Abraham wordt op de proef gesteld. · 4358 dagen geleden by Ad van den Ende
1 Quæ postquam gesta sunt,
Nadat dit gebeurd was
tentavit Deus Abraham,
heeft God Abraham op de proef gesteld,
et dixit ad eum: Abraham, Abraham.
en Hij zei tot hem: ‘Abraham, Abraham!’
At ille respondit: Adsum.
En hij antwoordde: ‘Hier ben ik.’
2 Ait illi:
Hij zei hem:
Tolle filium tuum unigenitum,
‘Neem uw eengeboren zoon,
quem diligis, Isaac,
van wie je houdt, Isaäk,
et vade in terram
en ga naar het land
visionis,
dat Ik je tonen zal,
atque ibi offeres eum
en daar zul je hem offeren
in holocaustum
tot een brandoffer,
super unum montium
op een van de bergen
quem monstravero tibi.
die ik zal tonen aan je.
3 Igitur Abraham de nocte consurgens,
Abraham dus, ‘s nachts opstaand,
stravit asinum suum,
zadelde zijn ezel,
ducens secum duos juvenes,
terwijl hij met zich meenam twee knechten
et Isaac filium suum:
en Isaäk, zijn zoon.
cumque concidisset ligna
En toen hij hout gekloofd had
in holocaustum,
voor een brandoffer
abiit ad locum
vertrok hij naar de plaats
quem præceperat ei Deus.
die God hem had bevolen.
4 Die autem tertio,
Op de derde dag,
elevatis oculis,
toen hij zijn ogen opsloeg,
vidit locum procul:
zag hij de plaats in de verte.
5 dixitque ad pueros suos:
En hij zei tegen zijn knechten:
Expectate hic cum asino:
‘Wacht hier met de ezel:
ego et puer
ik en de jongen
illuc usque properantes,
zullen daarheen verder gaan,
postquam adoraverimus,
nadat wij aanbeden hebben
revertemur ad vos.
zullen we naar u terugkeren.
6 Tulit quoque ligna holocausti,
En hij nam het hout voor het brandoffer
et imposuit super Isaäk
en legde het op Isaäk,
filium suum:
zijn zoon,
ipse vero portabat in manibus
zelf echter droeg hij in zijn handen
ignem et gladium.
het vuur en het zwaard.
Cumque duo pergerent simul,
En toen de twee verder gingen samen
7 dixit Isaac patri suo:
zei Isaäk tegen zijn vader:
Pater mi. At ille respondit:
‘Vader!’ En hij antwoordde:
Quid vis, fili?
‘Wat wil je, mijn zoon?’
Ecce, inquit, ignis et ligna:
‘Zie’ zei hij, ‘vuur en hout:
ubi est victima holocausti?
waar is het slachtoffer voor het brandoffer?’
8 Dixit autem Abraham:
Maar Abrahem zei:
Deus providebit sibi victimam holocausti,
God zal zichzelf voorzien van een slachtoffer voor het brandoffer,
fili mi. Pergebant ergo pariter.
mijn zoon. Ze gingen dus samen verder.
9 Et venerunt ad locum
En zij kwamen bij de plaats
quem ostenderat ei Deus,
die God hem getoond had,
in quo ædificavit altare,
waarop hij gebouwd heeft een altaar,
et desuper ligna composuit;
en daarop heeft hij hout gestapeld.
cumque alligasset Isaac filium suum,
En toen hij vastgebonden had Isaäk, zijn zoon,
posuit eum in altare
legde hij hem op het altaar,
super struem lignorum.
op de stapel takken.
10 Extenditque manum,
En hij strekte zijn hand uit,
et arripuit gladium,
en greep het zwaard
ut immolaret filium suum.
om zijn zoon te offeren.
11 Et ecce angelus Domini
En zie, een engel van de Heer
de cælo clamavit, dicens:
riep vanuit de hemel, zeggend:
Abraham, Abraham.
‘Abraham, Abraham!’
Qui respondit: Adsum.
Die antwoordde: ‘Hier ben ik.’
12 Dixitque ei:
Hij zei hem:
Non extendas manum tuam
‘Strek niet uit uw hand
super puerum,
naar de jongen,
neque facias illi quidquam:
noch doe hem iets;
nunc cognovi
Nu heb ik gemerkt
quod times Deum,
dat u de heer vreest.
et non pepercisti
en niet gespaard hebt
unigenito filio tuo propter me.
uw eniggeboren zoon voor mij.’
13 Levavit Abraham oculos suos,
En Abraham sloeg zijn ogen op
viditque post tergum
en zag achter zijn rug
arietem inter vepres
een ram, in de struiken
hærentem cornibus,
verstrekt met zijn hoorns,
quem assumens obtulit
en hem pakkend bracht hij hem
holocaustum pro filio.
als brandoffer voor zijn zoon.
14 Appellavitque nomen loci illius,
En hij noemde de naam van die plaats:
Dominus videt.
‘De Heer zal er in voorzien.’
Unde usque hodie dicitur:
Vandaar dat tot vandaag gezegd wordt:
In monte Dominus videbit.
‘Op de berg zal de Heer er in voorzien.’