζομένη μύθοισιν ἀνείρεαι οὐδὲ μεταλλᾷς;
plaats nemend, ondervraag je hem met woorden noch vraag je hem uit?
οὐ μέν κ᾽ ἄλλη γ᾽ ὧδε γυνὴ τετληότι θυμῷ
geen andere vrouw zou zo met een koppig gemoed
ἀνδρὸς ἀφεσταίη, ὅς οἱ κακὰ πολλὰ μογήσας
van haar man afstand houden, die, na voor haar vele ellendige dingen doorstaan te hebben,
ἔλθοι ἐεικοστῷ ἔτεϊ ἐς πατρίδα γαῖαν·
komt in het twintigste jaar naar zijn vaderland;
σοὶ δ᾽ αἰεὶ κραδίη στερεωτέρη ἐστὶ λίθοιο.”
van jou is steeds het hart harder dan steen.”
τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε περίφρων Πηνελόπεια·

Maar tot hem sprak daarop de wijze Penelope:
“τέκνον ἐμόν, θυμός μοι ἐνὶ στήθεσσι τέθηπεν,
“Mijn kind, mijn hart in mijn borst is verward,
οὐδέ τι προσφάσθαι δύναμαι ἔπος οὐδ᾽ ἐρέεσθαι
ik ben ook niet in staat enig woord tot hem te spreken noch om vragen te stellen
οὐδ᾽ εἰς ὦπα ἰδέσθαι ἐναντίον. εἰ δ᾽ ἐτεὸν δὴ
noch hem tegenover mij in het gelaat te zien, als het dan echt
ἔστ᾽ Ὀδυσεὺς καὶ οἶκον ἱκάνεται, ἦ μάλα νῶϊ
Odysseus is en hij thuis is gekomen, dan echt, wij beiden
γνωσόμεθ᾽ ἀλλήλων καὶ λώϊον· ἔστι γὰρ ἡμῖν
zullen elkaar zelfs nog beter leren kennen. Want wij hebben
σήμαθ᾽, ἃ δὴ καὶ νῶϊ κεκρυμμένα ἴδμεν ἀπ᾽ ἄλλων.”
tekens, die wij samen kennen maar verborgen voor anderen zijn”.

ὣς φάτο, μείδησεν δὲ πολύτλας δῖος Ὀδυσσεύς,
Zo sprak zij, en hij glimlachte, de onversaagde stralende Odysseus,
αἶψα δὲ Τηλέμαχον ἔπεα πτερόεντα προσηύδα·
en snel sprak hij tot Telemachos de gevleugelde woorden:
“Τηλέμαχ᾽, ἦ τοι μητέρ᾽ ἐνὶ μεγάροισιν ἔασον
“Telemachos, heus, gun je moeder hier in het paleis
πειράζειν ἐμέθεν· τάχα δὲ φράσεται καὶ ἄρειον.
mij te testen; snel zal zij tot nog beter inzicht komen.
νῦν δ᾽ ὅττι ῥυπόω, κακὰ δὲ χροῒ εἵματα εἷμαι,
Maar nu, omdat ik vuil ben, en vieze kleren om mijn lichaam heb,
οὔνεκ᾽ ἀτιμάζει με καὶ οὔ πω φησὶ τὸν εἶναι.
daarom geringschat ze mij, en zegt zij nog niet dat ik het ben.

ἡμεῖς δὲ φραζώμεθ᾽ ὅπως ὄχ᾽ ἄριστα γένηται.
Maar laten wij overleggen, hoe de verreweg beste dingen gebeuren.
καὶ γάρ τίς θ᾽ ἕνα φῶτα κατακτείνας ἐνὶ δήμῳ,
want al als iemand één man gedood heeft uit het volk
ᾧ μὴ πολλοὶ ἔωσιν ἀοσσητῆρες ὀπίσσω,
voor wie er niet veel helpers zijn later,
φεύγει πηούς τε προλιπὼν καὶ πατρίδα γαῖαν·
dan vlucht hij, verwanten achterlatend en zijn vaderland;
ἡμεῖς δ᾽ ἕρμα πόληος ἀπέκταμεν, οἳ μέγ᾽ ἄριστοι
maar wij hebben de stut van de stad gedood, de verreweg besten
κούρων εἰν Ἰθάκῃ· τὰ δέ σε φράζεσθαι ἄνωγα.”
van de jongemannen in Ithaka; ik spoor je aan dat te overwegen.”

τὸν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα·
Hem nu sprak de verstandige Telemachos ten antwoord:
“αὐτὸς ταῦτά γε λεῦσσε, πάτερ φίλε·σὴν γὰρ ἀρίστην
“Zelf moet u dat onder ogen zien, mijn vader, want dat uw listigheid het beste
μῆτιν ἐπ᾽ ἀνθρώπους φάσ᾽ ἔμμεναι, οὐδέ κέ τίς τοι
onder de mensen is, zeggen ze, en geen
ἄλλος ἀνὴρ ἐρίσειε καταθνητῶν ἀνθρώπων.
andere man kan wedijveren (met je) van de sterfelijke mensen.
ἡμεῖς δ᾽ ἐμμεμαῶτες ἅμ᾽ ἑψόμεθ᾽, οὐδέ τί φημι
Maar wij, vol vuur, zullen je gezamenlijk volgen, en geenszins, zeg ik,
ἀλκῆς δευήσεσθαι, ὅση δύναμίς γε πάρεστιν.”
in moed tekort te schieten, voorzover er kracht aanwezig is.”
τὸν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς
Hem antwoordend sprak de zeer listige Odysseus:

“τοιγὰρ ἐγὼν ἐρέω ὥς μοι δοκεῖ εἶναι ἄριστα.
“Welnu, ik zal je zeggen hoe de beste dingen mij schijnen te zijn.
πρῶτα μὲν ἂρ λούσασθε καὶ ἀμφιέσασθε χιτῶνας,
Eerst moeten jullie je wassen en schone kleren aantrekken,
δμῳὰς δ᾽ ἐν μεγάροισιν ἀνώγετε εἵμαθ᾽ ἑλέσθαι·
en spoor ook de dienaressen in huis aan schone kleren te kiezen.
αὐτὰρ θεῖος ἀοιδὸς ἔχων φόρμιγγα λίγειαν
Maar de goddelijke zanger, hebbend een helder klinkende lier,
ἡμῖν ἡγείσθω φιλοπαίγμονος ὀρχηθμοῖο,
moet ons voorgaan in een vrolijke reidans
ὥς κέν τις φαίη γάμον ἔμμεναι ἐκτὸς ἀκούων,
opdat men zou zeggen dat er een bruiloft is, iemand die het buiten hoort,
ἢ ἀν᾽ ὁδὸν στείχων, ἢ οἳ περιναιετάουσι·
die over straat loopt of die rondom wonen.

μὴ πρόσθε κλέος εὐρὺ φόνου κατὰ ἄστυ γένηται
Dan zal niet eerder het gerucht van de moord zich wijd over de stad verspreiden,
ἀνδρῶν μνηστήρων, πρίν γ᾽ ἡμέας ἐλθέμεν ἔξω
(van de moord) op de vrijers, voordat wij naar buiten zijn gegaan,
ἀγρὸν ἐς ἡμέτερον πολυδένδρεον· ἔνθα δ᾽ ἔπειτα
naar ons boomrijke landgoed: laten we vervolgens
φρασσόμεθ᾽ ὅττι κε κέρδος Ὀλύμπιος ἐγγυαλίξῃ.”
overwegen welk slim plan de Olympiër in zal geven.”

ὣς ἔφαθ᾽, οἱ δ᾽ ἄρα τοῦ μάλα μὲν κλύον ἠδ᾽ ἐπίθοντο
Zo sprak hij; zij luisterden natuurlijk goed naar hem en gehoorzaamden.
πρῶτα μὲν οὖν λούσαντο καὶ ἀμφιέσαντο χιτῶνας,
en eerst wasten ze zich en trokken ze schone kleren aan,
ὅπλισθεν δὲ γυναῖκες· ὁ δ᾽ εἵλετο θεῖος ἀοιδὸς
en ze maakten zich klaar, de vrouwen; en hij nam, de goddelijke zanger,
φόρμιγγα γλαφυρήν, ἐν δέ σφισιν ἵμερον ὦρσε
zijn gewelfde lier, in hen wekte hij het verlangen
μολπῆς τε γλυκερῆς καὶ ἀμύμονος ὀρχηθμοῖο.
naar lieflijke zang en heerlijke reidans.
τοῖσιν δὲ μέγα δῶμα περιστεναχίζετο ποσσὶν
Voor hen weergalmde het grote huis door de voeten
ἀνδρῶν παιζόντων καλλιζώνων τε γυναικῶν.
van dansende mannen en vrouwen met mooie gordels.

ὧδε δέ τις εἴπεσκε δόμων ἔκτοσθεν ἀκούων·
Zo sprak men buiten het paleis, het horend;
“ἦ μάλα δή τις ἔγημε πολυμνήστην βασίλειαν·
“Waarachtig, iemand heeft gehuwd de door velen begeerde vorstin;
σχετλίη, οὐδ᾽ ἔτλη πόσιος οὗ κουριδίοιο
de hardvochtige, zij kon het niet volhouden van haar wettige echtgenoot
εἴρυσθαι μέγα δῶμα διαμπερές, ἧος ἵκοιτο.”
te beschermen het grote huis tot het einde, wanneer hij thuis zou komen”.
ὣς ἄρα τις εἴπεσκε, τὰ δ᾽ οὐκ ἴσαν ὡς ἐτέτυκτο.
Zo sprak men telkens, maar die dingen wist men niet hoe ze waren gegaan.

De test van Penelope

αὐτὰρ Ὀδυσσῆα μεγαλήτορα ᾧ ἐνὶ οἴκῳ
Maar de fiere Odysseus, in zijn eigen huis,
Εὐρυνόμη ταμίη λοῦσεν καὶ χρῖσεν ἐλαίῳ,
de huishoudster Eurynome waste hem en zalfde hem met olijfolie,
ἀμφὶ δέ μιν φᾶρος καλὸν βάλεν ἠδὲ χιτῶνα·
en om hem heen wierp zij een mooie lijfrok en een mantel.
αὐτὰρ κὰκ κεφαλῆς κάλλος πολὺ χεῦεν Ἀθήνη
Maar vanaf zijn hoofd omlaag goot ze veel schoonheid uit, Athene,
μείζονά τ᾽ εἰσιδέειν καὶ πάσσονα· κὰδ δὲ κάρητος
en (zij maakte hem) groter om te zien en forser; en vanaf zijn hoofd
οὔλας ἧκε κόμας, ὑακινθίνῳ ἄνθει ὁμοίας.
liet zij neergolven gekrulde haren, aan de bloem van een hyacinth gelijk.

ὡς δ᾽ ὅτε τις χρυσὸν περιχεύεται ἀργύρῳ ἀνὴρ
Zoals wanneer iemand goud aanbrengt op zilver, een man,
ἴδρις, ὃν Ἥφαιστος δέδαεν καὶ Παλλὰς Ἀθήνη
een kundige, dien Hefaistos heeft onderricht en Pallas Athene
τέχνην παντοίην, χαρίεντα δὲ ἔργα τελείει·
in allerlei kunst, en sierlijke werkstukken volbrengt hij,
ὣς μὲν τῷ περίχευε χάριν κεφαλῇ τε καὶ ὤμοις.
zo goot zij bij hem aantrekkingskracht uit over hoofd en schouders,

ἐκ δ᾽ ἀσαμίνθου βῆ δέμας ἀθανάτοισιν ὁμοῖος·
en uit het bad stapte hij, in gestalte aan de onsterfelijken gelijk,
ἂψ δ᾽ αὖτις κατ᾽ ἄρ᾽ ἕζετ᾽ ἐπὶ θρόνου ἔνθεν ἀνέστη,
en hij zette zich weer neer in de armstoel waaruit hij was opgestaan,
ἀντίον ἧς ἀλόχου, καί μιν πρὸς μῦθον ἔειπε·
tegenover zijn echtgenote en tot haar sprak sprak hij het woord:

“δαιμονίη, περί σοί γε γυναικῶν θηλυτεράων
“Ondoorgrondelijke, meer dan aan zwakke vrouwen gaven aan jou
κῆρ ἀτέραμνον ἔθηκαν Ὀλύμπια δώματ᾽ ἔχοντες·
een onwrikbaar hart zij die Olympische huizen hebben;
οὐ μέν κ᾽ ἄλλη γ᾽ ὧδε γυνὴ τετληότι θυμῷ
want niet zou een andere vrouw zo met een koppig hart
ἀνδρὸς ἀφεσταίη, ὅς οἱ κακὰ πολλὰ μογήσας
van haar man afstand bewaren, die, voor haar veel ellendige dingen doorstaan hebbend,
ἔλθοι ἐεικοστῷ ἔτεϊ ἐς πατρίδα γαῖαν.
zou komen in het twintigste jaar naar zijn vaderland.
ἀλλ᾽ ἄγε μοι, μαῖα, στόρεσον λέχος, ὄφρα καὶ αὐτὸς
Maar, kom, moedertje, spreid een bed, opdat ik tenminste zelf
λέξομαι· ἦ γὰρ τῇ γε σιδήρεον ἐν φρεσὶ ἦτορ.”
kan gaan rusten; want, werkelijk, bij haar is in haar binnenste een hart van ijzer!”

τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε περίφρων Πηνελόπεια·
Tot hem sprak daarop dan de wijze Penelope:
“δαιμόνι᾽, οὔτ᾽ ἄρ τι μεγαλίζομαι οὔτ᾽ ἀθερίζω
“Ondoorgrondelijke, noch in enig opzicht ben ik hoogmoedig noch ben ik onverschillig,
οὔτε λίην ἄγαμαι, μάλα δ᾽ εὖ οἶδ᾽ οἷος ἔησθα
zelfs ben ik niet al te zeer verbaasd, maar heel goed weet ik hoe je was
ἐξ Ἰθάκης ἐπὶ νηὸς ἰὼν δολιχηρέτμοιο.
uit Ithaka op een schip gaande met lange roeiriemen.

ἀλλ᾽ ἄγε οἱ στόρεσον πυκινὸν λέχος, Εὐρύκλεια,
Maar vooruit, spreid hem een stevig bed, Eurykleia,
ἐκτὸς ἐϋσταθέος θαλάμου, τόν ῥ᾽ αὐτὸς ἐποίει·
buiten het goed gebouwde slaapvertrek, dat hij zelf maakte;
ἔνθα οἱ ἐκθεῖσαι πυκινὸν λέχος ἐμβάλετ᾽ εὐνήν,
als jullie daar voor hem naar buiten gebracht hebben het stevige bed leg er beddegoed in,
κώεα καὶ χλαίνας καὶ ῥήγεα σιγαλόεντα.”
vachten en dekens en glanzende spreien”.

ὣς ἄρ᾽ ἔφη πόσιος πειρωμένη· αὐτὰρ Ὀδυσσεὺς
Zo sprak zij, haar man op de proef stellend. Maar Odysseus,
ὀχθήσας ἄλοχον προσεφώνεε κεδνὰ ἰδυῖαν·
ontstemd, zei tegen zijn zorgzame echtgenote:
“ὦ γύναι, ἦ μάλα τοῦτο ἔπος θυμαλγὲς ἔειπες·
“Vrouw, waarachtig, daar sprak je een pijnlijk woord:
τίς δέ μοι ἄλλοσε θῆκε λέχος; χαλεπὸν δέ κεν εἴη
wie heeft me naar elders het bed verplaatst? Lastig zou het zijn
καὶ μάλ᾽ ἐπισταμένῳ, ὅτε μὴ θεὸς αὐτὸς ἐπελθὼν
zelfs voor een zeer vakkundige, wanneer niet een god zelf, er bij gekomen,
ῥηϊδίως ἐθέλων θείη ἄλλῃ ἐνὶ χώρῃ.
als hij dat wil, het gemakkelijk naar een andere plek zet.

ἀνδρῶν δ᾽ οὔ κέν τις ζωὸς βροτός, οὐδὲ μάλ᾽ ἡβῶν,
Maar van de mensen zou geen levende sterveling, ook niet zeer sterk zijnde,
ῥεῖα μετοχλίσσειεν, ἐπεὶ μέγα σῆμα τέτυκται
hem makkelijk kunnen verplaatsen, want een groot geheim is verbonden
ἐν λέχει ἀσκητῷ· τὸ δ᾽ ἐγὼ κάμον οὐδέ τις ἄλλος.
aan dat kunstige bed; dat heb ik met moeite gemaakt en niemand anders.

θάμνος ἔφυ τανύφυλλος ἐλαίης ἕρκεος ἐντός,
Een stam groeide met lange bladeren van een olijf, binnen de omheining,
ἀκμηνὸς θαλέθων· πάχετος δ᾽ ἦν ἠΰτε κίων.
krachtig, bloeiend; dik was hij als een zuil.
τῷ δ᾽ ἐγὼ ἀμφιβαλὼν θάλαμον δέμον, ὄφρ᾽ ἐτέλεσσα,
Om hem heen hem aanleggend bouwde ik een slaapkamer, tot ik hem af had.
πυκνῇσιν λιθάδεσσι, καὶ εὖ καθύπερθεν ἔρεψα,
met stevige stenen, en goed van boven dekte ik hem af met een dak,
κολλητὰς δ᾽ ἐπέθηκα θύρας, πυκινῶς ἀραρυίας.
en ik bracht stevig samengevoegde deuren aan, stevig sluitend,
καὶ τότ᾽ ἔπειτ᾽ ἀπέκοψα κόμην τανυφύλλου ἐλαίης,
en vervolgens hakte ik de kroon af met lange bladeren van de olijf,
κορμὸν δ᾽ ἐκ ῥίζης προταμὼν ἀμφέξεσα χαλκῷ
en de tronk vanaf de wortel bekappend werkte ik af met een mes,
εὖ καὶ ἐπισταμένως, καὶ ἐπὶ στάθμην ἴθυνα,
goed en vakkundig, en met een schietlood maakte ik hem recht,
ἑρμῖν᾽ ἀσκήσας, τέτρηνα δὲ πάντα τερέτρῳ.
een poot met zorg makend, ik heb hem doorboord helemaal met een boor.
ἐκ δὲ τοῦ ἀρχόμενος λέχος ἔξεον, ὄφρ᾽ ἐτέλεσσα,
vanaf (die poot) beginnend maakte ik een bed, tot ik hem afmaakte,
δαιδάλλων χρυσῷ τε καὶ ἀργύρῳ ἠδ᾽ ἐλέφαντι·
het versierend met goud, zilver en ivoor.
ἐκ δ᾽ ἐτάνυσσα ἱμάντα βοὸς φοίνικι φαεινόν.
Daaraan spande ik riemen van rundleer, van purper blinkend,
οὕτω τοι τόδε σῆμα πιφαύσκομαι· οὐδέ τι οἶδα,
zo maak ik voor jou dit geheim bekend; ik weet helemaal niet
ἤ μοι ἔτ᾽ ἔμπεδόν ἐστι, γύναι, λέχος, ἦέ τις ἤδη
of het nog stevig verankerd is, vrouw, het bed, of dat nu iemand
ἀνδρῶν ἄλλοσε θῆκε, ταμὼν ὕπο πυθμέν᾽ ἐλαίης.”
van de mensen het ergens anders heen verplaatst heeft, na doorgehakt te hebben de stam van de olijf.”

Odysseus wint Penelope terug.

ὣς φάτο, τῆς δ᾽ αὐτοῦ λύτο γούνατα καὶ φίλον ἦτορ,
Zo sprak hij; van haar werden krachteloos de knieën en haar hart,
σήματ᾽ ἀναγνούσῃ τά οἱ ἔμπεδα πέφραδ᾽ Ὀδυσσεύς·
de geheimen herkennend, die Odysseus haar als vaststaand had getoond;
δακρύσασα δ᾽ ἔπειτ᾽ ἰθὺς δράμεν, ἀμφὶ δὲ χεῖρας
in tranen uitgebarsten rende zij daarna recht op hem af, haar armen
δειρῇ βάλλ᾽ Ὀδυσῆϊ, κάρη δ᾽ ἔκυσ᾽ ἠδὲ προσηύδα·

sloeg zij Odysseus om de hals, zijn hoofd kuste zij en zij sprak:
“μή μοι, Ὀδυσσεῦ, σκύζευ, ἐπεὶ τά περ ἄλλα μάλιστα
“Wees niet boos op me, Odysseus, omdat wat betreft die andere dingen jij het meest
ἀνθρώπων πέπνυσο· θεοὶ δ᾽ ὤπαζον ὀϊζύν,
van de mensen verstandig was; de goden gaven ellende,
οἳ νῶϊν ἀγάσαντο παρ᾽ ἀλλήλοισι μένοντε
die het ons beiden misgunden bij elkaar blijvend
ἥβης ταρπῆναι καὶ γήραος οὐδὸν ἱκέσθαι.
van de bloei van het leven te genieten en de drempel van de ouderdom te bereiken.

αὐτὰρ μὴ νῦν μοι τόδε χώεο μηδὲ νεμέσσα,
Maar wees nu niet zo vertoornd op me en val me niet hard,
οὕνεκά σ᾽ οὐ τὸ πρῶτον, ἐπεὶ ἴδον, ὧδ᾽ ἀγάπησα.
omdat ik jou niet direct toen ik je zag zo lief heb verwelkomd.
αἰεὶ γάρ μοι θυμὸς ἐνὶ στήθεσσι φίλοισιν
altijd immers was het hart in mijn borst
ἐρρίγει μή τίς με βροτῶν ἀπάφοιτο ἔπεσσιν
bang dat iemand der stervelingen mij zou misleide met woorden,
ἐλθών· πολλοὶ γὰρ κακὰ κέρδεα βουλεύουσιν.
gekomen zijnde; want velen beramen slechte listen.

οὐδέ κεν Ἀργείη Ἑλένη, Διὸς ἐκγεγαυῖα,
Zelfs niet die Argivische Helena, uit Zeus geboren,
ἀνδρὶ παρ᾽ ἀλλοδαπῷ ἐμίγη φιλότητι καὶ εὐνῇ,
zou zich met een vreemde man verenigd hebben in liefde en bedgenot
εἰ ᾔδη ὅ μιν αὖτις ἀρήϊοι υἷες Ἀχαιῶν
als zij geweten had dat de krijgshaftige zonen der Grieken haar ooit
ἀξέμεναι οἶκόνδε φίλην ἐς πατρίδ᾽ ἔμελλον.
brengen zouden naar huis en haar vaderland.
τὴν δ᾽ ἦ τοι ῥέξαι θεὸς ὤρορεν ἔργον ἀεικές·
Haar zette zeker een godin aan deze wandaad te verrichten,
τὴν δ᾽ ἄτην οὐ πρόσθεν ἑῷ ἐγκάτθετο θυμῷ
en bracht die verblinding niet eerder tot rust in haar hart,
λυγρήν, ἐξ ἧς πρῶτα καὶ ἡμέας ἵκετο πένθος.
die smartelijke, waaruit ook ons meteen in het begin al ellende trof.

νῦν δ᾽, ἐπεὶ ἤδη σήματ᾽ ἀριφραδέα κατέλεξας
Maar nu, nu je deze zeer duidelijke geheimen hebt onthuld
εὐνῆς ἡμετέρης, ἣν οὐ βροτὸς ἄλλος ὀπώπει,
van ons bed, dat geen andere sterveling gezien heeft,
ἀλλ᾽ οἶοι σύ τ᾽ ἐγώ τε καὶ ἀμφίπολος μία μούνη,
maar alleen jij en ik en een dienares, één slechts,
Ἀκτορίς, ἥν μοι δῶκε πατὴρ ἔτι δεῦρο κιούσῃ, Aktoris, die mijn vader mij meegaf toen ik hierheen kwam,
ἣ νῶϊν εἴρυτο θύρας πυκινοῦ θαλάμοιο,
die voor ons beiden bewaakte de deuren van het stevige slaapvertrek,

πείθεις δή μευ θυμόν, ἀπηνέα περ μάλ᾽ ἐόντα.”
nu overtuig je mijn hart, ook al was het zeer gevoelloos.”
ὣς φάτο, τῷ δ᾽ ἔτι μᾶλλον ὑφ᾽ ἵμερον ὦρσε γόοιο·
Zo sprak zij, en bij hem nog meer wekte zij verlangen naar geween,
κλαῖε δ᾽ ἔχων ἄλοχον θυμαρέα, κεδνὰ ἰδυῖαν.
en hij huilde, terwijl hij vasthield zijn lieve vrouw, die met zorgzame dingen vertrouwd was.
ὡς δ᾽ ὅτ᾽ ἂν ἀσπάσιος γῆ νηχομένοισι φανήῃ,
Zoals wanneer welkom land voor schipbreukelingen verschijnt,
ὧν τε Ποσειδάων εὐεργέα νῆ᾽ ἐνὶ πόντῳ
van wie Poseidon het goedgebouwde schip op zee
ῥαίσῃ, ἐπειγομένην ἀνέμῳ καὶ κύματι πηγῷ·
heeft verbrijzeld, toen het werd voortgedreven door wind en gezwollen golven,
παῦροι δ᾽ ἐξέφυγον πολιῆς ἁλὸς ἤπειρόνδε
slechts enkelen ontkwamen de grauwe zee, naar het land
νηχόμενοι, πολλὴ δὲ περὶ χροῒ τέτροφεν ἅλμη,
zwemmend, veel pekel kleeft aan hun huid,
ἀσπάσιοι δ᾽ ἐπέβαν γαίης, κακότητα φυγόντες·
verheugd stapten zij aan land, de ellende ontvluchtend.

ὣς ἄρα τῇ ἀσπαστὸς ἔην πόσις εἰσοροώσῃ,
Zó welkom voor haar was nu haar man, nu ze hem aanzag,
δειρῆς δ᾽ οὔ πω πάμπαν ἀφίετο πήχεε λευκώ.
en van zijn hals liet zij geen moment los haar blanke armen.

καί νύ κ᾽ ὀδυρομένοισι φάνη ῥοδοδάκτυλος Ἠώς,
En nu zou voor hen, terwijl ze jammerden, verschenen zijn de rozevingerige dageraad,
εἰ μὴ ἄρ᾽ ἄλλ᾽ ἐνόησε θεὰ γλαυκῶπις Ἀθήνη.
als niet iets anders bedacht de godin met de scherpe ogen, Athene;
νύκτα μὲν ἐν περάτῃ δολιχὴν σχέθεν, Ἠῶ δ᾽ αὖτε
de nacht aan de horizon hield zij lang tegen, de dageraad echter,
ῥύσατ᾽ ἐπ᾽ Ὠκεανῷ χρυσόθρονον, οὐδ᾽ ἔα ἵππους
op gouden troon, stopte zij bij Okeanos, en zij liet niet toe dat de paarden,
ζεύγνυσθ᾽ ὠκύποδας, φάος ἀνθρώποισι φέροντας,
de snelvoetige, werden ingespannen, die het licht aan de mensen brengen,
Λάμπον καὶ Φαέθονθ᾽, οἵ τ᾽ Ἠῶ πῶλοι ἄγουσι.
Lampos en Phaëthon, die als jonge paarden de dageraad vervoeren.

Terug

reageer