Hij leert in gelijkenissen (Marcus 4, 1-34) · 5815 dagen geleden by Ad van den Ende
De zaaier
4
1 Καὶ πάλιν ἤρξατο διδάσκειν παρὰ τὴν θάλασσαν.
En opnieuw begon hij te onderwijzen bij het meer.
καὶ συνάγεται πρὸς αὐτὸν ὄχλος πλεῖστος,
Er verzamelde zich een zeer grote menigte bij hem,
ὥστε αὐτὸν εἰς πλοῖον ἐμβάντα καθῆσθαι ἐν τῇ θαλάσσῃ,
zodat hij op een boot ging en (daarin) op het meer zat,
καὶ πᾶς ὁ ὄχλος πρὸς τὴν θάλασσαν ἐπὶ τῆς γῆς ἦσαν.
en de hele menigte was bij het meer op het land.
2 καὶ ἐδίδασκεν αὐτοὺς ἐν παραβολαῖς πολλά,
In gelijkenissen leerde hij hun veel
καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς ἐν τῇ διδαχῇ αὐτοῦ,
over zijn leer, en zei hun:
3 Ἀκούετε. ἰδοὺ ἐξῆλθεν ὁ σπείρων σπεῖραι.
“Luistert. Zie, een zaaier ging uit om te zaaien.
καὶ ἐγένετο ἐν τῷ σπείρειν ὃ μὲν ἔπεσεν παρὰ τὴν ὁδόν,
en het gebeurde dat bij het zaaien een gedeelte langs de weg viel,
καὶ ἦλθεν τὰ πετεινὰ καὶ κατέφαγεν αὐτό.
en er kwamen vogels en die aten het op.
5 καὶ ἄλλο ἔπεσεν ἐπὶ τὸ πετρῶδες ὅπου οὐκ εἶχεν γῆν πολλήν,
Een ander gedeelte viel op de rotsgrond, waar het niet veel aarde had;
καὶ εὐθὺς ἐξανέτειλεν διὰ τὸ μὴ ἔχειν βάθος γῆς·
het kwam spoedig op omdat het geen diepe grond had.
6 καὶ ὅτε ἀνέτειλεν ὁ ἥλιος ἐκαυματίσθη,
Toen de zon opkwam verschroeide het
καὶ διὰ τὸ μὴ ἔχειν ῥίζαν ἐξηράνθη.
en omdat het geen wortels had verdorde het.
7 καὶ ἄλλο ἔπεσεν εἰς τὰς ἀκάνθας,
Een ander gedeelte viel tussen de distels,
καὶ ἀνέβησαν αἱ ἄκανθαι καὶ συνέπνιξαν αὐτό,
en de distels kwamen op en verstikten het,
καὶ καρπὸν οὐκ ἔδωκεν.
en het gaf geen oogst.
8 καὶ ἄλλα ἔπεσεν εἰς τὴν γῆν τὴν καλήν,
Een ander gedeelte viel op goede grond,
καὶ ἐδίδου καρπὸν ἀναβαίνοντα καὶ αὐξανόμενα,
en het gaf vrucht toen het opkwam en groeide;
καὶ ἔφερεν ἓν τριάκοντα
het ene deel droeg dertigvoudig,
καὶ ἓν ἑξήκοντα καὶ ἓν ἑκατόν.
een ander zestigvoudig, weer een ander hondervoudig.”
9 καὶ ἔλεγεν, Ὃς ἔχει ὦτα ἀκούειν ἀκουέτω.
En hij zei: “Wie oren heeft om te horen, hij hore.”
Het doel van de gelijkenissen
10 Καὶ ὅτε ἐγένετο κατὰ μόνας, ἠρώτων αὐτὸν οἱ περὶ αὐτὸν
Toen hij alleen was vroegen de mensen die om hem heen waren
σὺν τοῖς δώδεκα τὰς παραβολάς.
met de twaalf (apostelen) hem naar (de betekenis van) de gelijkenissen.
11 καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς, Ὑμῖν τὸ μυστήριον δέδοται τῆς βασιλείας τοῦ θεοῦ·
En hij zei hun: “Aan jullie wordt het geheim onthuld van het koninkrijk van God;
ἐκείνοις δὲ τοῖς ἔξω ἐν παραβολαῖς τὰ πάντα γίνεται,
maar voor degenen buiten gebeurt alles in gelijkenissen,
12 ἵνα βλέποντες βλέπωσιν καὶ μὴ ἴδωσιν,
opdat zij met hun ogen kijken en niet zien,
καὶ ἀκούοντες ἀκούωσιν καὶ μὴ συνιῶσιν,
en met hun oren horen en toch niet begrijpen,
μήποτε ἐπιστρέψωσιν καὶ ἀφεθῇ αὐτοῖς.
zodat zij zich nooit bekeren en (alles) hun vergeven wordt.”
Jezus legt zijn woorden uit
13 Καὶ λέγει αὐτοῖς, Οὐκ οἴδατε τὴν παραβολὴν ταύτην,
En hij zei hun: “Begrijpen jullie die gelijkenis niet?
καὶ πῶς πάσας τὰς παραβολὰς γνώσεσθε;
Hoe zullen jullie dan alle gelijkenissen begrijpen?”
14 ὁ σπείρων τὸν λόγον σπείρει.
De zaaier zaait het woord.
15 οὗτοι δέ εἰσιν οἱ παρὰ τὴν ὁδὸν ὅπου σπείρεται ὁ λόγος,
Dit zijn degenen langs de weg waar het woord gezaaid wordt;
καὶ ὅταν ἀκούσωσιν εὐθὺς ἔρχεται ὁ Σατανᾶς
en wanneer zij het horen komt aanstonds de Satan
καὶ αἴρει τὸν λόγον τὸν ἐσπαρμένον εἰς αὐτούς.
en neemt het woord weg dat in hen gezaaid was.
16 καὶ οὗτοί εἰσιν οἱ ἐπὶ τὰ πετρώδη σπειρόμενοι,
En dit zijn degenen die op de rotsgrond zijn gezaaid,
οἳ ὅταν ἀκούσωσιν τὸν λόγον
die, wanneer zij het woord horen,
εὐθὺς μετὰ χαρᾶς λαμβάνουσιν αὐτόν,
het meteen met blijdschap aannemen,
17 καὶ οὐκ ἔχουσιν ῥίζαν ἐν ἑαυτοῖς ἀλλὰ πρόσκαιροί εἰσιν·
ze hebben (echter) geen wortel in zich, maar zijn kort van memorie.
εἶτα γενομένης θλίψεως ἢ διωγμοῦ
Dan komt er onderdrukking of vervolging
διὰ τὸν λόγον εὐθὺς σκανδαλίζονται.
om de boodschap en terstond struikelen ze.
18 καὶ ἄλλοι εἰσὶν οἱ εἰς τὰς ἀκάνθας σπειρόμενοι·
Weer anderen zijn zij die tussen de distels zijn gezaaid;
οὗτοί εἰσιν οἱ τὸν λόγον ἀκούσαντες,
dit zijn degenen die het woord horen,
19 καὶ αἱ μέριμναι τοῦ αἰῶνος καὶ ἡ ἀπάτη τοῦ πλούτου
maar zorgen voor het aardse en de verleiding van de rijkdom
καὶ αἱ περὶ τὰ λοιπὰ ἐπιθυμίαι εἰσπορευόμεναι
en de begeerten naar al dat soort dingen die bij hen opkomen
συμπνίγουσιν τὸν λόγον, καὶ ἄκαρπος γίνεται.
verstikken de boodschap, en hij wordt vruchteloos.
20 καὶ ἐκεῖνοί εἰσιν οἱ ἐπὶ τὴν γῆν τὴν καλὴν σπαρέντες,
En zij zijn degenen die op goede grond zijn gezaaid,
οἵτινες ἀκούουσιν τὸν λόγον καὶ παραδέχονται
die de boodschap horen en in zich opnemen,
καὶ καρποφοροῦσιν ἓν τριάκοντα καὶ ἓν ἑξήκοντα καὶ ἓν ἑκατόν.
en zij dragen vrucht, dertig-, zestig-, ja honderdvoudig.
Openbaarheid
21 Καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς, Μήτι ἔρχεται ὁ λύχνος
En hij zei hun: “Wordt er soms een olielamp gebracht
ἵνα ὑπὸ τὸν μόδιον τεθῇ ἢ ὑπὸ τὴν κλίνην;
opdat hij onder de korenmaat wordt gezet, of onder het bed?
οὐχ ἵνα ἐπὶ τὴν λυχνίαν τεθῇ;
En niet opdat hij op de standaard wordt gezet?
22 οὐ γάρ ἐστιν κρυπτὸν ἐὰν μὴ ἵνα φανερωθῇ,
Want niets is er verborgen tenzij om voor de dag te halen,
οὐδὲ ἐγένετο ἀπόκρυφον ἀλλ᾽ ἵνα ἔλθῃ εἰς φανερόν.
noch is er iets geheim dan om het openbaar te maken.
23 εἴ τις ἔχει ὦτα ἀκούειν ἀκουέτω.
Als iemand oren heeft om te horen, hij hore.”
24 Καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς, Βλέπετε τί ἀκούετε.
En hij zei hun: “Zie toe wat je hoort.
ἐν ᾧ μέτρῳ μετρεῖτε μετρηθήσεται ὑμῖν
Met dezelfde maat waarmee jullie meten zal je gemeten worden,
καὶ προστεθήσεται ὑμῖν.
er zal je zelfs meer gegeven worden.
25 ὃς γὰρ ἔχει, δοθήσεται αὐτῷ· καὶ ὃς οὐκ ἔχει,
Want wie heeft, hem zal gegeven worden; en wie niets heeft,
καὶ ὃ ἔχει ἀρθήσεται ἀπ᾽ αὐτοῦ.
van hem zal zelfs wát hij heeft worden weggenomen.”
Het groeiende zaad
26 Καὶ ἔλεγεν, Οὕτως ἐστὶν ἡ βασιλεία τοῦ θεοῦ
En hij zei hun: “Zodanig is het koninkrijk van God,
ὡς ἄνθρωπος βάλῃ τὸν σπόρον ἐπὶ τῆς γῆς
zoals een man die zaad op de grond uitstrooit;
27 καὶ καθεύδῃ καὶ ἐγείρηται νύκτα καὶ ἡμέραν,
hij gaat slapen ’s nachts en staat op overdag,
καὶ ὁ σπόρος βλαστᾷ καὶ μηκύνηται
en het zaad kiemt en groeit op
ὡς οὐκ οἶδεν αὐτός.
zó dat hij niet weet (hoe).
28 αὐτομάτη ἡ γῆ καρποφορεῖ, πρῶτον χόρτον,
Vanzelf brengt de aarde vrucht voort, eerst de halm,
εἶτεν στάχυν, εἶτεν πλήρη σῖτον ἐν τῷ στάχυϊ.
dan de aar, vervolgens de volle tarwe in de aar.
29 ὅταν δὲ παραδοῖ ὁ καρπός,
Wanneer de oogst te velde staat
εὐθὺς ἀποστέλλει τὸ δρέπανον,
haalt (de boer) meteen de sikkel tevoorschijn,
ὅτι παρέστηκεν ὁ θερισμός.
omdat de oogsttijd is aangebroken.
Het mosterdzaadje
30 Καὶ ἔλεγεν, Πῶς ὁμοιώσωμεν τὴν βασιλείαν τοῦ θεοῦ,
En hij sprak: “Waarmee zullen we het koninkrijk van God vergelijken?
ἢ ἐν τίνι αὐτὴν παραβολῇ θῶμεν;
of met welke gelijkenis kunnen we haar afbeelden?
31 ὡς κόκκῳ σινάπεως, ὃς
(Het is) als het zaadje van een mosterdplant, dat,
ὅταν σπαρῇ ἐπὶ τῆς γῆς,
als het op de grond wordt uitgezaaid,
μικρότερον ὂν πάντων τῶν σπερμάτων τῶν ἐπὶ τῆς γῆς,
kleiner is dan alle zaden op aarde;
32 καὶ ὅταν σπαρῇ, ἀναβαίνει καὶ γίνεται μεῖζον
wanneer het is uitgezaaid komt het op en wordt het groter
πάντων τῶν λαχάνων καὶ ποιεῖ κλάδους μεγάλους,
dan alle (andere) planten, en het maakt grote takken,
ὥστε δύνασθαι ὑπὸ τὴν σκιὰν αὐτοῦ τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ κατασκηνοῦν.
zodat de vogels uit de lucht in zijn schaduw kunnen neerstrijken.
33 Καὶ τοιαύταις παραβολαῖς πολλαῖς ἐλάλει αὐτοῖς
Met vele soortgelijke gelijkenissen verkondigde hij hun
τὸν λόγον, καθὼς ἠδύναντο ἀκούειν·
zijn boodschap, voor zover ze die konden verstaan.
34 χωρὶς δὲ παραβολῆς οὐκ ἐλάλει αὐτοῖς,
Zonder gelijkenissen sprak hij niet tot hen,
κατ᾽ ἰδίαν δὲ τοῖς ἰδίοις μαθηταῖς ἐπέλυεν πάντα.
maar afzonderlijk met zijn leerlingen legde hij alles uit.
De parabel van de wijngaard
33 Ἄλλην παραβολὴν ἀκούσατε.
Hoort een andere gelijkenis.
Ἄνθρωπος ἦν οἰκοδεσπότης
Er was een huisheer
ὅστις ἐφύτευσεν ἀμπελῶνα
die een wijngaard aanlegde,
καὶ φραγμὸν αὐτῷ περιέθηκεν
er een omheining omheen aanbracht,
καὶ ὤρυξεν ἐν αὐτῷ ληνὸν
er een wijnkuip in groef
καὶ ᾠκοδόμησεν πύργον,
en een uitkijktoren bouwde.
καὶ ἐξέδοτο αὐτὸν γεωργοῖς,
Hj verpachtte hem aan wijnbouwers
καὶ ἀπεδήμησεν.
en ging op reis.
34 ὅτε δὲ ἤγγισεν ὁ καιρὸς τῶν καρπῶν,
Toen de tijd van de oogst was gekomen
ἀπέστειλεν τοὺς δούλους αὐτοῦ
stuurde hij zijn dienaren
πρὸς τοὺς γεωργοὺς
naar de wijnbouwers
λαβεῖν τοὺς καρποὺς αὐτοῦ.
om zijn vruchten in ontvangst te nemen.
35 καὶ λαβόντες οἱ γεωργοὶ τοὺς δούλους αὐτοῦ
En toen de wijnbouwers zijn dienaren gevangen hadden
ὃν μὲν ἔδειραν, ὃν δὲ ἀπέκτειναν,
sloegen zij de een, doodden zij de ander,
ὃν δὲ ἐλιθοβόλησαν.
en wierpen zij stenen naar weer een ander.
36 πάλιν ἀπέστειλεν ἄλλους δούλους
Opnieuw stuurde hij dienaren, anderen,
πλείονας τῶν πρώτων,
meer dan de eersten,
καὶ ἐποίησαν αὐτοῖς ὡσαύτως.
en zij deden hun hetzelfde.
37 ὕστερον δὲ ἀπέστειλεν πρὸς αὐτοὺς
Als laatste stuurde hij naar hen
τὸν υἱὸν αὐτοῦ λέγων,
zijn eigen zoon, zeggend:
Ἐντραπήσονται τὸν υἱόν μου.
Mijn zoon zullen zij geen kwaad durven doen.
38 οἱ δὲ γεωργοὶ ἰδόντες τὸν υἱὸν
Maar toen de wijnbouwers de zoon zagen
εἶπον ἐν ἑαυτοῖς,
zeiden zij tegen elkaar:
Οὗτός ἐστιν ὁ κληρονόμος·
Hij is de erfgenaam;
δεῦτε ἀποκτείνωμεν αὐτὸν
kom, laten we hem doden
καὶ σχῶμεν τὴν κληρονομίαν αὐτοῦ.
dan zullen wij zijn erfdeel hebben.
39 καὶ λαβόντες αὐτὸν
En zij pakten hem,
ἐξέβαλον ἔξω τοῦ ἀμπελῶνος
wierpen hem buiten de wijngaard
καὶ ἀπέκτειναν.
en doodden hem.
40 ὅταν οὖν ἔλθῃ ὁ κύριος τοῦ ἀμπελῶνος,
Wanneer dan de heer van de wijngaard komt,
τί ποιήσει τοῖς γεωργοῖς ἐκείνοις;
wat zal hij met die wijnbouwers doen?
41 λέγουσιν αὐτῷ,
Zij zeggen hem:
Κακοὺς κακῶς ἀπολέσει αὐτούς,
Op een vreselijke manier zal hij hen doden
καὶ τὸν ἀμπελῶνα ἐκδώσεται
en de wijngaard zal hij geven
ἄλλοις γεωργοῖς,
aan andere wijnbouwers.
οἵτινες ἀποδώσουσιν αὐτῷ τοὺς καρποὺς
die hem de vruchten zullen geven
ἐν τοῖς καιροῖς αὐτῶν.
te juister tijd.
(Matteus 21:33-41)