De tien geboden · 5474 dagen geleden by Ad van den Ende
Exodus 20, 1-17
1 Καὶ ἐλάλησεν κύριος πάντας τοὺς λόγους τούτους λέγων
En de Heer sprak al deze woorden en zei:
2 Ἐγώ εἰμι κύριος ὁ θεός σου,
‘Ik ben de Heer uw God,
ὅστις ἐξήγαγόν σε ἐκ γῆς Αἰγύπτου ἐξ οἴκου δουλείας.
die u wegvoerde uit het land Egypte, uit het huis van de slavernij.
3 οὐκ ἔσονταί σοι θεοὶ ἕτεροι πλὴν ἐμοῦ. –
Aan u zullen geen andere goden zijn dan ik.
4 οὐ ποιήσεις σεαυτῷ εἴδωλον
U zult zich geen (afgods)beeld maken
οὐδὲ παντὸς ὁμοίωμα,
noch van alles een afbeelding,
ὅσα ἐν τῷ οὐρανῷ ἄνω
wat is in de hemel hier boven
καὶ ὅσα ἐν τῇ γῇ κάτω
en wat is op de aarde beneden
καὶ ὅσα ἐν τοῖς ὕδασιν ὑποκάτω τῆς γῆς.
en wat in de wateren is onder de aarde.
5 οὐ προσκυνήσεις αὐτοῖς
U zult hen niet aanbidden
οὐδὲ μὴ λατρεύσῃς αὐτοῖς·
en hen zeker niet vereren.
ἐγὼ γάρ εἰμι κύριος ὁ θεός σου,
Want ik ben de Heer, uw God,
θεὸς ζηλωτὴς ἀποδιδοὺς ἁμαρτίας πατέρων
een jaloerse God die de zonden van de vaderen wreekt
ἐπὶ τέκνα ἕως τρίτης καὶ τετάρτης γενεᾶς
op de kinderen tot in de derde en vierde generatie,
τοῖς μισοῦσίν με
(de kinderen) van hen die mij haten,
6 καὶ ποιῶν ἔλεος
en (ook een god die) medelijden heeft
εἰς χιλιάδας
tot aan duizenden (generaties kinderen van hen)
τοῖς ἀγαπῶσίν με
die van mij houden
καὶ τοῖς φυλάσσουσιν τὰ προστάγματά μου. –
en die zich houden aan mijn geboden.
7 οὐ λήμψῃ τὸ ὄνομα κυρίου τοῦ θεοῦ σου ἐπὶ ματαίῳ·
U mag de naam van de Heer uw God niet misbruiken,
οὐ γὰρ μὴ καθαρίσῃ κύριος
want de Heer zal niet ongestraft laten
τὸν λαμβάνοντα τὸ ὄνομα αὐτοῦ ἐπὶ ματαίῳ. –
wie zijn naam misbruikte.
8 μνήσθητι τὴν ἡμέραν τῶν σαββάτων ἁγιάζειν αὐτήν.
Denk eraan de dag van de sabbat in ere te houden.
9 ἓξ ἡμέρας ἐργᾷ καὶ ποιήσεις πάντα τὰ ἔργα σου·
Zes dagen zal je werken en al je werken doen.
10 τῇ δὲ ἡμέρᾳ τῇ ἑβδόμῃ σάββατα
Maar op de zevende dag (is het) de sabbat
κυρίῳ τῷ θεῷ σου·
(gewijd aan) de Heer uw God.
οὐ ποιήσεις ἐν αὐτῇ πᾶν ἔργον,
Geen enkel werk zal je op die (dag) doen.
σὺ καὶ ὁ υἱός σου καὶ ἡ θυγάτηρ σου,
Jij en je zoon en je dochter,
ὁ παῖς σου καὶ ἡ παιδίσκη σου,
je slaaf en je slavin,
ὁ βοῦς σου καὶ τὸ ὑποζύγιόν σου
je os en je lastdier
καὶ πᾶν κτῆνός σου καὶ ὁ προσήλυτος
en elk rijdier van je en de vreemdeling
ὁ παροικῶν ἐν σοί.
die in je stad woont.
11 ἐν γὰρ ἓξ ἡμέραις ἐποίησεν κύριος τὸν οὐρανὸν
Want in zes dagen maakte de Heer de hemel
καὶ τὴν γῆν καὶ τὴν θάλασσαν
en de aarde en de zee
καὶ πάντα τὰ ἐν αὐτοῖς
en alles wat daarin is,
καὶ κατέπαυσεν τῇ ἡμέρᾳ τῇ ἑβδόμῃ·
en hij rustte uit op de zevende dag.
διὰ τοῦτο εὐλόγησεν κύριος τὴν ἡμέραν τὴν ἑβδόμην
Daarom zegende de Heer de zevende dag
καὶ ἡγίασεν αὐτήν. –
en heiligde hem.
12 τίμα τὸν πατέρα σου καὶ τὴν μητέρα,
Eer je vader en je moeder
ἵνα εὖ σοι γένηται, καὶ ἵνα μακροχρόνιος γένῃ
opdat het je goed gaat en je een lang leven zal hebben
ἐπὶ τῆς γῆς τῆς ἀγαθῆς, ἧς κύριος ὁ θεός σου δίδωσίν σοι. –
in het goede land dat de Heer uw God u geven zal.
13 οὐ μοιχεύσεις. –
Je zult niet vreemdgaan.
14 οὐ κλέψεις. –
Je zult niet stelen.
15 οὐ φονεύσεις. –
Je zult niet doden.
16 οὐ ψευδομαρτυρήσεις κατὰ τοῦ πλησίον σου μαρτυρίαν ψευδῆ. – Je zult je medemens niet valselijk beschuldigen.
17 οὐκ ἐπιθυμήσεις τὴν γυναῖκα τοῦ πλησίον σου.
Je zult je zinnen niet zetten op de vrouw van je medemens.
οὐκ ἐπιθυμήσεις τὴν οἰκίαν τοῦ πλησίον σου
Je zult je zinnen niet zetten op het huis van je medemens
οὔτε τὸν ἀγρὸν αὐτοῦ οὔτε τὸν παῖδα αὐτοῦ
noch op zijn akker noch op zijn slaaf
οὔτε τὴν παιδίσκην αὐτοῦ οὔτε τοῦ βοὸς αὐτοῦ
noch op zijn slavin noch op zijn os
οὔτε τοῦ ὑποζυγίου αὐτοῦ
noch op zijn lastdier
οὔτε παντὸς κτήνους αὐτοῦ
en op geen enkel rijdier van hem
οὔτε ὅσα τῷ πλησίον σού ἐστιν.
en op niets dat van je medemens is.