Een sterke vesting · 5304 dagen geleden by Ad van den Ende
[4.7.1] ἐκ δὲ τούτων ἐπορεύθησαν εἰς Ταόχους
Meteen daarna trokken ze verdr, naar de Taochoi,
σταθμοὺς πέντε παρασάγγας τριάκοντα·
vijf dagmarsen, dertig uur gaans.
καὶ τὰ ἐπιτήδεια ἐπέλειπε·
en de levensmiddelen begonnen op te raken.
χωρία γὰρ ᾤκουν ἰσχυρὰ οἱ Τάοχοι,
want sterke plaatsen bewoonden ze, de Taochen,
ἐν οἷς καὶ τὰ ἐπιτήδεια ἅπαντα εἶχον
waarin ze ook alle levensmiddelen hadden
ἀνακεκομισμένοι.
omhooggebracht.
[4.7.2] ἐπεὶ δ᾽ ἀφίκοντο πρὸς χωρίον
Toen kwamen ze aan in een streek
ὃ πόλιν μὲν οὐκ εἶχεν οὐδ᾽ οἰκίας,
die geen stad had, en ook geen huizen,
συνεληλυθότες δ᾽ ἦσαν αὐτόσε
maar bijeengekomen waren daar
καὶ ἄνδρες καὶ γυναῖκες καὶ κτήνη πολλά,
zowel mannen als vrouwen als veel dieren;
Χειρίσοφος μὲν οὖν πρὸς τοῦτο προσέβαλλεν
Cheirisophos deed dus daarop een aanval
εὐθὺς ἥκων·
zodra hij was aangekomen.
ἐπειδὴ δὲ ἡ πρώτη τάξις ἀπέκαμνεν,
Zodra de eerste afdeling moe werd
ἄλλη προσῄει
kwam een andere naar voren,
καὶ αὖθις ἄλλη·
en (daarop) weer een andere;
οὐ γὰρ ἦν
want het was niet mogelijk
ἁθρόοις περιστῆναι,
voor hen gezamenlijk tot een omsingeling over te gaan;
ἀλλ᾽ ἀπότομον ἦν κύκλῳ.
maar het was steil rondom.
[4.7.3] ἐπειδὴ δὲ Ξενοφῶν ἦλθε
Toen Xenophon aankwam
σὺν τοῖς ὀπισθοφύλαξι
met de soldaten van de achterhoede,
καὶ πελτασταῖς καὶ ὁπλίταις,
zowel de licht- als de zwaargewapenden,
ἐνταῦθα δὴ λέγει Χειρίσοφος·
toen zei Cheirisophos:
—εἰς καλὸν ἥκετε·
‘Op het juiste moment ben je aangekomen;
τὸ γὰρ χωρίον αἱρετέον·
want de plaats moet genomen worden;
τῇ γὰρ στρατιᾷ οὐκ ἔστι τὰ ἐπιτήδεια,
want voor het leger zijn er geen levensmiddelen
εἰ μὴ ληψόμεθα τὸ χωρίον.
als we de plaats niet zullen innemen.’
[4.7.4] ἐνταῦθα δὴ κοινῇ ἐβουλεύοντο·
Toen overlegden ze gezamenlijk
καὶ τοῦ Ξενοφῶντος ἐρωτῶντος
en toen Xenophon vroeg
τί τὸ κωλῦον εἴη εἰσελθεῖν,
wat de hindernis was om binnen te gaan
εἶπεν ὁ Χειρίσοφος·
zei Cheirisophos:
—μία αὕτη πάροδός ἐστιν ἣν ὁρᾷς·
‘Dat is de enige doorgang, die je (daar) ziet;
ὅταν δέ τις ταύτῃ πειρᾶται παριέναι,
maar (telkens) wanneer iemand daarlangs probeert te passeren
κυλίνδουσι λίθους ὑπὲρ ταύτης τῆς ὑπερεχούσης πέτρας·
wentelen ze stenen over die uitstekende rots;
ὃς δ᾽ ἂν καταληφθῇ, οὕτω διατίθεται.
wie getroffen wordt, wordt zo toegetakeld!’
ἅμα δ᾽ ἔδειξε συντετριμμένους ἀνθρώπους
Tegelijk wees hij de mannen aan met verbrijzelde
καὶ σκέλη καὶ πλευράς.
benen en ribben.
[4.7.5] —ἢν δὲ τοὺς λίθους ἀναλώσωσιν,
‘Maar wanneer ze de stenen hebben opgebruikt,’
ἔφη ὁ Ξενοφῶν, ἄλλο τι ἢ οὐδὲν
zei Xenophon, ‘is er toch niets anders
κωλύει παριέναι;
dat verhindert om te passeren?’
οὐ γὰρ δὴ ἐκ τοῦ ἐναντίου ὁρῶμεν
Want niemand zien wij aan de overkant
εἰ μὴ ὀλίγους τούτους ἀνθρώπους,
dan die weinige mensen,
καὶ τούτων δύο ἢ τρεῖς ὡπλισμένους.
en van hen zijn er (slechts) twee of drie gewapend.
[4.7.6] τὸ δὲ χωρίον, ὡς καὶ σὺ ὁρᾷς,
De afstand is, zoals ook u ziet,
σχεδὸν τρία ἡμίπλεθρά ἐστιν
bijna drie halve plethra,
ὃ δεῖ βαλλομένους διελθεῖν·
die mensen, terwijl ze bekogeld worden, moeten afleggen;
τούτου δὲ ὅσον πλέθρον
daarvan is ongeveer een plethron
δασὺ πίτυσι διαλειπούσαις μεγάλαις,
dicht (begroeid) met grote, uit elkaar staande pijnbomen;
ἀνθ᾽ ὧν ἑστηκότες ἄνδρες
als de mannen daarachter staan,
τί ἂν πάσχοιεν
wat zouden ze dan te lijden hebben
ἢ ὑπὸ τῶν φερομένων λίθων
of van de vliegende stenen,
ἢ ὑπὸ τῶν κυλινδομένων;
of van de rollende (stenen)?
τὸ λοιπὸν οὖν γίγνεται ὡς ἡμίπλεθρον,
De rest is dus ongeveer een halve plethron,
ὃ δεῖ ὅταν λωφήσωσιν οἱ λίθοι παραδραμεῖν.
die men, wanneer de stenen ophouden, over moet rennen.’
[4.7.7] —ἀλλὰ εὐθύς, ἔφη ὁ Χειρίσοφος,
‘Maar meteen,’ zei Cheirisophos,
ἐπειδὰν ἀρξώμεθα εἰς τὸ δασὺ προσιέναι,
‘wanneer wij beginnen naar het dichtbegroeide (deel) te gaan,
φέρονται οἱ λίθοι πολλοί.
vliegen de stenen massaal (omlaag).’
—αὐτὸ ἄν, ἔφη, τὸ δέον εἴη·
‘Dat is juist,’ zei hij (Xenophon), ‘wat nodig is.
θᾶττον γὰρ ἀναλώσουσι τοὺς λίθους.
(Des te) sneller immers zullen zij de stenen verbruiken.
ἀλλὰ πορευώμεθα
Vooruit, laten we gaan (naar een punt)
ἔνθεν ἡμῖν μικρόν τι παραδραμεῖν ἔσται,
vanwaar het voor ons een kleine afstand om over te rennen zal zijn,
ἢν δυνώμεθα,
als we dat kunnen,
καὶ ἀπελθεῖν ῥᾴδιον,
en gemakkelijker om naar terug te gaan
ἢν βουλώμεθα.
als we dat willen.’
[4.7.8] ἐντεῦθεν ἐπορεύοντο Χειρίσοφος
Daarna gingen ze op weg, Cheirisophos
καὶ Ξενοφῶν καὶ Καλλίμαχος Παῤῥάσιος λοχαγός·
en Xenophon en Kallimachos uit Parrhasia, een kapitein;
τούτου γὰρ ἡ ἡγεμονία ἦν
want bij hem berustte de leiding
τῶν ὀπισθοφυλάκων λοχαγῶν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ·
van de kapiteins van de soldaten van de achterhoede die dag.
οἱ δὲ ἄλλοι λοχαγοὶ ἔμενον ἐν τῷ ἀσφαλεῖ.
De andere kapiteins bleven op veilige afstand.
μετὰ τοῦτο οὖν ἀπῆλθον ὑπὸ τὰ δένδρα ἄνθρωποι ὡς ἑβδομήκοντα,
Daarna bereikten ongeveer zeventig mannen de bomen
οὐχ ἁθρόοι ἀλλὰ καθ᾽ ἕνα,
niet gezamenlijk, maar één voor één,
ἕκαστος φυλαττόμενος ὡς ἐδύνατο.
ieder zo behoedzaam als hij kon.
[4.7.9] Ἀγασίας δὲ ὁ Στυμφάλιος
Agasias uit Stymfalos
καὶ Ἀριστώνυμος Μεθυδριεὺς
en Aristonymos uit Methydrion,
καὶ οὗτοι τῶν ὀπισθοφυλάκων λοχαγοὶ ὄντες,
ook dezen waren kapiteins van de soldaten van de achterhoede,
καὶ ἄλλοι δέ, ἐφέστασαν ἔξω τῶν δένδρων·
en anderen hielden halt op enige afstand van de bomen;
οὐ γὰρ ἦν ἀσφαλῶς
want het was niet veilig
ἐν τοῖς δένδροις ἑστάναι
onder de bomen te staan,
πλέον ἢ τὸν ἕνα λόχον.
(met) meer dan die ene compagnie.
[4.7.10] ἔνθα δὴ Καλλίμαχος μηχανᾶταί τι·
Dan bedenkt Kallimachos iets;
προύτρεχεν ἀπὸ τοῦ δένδρου
hij rende vooruit vanaf de boom
ὑφ᾽ ᾧ ἦν αὐτὸς δύο ἢ τρία βήματα·
waaronder hij was, twee of drie passen;
ἐπειδὴ δὲ οἱ λίθοι φέροιντο,
telkens als de stenen naar beneden vlogen
ἀνέχαζεν εὐπετῶς·
week hij behendig terug;
ἐφ᾽ ἑκάστης δὲ τῆς προδρομῆς
bij elke sprint vooruit
πλέον ἢ δέκα ἅμαξαι πετρῶν ἀνηλίσκοντο.
werden er meer dan tien wagens met stenen verbruikt.
[4.7.11] ὁ δὲ Ἀγασίας ὡς ὁρᾷ τὸν Καλλίμαχον ἃ ἐποίει
Maar toen Agasias zag wat Kallimachos deed,
τὸ στράτευμα πᾶν θεώμενον,
terwijl het hele leger toekeek,
δείσας μὴ οὐ πρῶτος
bang dat hij niet als eerste
παραδράμῃ εἰς τὸ χωρίον,
er langs zou rennen naar de plaats,
οὐδὲ τὸν Ἀριστώνυμον πλησίον ὄντα
zonder Aristonymos, vlak bij hem,
παρακαλέσας, οὐδὲ Εὐρύλοχον τὸν Λουσιέα,
te hulp te roepen, noch Eurylochos uit Lousoi,
ἑταίρους ὄντας, οὐδὲ ἄλλον οὐδένα
die zijn kameraden waren, noch iemand anders,
χωρεῖ αὐτός, καὶ παρέρχεται πάντας.
gaat hij zelf, en rent allen voorbij.
[4.7.12] ὁ δὲ Καλλίμαχος ὡς ὁρᾷ αὐτὸν παριόντα,
Maar als Kallimachos ziet dat hij langs rent
ἐπιλαμβάνεται αὐτοῦ τῆς ἴτυος·
pakt hij hem vast bij de rand van zijn schild;
ἐν δὲ τούτῳ παραθεῖ αὐτοὺς
op hetzelfde ogenblik rent hen voorbij
Ἀριστώνυμος Μεθυδριεύς,
Aristonymos uit Methydrion,
καὶ μετὰ τοῦτον Εὐρύλοχος Λουσιεύς·
en na hem Eurylochos uit Lousoi;
πάντες γὰρ οὗτοι ἀντεποιοῦντο ἀρετῆς
want al dezen overtroefden (elkaar) in moed
καὶ διηγωνίζοντο πρὸς ἀλλήλους·
en zij wedijverden met elkaar.
καὶ οὕτως ἐρίζοντες αἱροῦσι τὸ χωρίον.
en zo wedijverend nemen ze de plaats in.
ὡς γὰρ ἅπαξ εἰσέδραμον,
Want toen ze eenmaal waren binnengedrongen
οὐδεὶς πέτρος ἄνωθεν ἠνέχθη.
werd er geen enkele steen meer omlaag gegooid.
[4.7.13] ἐνταῦθα δὴ δεινὸν ἦν θέαμα.
Toen was er een verschrikkelijk schouwspel.
αἱ γὰρ γυναῖκες ῥίπτουσαι τὰ παιδία
Want de vrouwen, hun kinderen (naar beneden) werpend,
εἶτα ἑαυτὰς ἐπικατεῤῥίπτουν,
wierpen vervolgens zichzelf omlaag,
καὶ οἱ ἄνδρες ὡσαύτως.
en de mannen (deden) hetzelfde.
ἐνταῦθα δὴ καὶ Αἰνείας Στυμφάλιος λοχαγὸς
Toen dan ook Aeneas uit Stymfalos, een kapitein,
ἰδών τινα θέοντα ὡς ῥίψοντα ἑαυτὸν
zag dat iemand rende om zich omlaag te werpen,
στολὴν ἔχοντα καλὴν
iemand die een mooi kleed had,
ἐπιλαμβάνεται ὡς κωλύσων·
pakte hij hem om hem tegen te houden.
[4.7.14] ὁ δὲ αὐτὸν ἐπισπᾶται,
Maar deze trekt hem mee
καὶ ἀμφότεροι ᾤχοντο κατὰ τῶν πετρῶν φερόμενοι
en beiden verdwenen, van de rotsen af vliegend,
καὶ ἀπέθανον.
en stieren.
ἐντεῦθεν ἄνθρωποι μὲν πάνυ ὀλίγοι ἐλήφθησαν,
Daarna werden slechts heel weinig mensen buitgemaakt,
βόες δὲ καὶ ὄνοι πολλοὶ καὶ πρόβατα.
maar wel veel runderen en ezels, en schapen.
[4.7.15] ἐντεῦθεν ἐπορεύθησαν διὰ Χαλύβων
Vandaar trokken ze door (het gebied) van de Chalubiërs,
σταθμοὺς ἑπτὰ παρασάγγας πεντήκοντα.
zeven dagmarsen, vijftig uur gaans.
οὗτοι ἦσαν ὧν διῆλθον
Dezen waren, van al degenen (door wiens gebied) zij trokken,
ἀλκιμώτατοι, καὶ εἰς χεῖρας ᾖσαν.
het meest weerbaar, en zij gingen op de vuist.
εἶχον δὲ θώρακας λινοῦς μέχρι τοῦ ἤτρου,
Zij hadden linnen pantsers tot onder aan hun buik,
ἀντὶ δὲ τῶν πτερύγων
en in plaats van pantservleugels (hadden ze)
σπάρτα πυκνὰ ἐστραμμένα.
touwen, stevig aaneengevlochten.
[4.7.16] εἶχον δὲ καὶ κνημῖδας καὶ κράνη
Ze hadden ook scheenplaten en helmen,
καὶ παρὰ τὴν ζώνην μαχαίριον
en aan de gordel een klein zwaard,
ὅσον ξυήλην Λακωνικήν,
zo groot als en Spartaans mes
ᾧ ἔσφαττον ὧν κρατεῖν δύναιντο,
Waarmee ze (ieder) slachtten die ze overmeesteren konden,
καὶ ἀποτεμόντες ἂν τὰς κεφαλὰς
en na de hoofden afgesneden te hebben,
ἔχοντες ἐπορεύοντο,
trokken zij daarmee verder,
καὶ ᾖδον καὶ ἐχόρευον
en ze zongen en dansten
ὁπότε οἱ πολέμιοι αὐτοὺς ὄψεσθαι ἔμελλον.
telkens wanneer de vijanden hen zien zouden.
εἶχον δὲ καὶ δόρυ ὡς πεντεκαίδεκα πήχεων
Ze hadden ook een speer van ongeveer vijftien el,
μίαν λόγχην ἔχον.
die één punt had.
[4.7.17] οὗτοι ἐνέμενον ἐν τοῖς πολίσμασιν·
Dezen bleven in de steden;
ἐπεὶ δὲ παρέλθοιεν οἱ Ἕλληνες,
maar wanneer de Grieken voorbij waren
εἵποντο ἀεὶ μαχούμενοι.
volgden zij steeds om te vechten.
ᾤκουν δὲ ἐν τοῖς ὀχυροῖς,
Ze woonden in de versterkte plaatsen,
καὶ τὰ ἐπιτήδεια ἐν τούτοις ἀνακεκομισμένοι ἦσαν·
en de levensmiddelen waren daarin opgeslagen;
ὥστε μηδὲν λαμβάνειν αὐτόθεν τοὺς Ἕλληνας,
zodat ze niets konden meenemen van daar, de Grieken,
ἀλλὰ διετράφησαν τοῖς κτήνεσιν
maar ze voedden zich met de dieren
ἃ ἐκ τῶν Ταόχων ἔλαβον.
die ze uit (het gebied) van de Taochen hadden meegenomen.