Kennismaking met Egbert · 6562 dagen geleden by Ad van den Ende
“Hij heet Mbodeyoo!” zei Doi.
“We noemen hem Egbert!” besliste Rachel.
“Waarom?” vroeg ik. “Waarom Egbert?”
“Omdat hij een Egbert is!” antwoordde Rachel raadselachtig.
Toen ik hem wat beter bekeek zag ik wat ze bedoelde. “Maar we hebben hem nog niet gekocht!” waarschuwde ik haar.
Mbodeyoo werkte beleefd mee toen we zijn hoeven en tanden onderzochten.
“Vijf jaar!” zei Doi.
“Minstens acht!” zei ik, waarbij ik me als een grotere kenner voordeed dan ik ben.
“Hij is hier geboren!” zei Doi, een beetje nijdig. “Hij is hier geboren in 1982.”
Terwijl Rachel Mbodeyoo over de nederzetting meevoerde stond ik met Doi en zijn twee volle broers te kijken; de meeste jonge mannen op de achtergrond waren halfbroers met verschillende stiefmoeders. Jane was er niet; ze was met de verhuizers bezig. Davids chauffeur had ons op de nederzetting afgezet; we zouden met Doi naar Bamenda teruggaan.
Mbodeyoo liep mooi en reageerde snel op aanwijzingen. Een glanzende vos met vier witte sokken en een beetje een Romeinse neus; hij was ongeveer één meter veertig hoog en zag er volgens ons een beetje vreemd uit. Van achteren gezien hebben Fulani-paarden meer van een grote schonkige koe weg dan van een paard; van voren is het of zij een zielig smalle borst hebben. Maar Jane had tegen ons gezegd dat we ons niet door hun zonderlinge uiterlijk of door hun magere en hongerige voorkomen van de wijs moesten laten brengen. Ze vallen op vanwege hun snelheid en uithoudingsvermogen – en inderdaad was Mbodeyoo één en al spiermassa.
We vonden hem die morgen niet bijzonder knap; maar als we hem vergeleken met veel andere Fulani paarden realiseerden we ons dat hij, gemeten met plaatselijke maatstaven, een Adonis was. Over zijn aangeboren hernia –zo groot als een golfbal – maakte ik me eigenlijk niet druk maar ik vond het op zijn plaats om te doen alsof ik er van schrok. Toen ik op dit uitsteeksel duwde keek Mbodeyoo met een tamelijk verbaasde uitdrukking om. “Niet goed!” riep ik, terwijl ik streng keek.
“Dat had zijn vader ook!” zei Doi. “Er zijn wel meer paarden in de buurt die dat hebben. Daar hoeft u zich geen zorgen over te maken.” Hij gaf een jongere broer een knikje, en die sprong in één vloeiend golvende beweging op Mbodeyoo en ging er in galop vandoor over het grasland rond de nederzetting. Toen hij terugkwam knikte ik naar Rachel, die minder gracieus opsteeg en kalm weggaloppeerde, kennelijk op haar gemak.
“Het is mijn beste paard,” zei Doi, terwijl we naar hen stonden te kijken.
Ik was nu zo ver heen dat ik moeite moest doen om te verbergen dat ik hevig verliefd was geworden op Mbodeyoo/Egbert. “Hij lijkt me heel betrouwbaar,” gaf ik toe.
“Je kunt er goed op rijden, en goed bagage mee vervoeren,” merkte Doi op. “Hij is sterk en mak.”
Dat klonk als het verkoperspraatje van een echte paardenverkoper; maar het bleek waar te zijn.
Toen Doi en ik ons in de palaver-ruimte terugtrokken, gevolgd door de volle broers, bleef Rachel met de halfbroers op de veranda.
“Ik denk dat 200.000 een aardige prijs is,” zei Doi. “Dat is een speciale prijs, alleen voor u, omdat u een goede vriendin van Jane bent – en zij is een goede vriendin van mij!”
Ik glimlachte om dit grapje, en opperde dat 100.000 (ongeveer £220) een nog veel aardiger prijs zou zijn. Doi moest weer om míjn grapje lachen en bracht er tegen in dat hij zelfs voor een goede vriendin van Jane zijn beste paard niet weg kon geven.
Vijf minuten later waren we uitgekomen op 130.000, voor welke prijs Doi ook een splinternieuwe zadeldeken zou leveren en een door-en-door versleten rij-en-bagage-zadel.
“Maar je moet het zadel vandaag nog laten repareren!” bedong ik. Toen Doi hiermee instemde telde ik 130 CFA-duizendjes uit en riep naar Rachel: “Vanaf nu is het Egbert!”