In Nazareth; De eerste genezingen Marcus 1, 21-45; 2, 1-12 · 5877 dagen geleden by Ad van den Ende
In Nazaereth
(Lucas 4:14-31, Marcus1:14-15; 6:1-6, Matteüs 13:53-58)
14 Καὶ ὑπέστρεψεν ὁ Ἰησοῦς
En Jezus keerde
ἐν τῇ δυνάμει τοῦ πνεύματος εἰς τὴν Γαλιλαίαν.
in de kracht van de geest terug naar Galilea.
καὶ φήμη ἐξῆλθεν
En zijn faam ging vooruit
καθ᾽ ὅλης τῆς περιχώρου περὶ αὐτοῦ.
In heel de omgeving over hem.
15 καὶ αὐτὸς ἐδίδασκεν ἐν ταῖς συναγωγαῖς αὐτῶν,
En hij onderwees in hun synagogen,
δοξαζόμενος ὑπὸ πάντων.
Geprezen door allen.
16 Καὶ ἦλθεν εἰς Ναζαρά,
En hij kwam in Nazareth,
οὗ ἦν τεθραμμένος,
waar hij was grootgebracht,
καὶ εἰσῆλθεν κατὰ τὸ εἰωθὸς αὐτῷ
en hij ging volgens zijn gewoonte
ἐν τῇ ἡμέρᾳ τῶν σαββάτων
op de dag van de sabbat
εἰς τὴν συναγωγήν,
naar de synagoge.
καὶ ἀνέστη ἀναγνῶναι.
En hij stond op om de voorlezing te doen,
17 καὶ ἐπεδόθη αὐτῷ βιβλίον
en hem werd een boekrol overhandigd
τοῦ προφήτου Ἠσαΐου,
van de profeet Jesaja,
καὶ ἀναπτύξας τὸ βιβλίον
en na de boekrol geopend te hebben
εὗρεν τὸν τόπον οὗ ἦν γεγραμμένον,
vond hij de plaats waar was geschreven:
18 Πνεῦμα κυρίου ἐπ᾽ ἐμέ,
De geest van de Heer (rust) op mij,
οὗ εἵνεκεν ἔχρισέν με
om reden waarvan hij mij zalfde
εὐαγγελίσασθαι πτωχοῖς,
om de goede tijding te verkondigen aan armen,
ἀπέσταλκέν με κηρύξαι
en hij zond mij om aan te zeggen
αἰχμαλώτοις ἄφεσιν
aan gevangenen bevrijding
καὶ τυφλοῖς ἀνάβλεψιν,
en aan de blinden het opnieuw zien,
ἀποστεῖλαι τεθραυσμένους ἐν ἀφέσει,
en onderdrukten te laten gaan in vrijheid,
19 κηρύξαι ἐνιαυτὸν κυρίου δεκτόν.
En aan te kondigen het welkome jaar van de Heer.
20 καὶ πτύξας τὸ βιβλίον
en na de boekrol opgerold te hebben
ἀποδοὺς τῷ ὑπηρέτῃ ἐκάθισεν·
en teruggegeven te hebben aan de dienaar ging hij zitten.
καὶ πάντων οἱ ὀφθαλμοὶ ἐν τῇ συναγωγῇ
En de ogen van allen in de synagoge
ἦσαν ἀτενίζοντες αὐτῷ.
Waren gericht op hem.
21 ἤρξατο δὲ λέγειν πρὸς αὐτοὺς
Hij begon met te zeggen tegen hen:
ὅτι Σήμερον πεπλήρωται ἡ γραφὴ αὕτη
“Heden is dit schriftwoord in vervulling gegaan
ἐν τοῖς ὠσὶν ὑμῶν.
Toen u dit hoorde (in uw oren).
22 Καὶ πάντες ἐμαρτύρουν αὐτῷ
En allen stemden met hem in
καὶ ἐθαύμαζον ἐπὶ τοῖς λόγοις τῆς χάριτος
en verwonderden zich over de opwekkende woorden
τοῖς ἐκπορευομένοις ἐκ τοῦ στόματος αὐτοῦ,
die kwamen uit zijn mond.
καὶ ἔλεγον, Οὐχὶ υἱός ἐστιν Ἰωσὴφ οὗτος;
En ze zeiden: “Is dit niet de zoon van Jozef?”
23 καὶ εἶπεν πρὸς αὐτούς,
En hij zei tegen hen:
Πάντως ἐρεῖτέ μοι τὴν παραβολὴν ταύτην·
“Voorzeker zullen jullie dit gezegde tegen me zeggen:
Ἰατρέ, θεράπευσον σεαυτόν·
‘Geneesheer, genees jezelf!’
ὅσα ἠκούσαμεν γενόμενα εἰς τὴν Καφαρναοὺμ
Wat we hoorden dat gebeurd is in Kafarnaum,
ποίησον καὶ ὧδε ἐν τῇ πατρίδι σου.
Doe dat ook in uw vaderstad.”
24 εἶπεν δέ, Ἀμὴν λέγω ὑμῖν
Maar hij zei hun: “Waarachtig, ik zeg jullie:
ὅτι οὐδεὶς προφήτης δεκτός ἐστιν
geen profeet is welkom
ἐν τῇ πατρίδι αὐτοῦ.
In zijn vaderstad.
25 ἐπ᾽ ἀληθείας δὲ λέγω ὑμῖν,
Naar waarheid zeg ik jullie,
πολλαὶ χῆραι ἦσαν ἐν ταῖς ἡμέραις Ἠλίου
Veel weduwen waren er in de dagen van Elia
ἐν τῷ Ἰσραήλ,
in Israël,
ὅτε ἐκλείσθη ὁ οὐρανὸς
toen de hemel gesloten bleef
ἐπὶ ἔτη τρία καὶ μῆνας ἕξ,
gedurende drie jaar en zes maanden,
ὡς ἐγένετο λιμὸς μέγας ἐπὶ πᾶσαν τὴν γῆν,
toen er grote honger was in heel het land,
26 καὶ πρὸς οὐδεμίαν αὐτῶν
en naar niemand van hen
ἐπέμφθη Ἠλίας
werd Elia gezonden,
εἰ μὴ εἰς Σάρεπτα τῆς Σιδωνίας
dan naar Sarepta uit Sidon,
πρὸς γυναῖκα χήραν.
Naar een weduwe.
27 καὶ πολλοὶ λεπροὶ ἦσαν ἐν τῷ Ἰσραὴλ
En veel melaatsen waren er in Israël
ἐπὶ Ἐλισαίου τοῦ προφήτου,
in de tijd van Elisa, de profeet,
καὶ οὐδεὶς αὐτῶν ἐκαθαρίσθη
en niemand van hen werd gereinigd
εἰ μὴ Ναιμὰν ὁ Σύρος.
Dan Naiman, de Syriër.
28 καὶ ἐπλήσθησαν πάντες θυμοῦ
En allen werden vervuldvan woede
ἐν τῇ συναγωγῇ ἀκούοντες ταῦτα,
in de synagoge, toen ze dat hoorden.
29 καὶ ἀναστάντες
En opgestaan
ἐξέβαλον αὐτὸν ἔξω τῆς πόλεως,
gooiden ze hem de stad uit,
καὶ ἤγαγον αὐτὸν
en ze voerden hem
ἕως ὀφρύος τοῦ ὄρους
naar de rand van de berg
ἐφ᾽ οὗ ἡ πόλις ᾠκοδόμητο αὐτῶν,
waarop hun stad gebouwd was
ὥστε κατακρημνίσαι αὐτόν·
om hem omlaag te gooien.
30 αὐτὸς δὲ διελθὼν
Maar hij, gaande
διὰ μέσου αὐτῶν ἐπορεύετο.
Door het midden van hen, vertrok.
De eerste genezingen
(Marcus 1:21-45, Lucas4:31-37)
21 Καὶ εἰσπορεύονται εἰς Καφαρναούμ.
Ze kwamen in Kafarnaüm
καὶ εὐθὺς τοῖς σάββασιν [εἰσελθὼν] εἰς τὴν συναγωγὴν ἐδίδασκεν.
en terstond [ging hij] op de sabbat [naar] de synagoge en gaf onderricht.
22 καὶ ἐξεπλήσσοντο ἐπὶ τῇ διδαχῇ αὐτοῦ,
Ze waren stomverbaasd over wat hij leerde;
ἦν γὰρ διδάσκων αὐτοὺς ὡς ἐξουσίαν ἔχων
want hij onderrichtte hen als iemand die gezag heeft,
καὶ οὐχ ὡς οἱ γραμματεῖς.
en niet zoals de schriftgeleerden.
23 καὶ εὐθὺς ἦν ἐν τῇ συναγωγῇ αὐτῶν ἄνθρωπος
Juist was er in hun synagoge een man
ἐν πνεύματι ἀκαθάρτῳ, καὶ ἀνέκραξεν
met een onreine geest, en hij schreeuwde,
24 λέγων, Τί ἡμῖν καὶ σοί, Ἰησοῦ Ναζαρηνέ;
zeggend: ‘Wat hebben we met jou te maken, Jezus van Nazaret?
ἦλθες ἀπολέσαι ἡμᾶς; οἶδά σε τίς εἶ, ὁ ἅγιος τοῦ θεοῦ.
Kwam je om ons te vernietigen? Ik weet wie je bent, de heilige van God.’
25 καὶ ἐπετίμησεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς λέγων,
Jezus sprak hem streng toe en zei:
Φιμώθητι καὶ ἔξελθε ἐξ αὐτοῦ.
‘Zwijg, en ga uit hem weg.’
26 καὶ σπαράξαν αὐτὸν τὸ πνεῦμα τὸ ἀκάθαρτον
En de onreine geest deed hem stuiptrekken
καὶ φωνῆσαν φωνῇ μεγάλῃ ἐξῆλθεν ἐξ αὐτοῦ.
en schreeuwend met een luide stem ging hij uit hem weg.
27 καὶ ἐθαμβήθησαν ἅπαντες,
En allen stonden versteld,
ὥστε συζητεῖν πρὸς ἑαυτοὺς λέγοντας,
zodat zij met elkaar overlegden en zeiden:
Τί ἐστιν τοῦτο; διδαχὴ καινὴ κατ᾽ ἐξουσίαν·
‘Wat is dit toch? Een nieuwe leer, met gezag.
καὶ τοῖς πνεύμασι τοῖς ἀκαθάρτοις ἐπιτάσσει,
en aan de onreine geesten geeft hij bevel,
καὶ ὑπακούουσιν αὐτῷ.
en ze gehoorzamen hem!’
28 καὶ ἐξῆλθεν ἡ ἀκοὴ αὐτοῦ εὐθὺς
En al gauw verspreidde de roep over hem zich
πανταχοῦ εἰς ὅλην τὴν περίχωρον τῆς Γαλιλαίας.
overal in het hele gebied van Galilea.
29 Καὶ εὐθὺς ἐκ τῆς συναγωγῆς ἐξελθόντες ἦλθον εἰς τὴν οἰκίαν
Terstond toen ze de synagoge verlieten gingen ze naar het huis
Σίμωνος καὶ Ἀνδρέου μετὰ Ἰακώβου καὶ Ἰωάννου.
van Simon en Andreas samen met Jacobus en Johannes.
30 ἡ δὲ πενθερὰ Σίμωνος κατέκειτο πυρέσσουσα,
De schoonmoeder van Simon lag met koorts (op bed),
καὶ εὐθὺς λέγουσιν αὐτῷ περὶ αὐτῆς.
en terstond spraken ze hem over haar.
31 καὶ προσελθὼν ἤγειρεν αὐτὴν
Hij ging (naar haar) toe en hielp haar op te staan,
κρατήσας τῆς χειρός·
terwijl hij haar bij de hand pakte
καὶ ἀφῆκεν αὐτὴν ὁ πυρετός, καὶ διηκόνει αὐτοῖς.
En de koorts verliet haar, en zij bediende hen.
32 Ὀψίας δὲ γενομένης, ὅτε ἔδυ ὁ ἥλιος,
Toen het laat was geworden, en de zon was ondergegaan,
ἔφερον πρὸς αὐτὸν πάντας τοὺς κακῶς ἔχοντας
brachten ze bij hem allen die het slecht maakten
καὶ τοὺς δαιμονιζομένους·
en degenen die van de duivel waren bezeten.
33 καὶ ἦν ὅλη ἡ πόλις ἐπισυνηγμένη πρὸς τὴν θύραν.
De hele stad was verzameld voor de deur.
34 καὶ ἐθεράπευσεν πολλοὺς κακῶς ἔχοντας ποικίλαις νόσοις,
En hij genas veel zieken van allerlei kwalen,
καὶ δαιμόνια πολλὰ ἐξέβαλεν,
veel demonen dreef hij uit,
καὶ οὐκ ἤφιεν λαλεῖν τὰ δαιμόνια,
en hij liet niet toe dat de demonen spraken,
ὅτι ᾔδεισαν αὐτόν.
omdat ze hem kenden.
35 Καὶ πρωῒ ἔννυχα λίαν
En zeer vroeg ( het was nog nacht )
ἀναστὰς ἐξῆλθεν
opgestaan ging hij (het huis) uit
καὶ ἀπῆλθεν εἰς ἔρημον τόπον
en hij ging naar een eenzame plaats
κἀκεῖ προσηύχετο.
en daar bad hij.
36 καὶ κατεδίωξεν αὐτὸν
En ze gingen hem achterna,
Σίμων καὶ οἱ μετ᾽ αὐτοῦ,
Simon en die met hem waren,
37 καὶ εὗρον αὐτὸν καὶ λέγουσιν αὐτῷ
Ze vonden hem en zeiden tegen hem
ὅτι Πάντες ζητοῦσίν σε.
‘dat allen u zoeken.’
38 καὶ λέγει αὐτοῖς,
En hij zei tegen hen:
Ἄγωμεν ἀλλαχοῦ εἰς τὰς ἐχομένας κωμοπόλεις,
‘Laten we hier vandaan gaan naar de naburige dorpen,
ἵνα καὶ ἐκεῖ κηρύξω·
opdat ik ook daar (het goede nieuws) verkondig;
εἰς τοῦτο γὰρ ἐξῆλθον.
daarvoor immers ben ik gekomen.’
39 καὶ ἦλθεν κηρύσσων εἰς τὰς συναγωγὰς αὐτῶν
En hij trok, (het goede nieuws) verkondigend, naar hun synagogen,
εἰς ὅλην τὴν Γαλιλαίαν καὶ τὰ δαιμόνια ἐκβάλλων.
naar heel Galilea, en hij dreef de boze geesten uit.
40 Καὶ ἔρχεται πρὸς αὐτὸν λεπρὸς
En er kwam een melaatse naar hem toe,
παρακαλῶν αὐτὸν [καὶ γονυπετῶν]
hem smekend [en voor hem knielend]
καὶ λέγων αὐτῷ ὅτι
en hem zeggend:
Ἐὰν θέλῃς δύνασαί με καθαρίσαι.
‘Als u wilt kunt u me reinigen.’
41 καὶ σπλαγχνισθεὶς ἐκτείνας τὴν χεῖρα αὐτοῦ
Hij kreeg medelijden met hem, strekte zijn hand uit,
ἥψατο καὶ λέγει αὐτῷ, Θέλω, καθαρίσθητι·
raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein!’
42 καὶ εὐθὺς ἀπῆλθεν ἀπ᾽ αὐτοῦ ἡ λέπρα, καὶ ἐκαθαρίσθη.
En terstond verliet de melaatsheid hem, en hij werd gereinigd.
43 καὶ ἐμβριμησάμενος αὐτῷ
En hij gelastte hem nadrukkelijk,
εὐθὺς ἐξέβαλεν αὐτόν,
terwijl hij hem onmiddellijk wegzond,
44 καὶ λέγει αὐτῷ, Ὅρα μηδενὶ μηδὲν εἴπῃς,
en zei hem: ‘Zie toe dat je niemand iets zegt,
ἀλλὰ ὕπαγε σεαυτὸν δεῖξον τῷ ἱερεῖ
maar ga, toon je aan de priester,
καὶ προσένεγκε περὶ τοῦ καθαρισμοῦ σου
en breng (het offer) voor je genezing
ἃ προσέταξεν Μωϋσῆς,
dat Mozes heeft voorgeschreven,
εἰς μαρτύριον αὐτοῖς.
tot een getuigenis voor hen (dat je weer rein bent).’
45 ὁ δὲ ἐξελθὼν ἤρξατο
Maar toen hij was weggegaan begon hij
κηρύσσειν πολλὰ καὶ διαφημίζειν τὸν λόγον,
het verhaal rond te bazuinen en bekend te maken
ὥστε μηκέτι αὐτὸν δύνασθαι
zodat het voor hem (Jezus) niet meer mogelijk was
φανερῶς εἰς πόλιν εἰσελθεῖν,
openlijk naar een stad te gaan,
ἀλλ᾽ ἔξω ἐπ᾽ ἐρήμοις τόποις ἦν·
maar hij was buiten (de steden) op eenzame plaatsen,
καὶ ἤρχοντο πρὸς αὐτὸν πάντοθεν.
en zij kwamen naar hem toe, van alle kanten.
Marcus, 2, 1-12
1 Καὶ εἰσελθὼν πάλιν εἰς Καφαρναοὺμ δι᾽ ἡμερῶν
Toen hij weer naar Kafarnaüm ging, enkele dagen later,
ἠκούσθη ὅτι ἐν οἴκῳ ἐστίν.
werd het bekend dat hij thuis was.
2 καὶ συνήχθησαν πολλοὶ ὥστε μηκέτι χωρεῖν
En er verzamelden zich velen zodat er geen plaats meer was,
μηδὲ τὰ πρὸς τὴν θύραν,
zelfs niet voor de deur,
καὶ ἐλάλει αὐτοῖς τὸν λόγον.
en hij vertelde hun zijn leer.
3 καὶ ἔρχονται
En er kwamen (mannen)
φέροντες πρὸς αὐτὸν παραλυτικὸν
die een verlamde naar hem brachten;
αἰρόμενον ὑπὸ τεσσάρων.
ze droegen hem met z’n vieren.
4 καὶ μὴ δυνάμενοι προσενέγκαι αὐτῷ διὰ τὸν ὄχλον
En omdat ze hem niet naar (Jezus) konden dragen door de menigte
ἀπεστέγασαν τὴν στέγην ὅπου ἦν,
namen ze het dak er af waar hij was,
καὶ ἐξορύξαντες
en toen ze een opening hadden gemaakt
χαλῶσι τὸν κράβαττον
lieten ze de slaapmat zakken
ὅπου ὁ παραλυτικὸς κατέκειτο.
waar de verlamde op lag.
5 καὶ ἰδὼν ὁ Ἰησοῦς τὴν πίστιν αὐτῶν
Toen Jezus hun geloof zag
λέγει τῷ παραλυτικῷ,
zei hij tegen de verlamde:
Τέκνον, ἀφίενταί σου αἱ ἁμαρτίαι.
‘Jongeman, je zonden worden je vergeven.’
6 ἦσαν δέ τινες τῶν γραμματέων ἐκεῖ καθήμενοι
Maar er waren een paar schriftgeleerden, die daar zaten,
καὶ διαλογιζόμενοι ἐν ταῖς καρδίαις αὐτῶν,
en die in hun hart dachten:
7 Τί οὗτος οὕτως λαλεῖ; βλασφημεῖ·
‘Hoe (kan) hij dat zeggen? Hij lastert God!
τίς δύναται ἀφιέναι ἁμαρτίας εἰ μὴ εἷς ὁ θεός;
Wie kan er zonden vergeven behalve God alleen?’
8 καὶ εὐθὺς ἐπιγνοὺς ὁ Ἰησοῦς τῷ πνεύματι αὐτοῦ
En Jezus, terstond er van bewust
ὅτι οὕτως διαλογίζονται ἐν ἑαυτοῖς λέγει αὐτοῖς,
dat ze zo dachten bij zichzelf, zei hun:
Τί ταῦτα διαλογίζεσθε ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν;
‘Waarom denken jullie dat in je hart?
9 τί ἐστιν εὐκοπώτερον, εἰπεῖν τῷ παραλυτικῷ,
Wat is er gemakkelijker, te zeggen tegen de verlamde:
Ἀφίενταί σου αἱ ἁμαρτίαι, ἢ εἰπεῖν,
Je zonden worden je vergeven, of te zeggen:
Ἔγειρε καὶ ἆρον τὸν κράβαττόν σου καὶ περιπάτει;
Sta op, pak je slaapmat op en wandel rond?
10 ἵνα δὲ εἰδῆτε ὅτι ἐξουσίαν ἔχει ὁ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου
Maar opdat jullie zien dat de Mensenzoon macht heeft
ἀφιέναι ἁμαρτίας ἐπὶ τῆς γῆς – λέγει τῷ παραλυτικῷ,
om zonden te vergeven op aarde
λέγει τῷ παραλυτικῷ,
(hier) zei hij tegen de verlamde:
11 Σοὶ λέγω, ἔγειρε ἆρον τὸν κράβαττόν σου
Ik zeg je, sta op, pak je slaapmat op
καὶ ὕπαγε εἰς τὸν οἶκόν σου.
en ga naar huis.’
12 καὶ ἠγέρθη καὶ εὐθὺς ἄρας τὸν κράβαττον
En hij stónd op, en terstond pakte hij zijn slaapmat op,
ἐξῆλθεν ἔμπροσθεν πάντων,
en liep weg, in tegenwoordigheid van allen,
ὥστε ἐξίστασθαι πάντας
zodat allen versteld stonden
καὶ δοξάζειν τὸν θεὸν λέγοντας
en God prezen, zeggend:
ὅτι Οὕτως οὐδέποτε εἴδομεν.
‘Zoiets hebben we nog nooit gezien’.
Lucas 7, 16 – 27
16 ἔλαβεν δὲ φόβος πάντας,
Vrees greep allen aan
καὶ ἐδόξαζον τὸν θεὸν λέγοντες
en zij verheerlijkten de Heer, zeggend:
ὅτι Προφήτης μέγας ἠγέρθη ἐν ἡμῖν,
“Een groot profeet is onder ons opgestaan!”
καὶ ὅτι Ἐπεσκέψατο ὁ θεὸς τὸν λαὸν αὐτοῦ.
en “God heeft op zijn volk neergezien!”
17 καὶ ἐξῆλθεν ὁ λόγος οὗτος
En dit verhaal over hem ging rond
ἐν ὅλῃ τῇ Ἰουδαίᾳ περὶ αὐτοῦ
in heel Judea
καὶ πάσῃ τῇ περιχώρῳ.
en in heel de omgeving.
18 Καὶ ἀπήγγειλαν Ἰωάννῃ
En zij vertelden aan Johannes,
οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ
zijn leerlingen,
περὶ πάντων τούτων.
over al die dingen.
καὶ προσκαλεσάμενος
En Johannes, na bij zich geroepen te hebben
δύο τινὰς τῶν μαθητῶν αὐτοῦ ὁ Ἰωάννης
twee van zijn leerlingen,
19 ἔπεμψεν πρὸς τὸν κύριον λέγων,
zond hen naar de heer, zeggend:
Σὺ εἶ ὁ ἐρχόμενος
“Bent u degene die komen gaat,
ἢ ἄλλον προσδοκῶμεν;
of hebben wij een ander te verwachten?”
20 παραγενόμενοι δὲ πρὸς αὐτὸν οἱ ἄνδρες
De mannen, bij hem gekomen,
εἶπαν, Ἰωάννης ὁ βαπτιστὴς
zeiden: “Johannes de Doper
ἀπέστειλεν ἡμᾶς πρὸς σὲ
stuurde ons naar u,
λέγων, Σὺ εἶ ὁ ἐρχόμενος
zeggend: “Bent u degene die komend is,
ἢ ἄλλον προσδοκῶμεν;
of hebben wij een ander te verwachten?”
21 ἐν ἐκείνῃ τῇ ὥρᾳ ἐθεράπευσεν πολλοὺς
In die tijd genas hij velen
ἀπὸ νόσων καὶ μαστίγων
van ziekten en kwalen
καὶ πνευμάτων πονηρῶν,
en kwade geesten,
καὶ τυφλοῖς πολλοῖς ἐχαρίσατο βλέπειν.
en veel blinden gaf hij het zien.
22 καὶ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς,
Hun antwoordend zei hij:
Πορευθέντες ἀπαγγείλατε Ἰωάννῃ
“Ga heen en vertel aan Johannes
ἃ εἴδετε καὶ ἠκούσατε·
wat jullie zagen en hoorden:
τυφλοὶ ἀναβλέπουσιν,
Blinden zien weer,
χωλοὶ περιπατοῦσιν,
verlamden lopen rond,
λεπροὶ καθαρίζονται
melaatsen worden gereinigd,
καὶ κωφοὶ ἀκούουσιν,
en doven horen,
νεκροὶ ἐγείρονται,
doden worden opgewekt,
πτωχοὶ εὐαγγελίζονται·
armen horen de blijde boodschap.
23 καὶ μακάριός ἐστιν ὃς
En gelukkig is iemand
ἐὰν μὴ σκανδαλισθῇ ἐν ἐμοί.
als hij zich niet ergert aan mij.
24 Ἀπελθόντων δὲ τῶν ἀγγέλων Ἰωάννου
Toen de boodschappers van Johannes waren weggegaan
ἤρξατο λέγειν πρὸς τοὺς ὄχλους περὶ Ἰωάννου,
begon hij te vragen aan de omstanders over Johannes,
Τί ἐξήλθατε εἰς τὴν ἔρημον θεάσασθαι;
“Wat zijn jullie in de woestijn gaan zien?
κάλαμον ὑπὸ ἀνέμου σαλευόμενον;
Een riet dat wordt bewogen in de wind?
25 ἀλλὰ τί ἐξήλθατε ἰδεῖν;
Maar wat zijn jullie dan gaan zien?
ἄνθρωπον ἐν μαλακοῖς ἱματίοις ἠμφιεσμένον;
Een man, gekleed in verfijnde kleren?
ἰδοὺ οἱ ἐν ἱματισμῷ ἐνδόξῳ
Zie, zij in dure kleren
καὶ τρυφῇ ὑπάρχοντες ἐν τοῖς βασιλείοις εἰσίν.
en in weelde badend zijn in de paleizen.
26 ἀλλὰ τί ἐξήλθατε ἰδεῖν; προφήτην;
Maar wat zijn jullie dan gaan zien? Een profeet?
ναί, λέγω ὑμῖν, καὶ περισσότερον προφήτου.
Ja, zeg ik jullie, en meer dan een profeet.
27 οὗτός ἐστιν περὶ οὗ γέγραπται,
Want hij is het over wie geschreven is:
Ἰδοὺ ἀποστέλλω τὸν ἄγγελόν μου
‘Zie, ik zend mijn gezant
πρὸ προσώπου σου,
voor uw aangezicht uit,
ὃς κατασκευάσει τὴν ὁδόν σου ἔμπροσθέν σου.
die uw weg voor u gereed zal maken!‘”