Go to content Go to navigation Go to search

Deucalion en Pyrrha (I, r. 313 - 415) · 5471 dagen geleden by Ad van den Ende

Separat Aonios Actaeis Phocis ab arvis,
Phocis scheidt de Aoniers van de akkers van Acte,
terra ferax, dum terra fuit, sed tempore in illo
(Phocis) een vruchtbaar land, toen het land was, maar in die tijd
pars maris et latus subitarum campus aquarum;
een deel van de zee en een brede vlakte van plots opgekomen wateren;
mons ibi verticibus petit arduus astra duobus,
daar reikt een berg met twee toppen steil naar de sterren,
nomine Parnasus, superantque cacumina nubes:
Parnasus genaamd, en de toppen overstijgen de wolken;

hic ubi Deucalion – nam cetera texerat aequor –
zodra Deucalion hier ( want de rest had bedekt de zee )
cum consorte tori parva rate vectus adhaesit,
met zijn bedgenote op zijn kleine schip varend is vastgelopen,
Corycidas nymphas et numina montis adorant
bidden ze tot de Corycidische nimfen en de goden van de berg
fatidicamque Themin, quae tunc oracla tenebat.
en tot de lotsvoorspeller Themin, die toen de orakels beheerde.

Non illo melior quisquam nec amantior aequi
Niemand was beter dan hij, meer rechtslievend
vir fuit aut illa metuentior ulla deorum.
was geen man en geen vrouw was meer godvrezend dan zij.

Iuppiter ut liquidis stagnare paludibus orbem
Toen Jupiter de wereld met vochtige poelen onder water zag staan
et superesse virum de tot modo milibus unum
en dat er van zo vele duizenden slechts één man,
et superesse videt de tot modo milibus unam,
van zovele duizenden ook slechts één vrouw over was,
innocuos ambo, cultores numinis ambo,
beiden onschuldig, beiden vereerders van de goddelijke macht,
nubila disiecit,
verdreef hij de wolken,
nimbisque aquilone remotis
en toen deze door de noordenwind verwijderd waren
et caelo terras ostendit
liet hij aan de hemel de landen zien
et aethera terris.
en aan de landen de lucht.

Nec maris ira manet,
Ook van de zee blijft de woede niet,
positoque tricuspide telo
en nadat het driepuntig wapen is weggelegd
mulcet aquas rector pelagi
kalmeert de heer van de zee de wateren
supraque profundum extantem
en roept de boven het diepe uitstekende
atque umeros innato murice tectum
en op de schouders met vastgegroeide purperslak bedekte
caeruleum Tritona vocat, conchaeque sonanti
zeeblauweTriton, en beveelt hem op zijn welluidende schelp
inspirare iubet fluctusque et flumina signo
te blazen en de golven en rivieren door een teken te geven
iam revocare dato: cava bucina
eindelijk terug te roepen: de holle gedraaide horen
sumitur illi tortilis,
wordt door hem opgenomen
in latum quae turbine crescit ab imo,
die breeduit groeit vanaf de onderste draaiing,
bucina, quae medio concepit ubi aëra ponto,
de hoorn, die wanneer hij midden op zee lucht heeft gevangen,
litora voce replet
de stranden vult met zijn stem
sub utroque iacentia Phoebo.
die liggen onder de opkomende en neergaande zon.

Tunc quoque, ut ora dei
Ook toen, zodra hij de mond van de god,
madida rorantia barba
met nattte baard druipend,
contigit et cecinit iussos inflata receptus,
aanraakte en, geblazen, de bevolen aftocht blies,
omnibus audita est telluris et aequoris undis,
is hij gehoord door alle wateren van het land en de zee,
et, quibus est undis audita, coërcuit omnes.
en de wateren,waardoor hij gehoord is, bedwong hij alle.

Iam mare litus habet; plenos capit alveus amnes;
Reds heeft de zee een kust; de bedding bevat volle rivieren;
flumina subsidunt, collesque exire videntur;
de wateren zakken, heuvels ziet men er uit komen;
surgit humus;
de grond komt omhoog;
crescunt loca decrescentibus undis:
de (begaanbare) plaatsen worden groter en de wateren kleiner;
postque diem longam nudata cacumina silvae
en na een lange dag tonen bossen hun ontblote toppen
ostendunt, limumque tenent in fronde relictum.
en modder houden ze vast, in bladeren achtergebleven.

Terug