Op de markt van Bamenda · 6562 dagen geleden by Ad van den Ende
We hadden met Doi afgesproken voor een ijzerwinkel van een oom in de Fulaniwijk van Bamenda’s smerige handelscentrum, “niet vóór drieën”. In afwachting van zijn komst werden tuinstoelen uitgevouwen langs de kant van de stoffige weg en werd bier besteld. Meer dan normaal versterkte Afrikaanse pop deed een pijnlijke aanslag op onze oren; we zouden ontdekken dat zelfs in kleine Kameroenese stadjes winkeliers onophoudelijk met elkaar wedijverden om de hoogste geluidsdecibellen te produceren.
Opnieuw bestudeerden we onze ontoereikende kaarten, en probeerden we de ochtendroute in detail uit te stippelen. Spoedig had zich een kleine menigte vriendelijke mensen om ons gevormd en een grote jonge Fulaniman , met doordringende ogen en een lang smal gezicht, knielde naast me om het beste pad naar het Ocu-meer aan te wijzen. We beseften toen niet wat voor een bijzonder mens het was; het zou nog weken duren voor we weer een Kameroenees zouden ontmoeten die kaart kon lezen.
“U moet zó gaan,” zei onze adviseur, “want dit is mooi Fulani-hoogland. “Dan zult u zien hoe enkele slechte mensen uit Yaoundé – hele rijke lui, misschien ministers – al ons beste grasland hebben omheind. Met geïmporteerde rassen willen zij een nieuw, op Europa geörienteerd boerenbedrijf oprichten. Het zal u niet meevallen om er binnen te komen, zij willen geen pottenkijkers. Het is niet legaal, zij betalen niet voor het land – het is net als in het verleden toen de Duitsers en Fransen kwamen en land inpikten. Maar u kunt er binnen komen, mensen zullen u vertellen waar u een man kunt vinden met een sleutel….”
Later probeerde ik meer informatie in te winnen over deze “slechte mensen uit Yaoundé”, maar noch Doi, noch iemand anders was bereid met een buitenstaander over dit “kleine plaatselijke probleem” van gedachten te wisselen.
Ik had gehoopt dat we op tijd op de nederzetting terug zouden zijn om onze verstandhouding met Egbert te consolideren, voor we hem bij het krieken van de dag zouden beladen en van huis en familie zouden scheiden. Maar het had er alles van dat dit een buitengewoon drukke dag was voor Doi de Druktemaker. Met tussenpozen zagen we hem vlakbij, pingelend, bezwerend, redenerend, docerend, lachend, ruzie makend, de inhoud van kratten en zakken onderzoekend, bevelend vrachten op te slaan in de winkel van zijn oom, of in de kofferbak van zijn of andermans auto, of ergens anders heen te vervoeren op een niet-Fulani hoofd.
We begonnen de smaak te pakken te krijgen van dit sociaal gebeuren. De bettrekkingen tussen Fulani’s en niet-Fulani’s lijken uitstekend – en over het geheel genomen zijn ze dat ook.Toch zijn Fulani’s in veel gebieden de mensen met het meeste geld, gezag en zelfvertrouwen. Tot nu toe vonden zij een moderne academische opleiding niet belangrijk voor hun zonen. Maar die houding begint nu te veranderen en binnen twintig jaar zouden die betrekkingen wel eens minder goed kunnen zijn als een onevenredig groot aantal Fulani’s zich dan hebben gekwalificeerd voor Top Banen.
We verbaasden ons er over hoe veel tijd Doi kwijt was aan zakelijke bezigheden en hoeveel tijd aan rituele uitwisselingen van hoffelijkheden, gevolgd door lange, geamuseerde gesprekken over koetjes en kalfjes.
“Hier kun je die twee waarschijnlijk niet van elkaar scheiden,” merkte Rachel op. En na een korte pauze voegde ze er aan toe: “Vreselijk als je bedenkt dat al die mooie jonge vrouwen op de nederzetting moeten blijven, terwijl Doi al de dingen doet die het leven een beetje leuk maken….”
Op dat marktplein leek het er op dat de paar Fulani-vrouwen, die we zagen, een ondergeschikte rol speelden, ofschoon de Moslim vrouwen in Kameroen natuurlijk geen sluier dragen of afgezonderd leven. Daarentegen maken niet-Fulani-vrouwen –in ieder geval degenen die zich met handel bezig houden- gewoonlijk de indruk dat zij absoluut hun eigen boontjes doppen.
Twee uur lang keken we naar de eb en vloed van die kleurige, luidruchtige menigte en ik peinsde over een Afrikaanse paradox: het samengaan van enthousiasme en ontspanning. Vaak zag je iemand zich op het ene ogenblik fel uitsloven of druk met anderen in de weer, en even later rustig rondwandelen of simpel voor zich uit zitten staren. Dit vermogen om hard te werken en dan te ontspannen, waarbij de tijd vergeten wordt, lijkt een wereld verwijderd van onze gereglementeerde levensstijl: zo lang werken, dan vrij voor ontspanning. Het moge een gezonder uitgangspunt zijn voor de menselijke inspanningen, maar het verklaart voor een deel ook waarom de meeste Afrikanen er niet in slagen met succes leiding te geven aan Westerse organisaties – op het gebied van politiek, handel of nijverheid.
Doi kwam om kwart-voor-vijf even bij ons zitten en ontweek mijn blik toen de reparatie van het zadel ter sprake kwam.
“Er wordt aan gewerkt,” zei hij, en verdween. Er werd natuurlijk helemaal niet aan gewerkt; de zadelmaker had de hele dag op zijn akker gewerkt. Een uur later vertrokken we uit Bamenda, na een paar valse starts vanwege de onzekerheid wie er met ons mee wilde reizen, of daar op rekende.
Doi stond er op dat Rachel voorin kwam zitten; hij liet duidelijk merken dat hij Rachel een uitstekende derde vrouw zou vinden. De twee volle broers zaten met mij achterin, met elk een kolossaal rechthoekig pakket in de houdgreep. Na korte tijd stopten we om heerlijke spiezen te kopen, en vervolgens stonden we opnieuw stil voor een nederzetting die er welvarend uitzag, om een “oom en tante” op te pikken – kennelijk beleefdheidstitels, aangezien het geen Fulani’s waren. Beiden hadden een geweldige omvang, net als hun bagage; dus Rachel ontsnapte naar de achterbank, en was er zo de oorzaak van dat ik bij iedere hobbel op een pijnlijke manier in contact kwam met de hoekige pakketten. Toen de pakketten van het oudere echtpaar stevig om en boven hen waren vastgebonden was Doi’s vermogen om de auto te besturen er niet bepaald op vooruit gegaan.