Geveld door malaria · 5119 dagen geleden by Ad van den Ende
Bij het dorp Ribao kruiste onze ancienne voie een (bij droog weer) voor auto´s begaanbaar pad dat Mayo Darlé verbond met Nigeria. Hier moesten we rechtsaf, in plaats van door te lopen naar Ribao – maar op het kruispunt ging Rachel ineens zitten en vroeg: ´Zou jij Egbert willen leiden?
´Hoe voelje je?´ vroeg ik scherp.
´Nogal sloom´, gaf Rachel toe, ´en mijn benen doen erg zeer.´
Moederlijk medeleven uit zich vaak in geïrriteerdheid.
´Geen wonder!´, zei ik. ´Zoutgebrek! Ik zei je nog dat dit zou gebeuren als je je zout niet zou eten!´
´Het gaat zó weer beter!´ bracht Rachel met moeite uit, met haar hoofd op haar knieën.
Mijn ongerustheid nam sterk toe. Veertien jaar samen reizen had me geleerd dat stoïcisme voor Rachel een tweede natuur is. Als zij het opgeeft is er iets verschrikkelijk mis.
´Je bent gek!´ zei ik kwaad. ´Het is waanzin om in deze hitte een trektocht te maken en geen zout te eten!´ Ik haalde wat tevoorschijn; Rachel at her gedwee op. Ze zoog een paar suikertabletten op. Egbert liep ondertussen vredig te grazen. Ik slenterde naar de struiken, terwijl ik deed of ik vogels observeerde.
Een kwartier later zei Rachel: ´Nou, het gaat wel weer. Laten we maar doorgaan.´
Ik leidde Egbert, en trachtte mezelf te overtuigen dat alles in orde was. Kilometers lang volgden we de graat van die schitterende berg, terwijl Rachel af en toe een suikertablet opzoog. Ze leek heel opgewekt.
Een dartel windje dreef kleine witte wolken door de lucht en temperde de hitte van de zon. Hier en daar zagen we met riet bedekte Fulani-hutten, omgeven door hoge gevlochten afrasteringen. Tussen de lage bomen graasde veel vee, maar we zagen niemand, tot de enige auto van die dag ons inhaalde: een oerwoud-taxi die uit de richting Ribao kwam.
Hij stopte. Twee soldaten stapten uit, een Frans sprekende en een Engels sprekende – hun uniformen zonder insignes, hun gezichten zonder een glimlach. De dikke Engels sprekende deed zijn gulp open en plaste bijna op mijn laarzen. ´Waar komen jullie vandaan?´, vroeg hij.
´Van Bamenda´, antwoordde ik.
´Niet waar´, riep de soldaat, terwijl hij zijn lid heen en weer schudde en wegstopte. Bamenda is ver, ver! Jullie komen uit Nigeria – geef me jullie paspoorten.´
Ik gaf ze.
Hij staarde naar de groende boekjes en vroeg: ´Zijn jullie Duitse mensen?´
´Nee,´zei ik, ´wij zijn Ierse mensen – uit Ierland.´
´Ierland? Wat is dat, Ierkand?´ Hij keek me kwaad aan, terwijl hij in zijn linkerhand met de paspoorten zwaaide.
´Ons land,´ legde ik uit, ´waar we wonen. Waar we onze nederzetting hebben.´
Ondertussen had de Frans sprekende agent Egberts lading bekeken. Hij zei iets tegen zijn maat die ons begerig vroeg: ´Wat gebeurt er als jullie in het oerwoud ziek worden?´
Ik was dom genoeg om te antwoorden dat we medicijnen hadden.
´Laat ons jullie medicijnen zien!´, beval de Engels sprekenden agent, terwijl hij er heel eerlijk aan toevoegde: ´Die kunnen nuttig zijn voor ons.´
Ik maakte hem duidelijk dat we ze, tot onze spijt, niet konden laten zien omdat ze diep weggestopt waren in de bagage; en die was heel moeilijk open te maken.
´Laat ons alles zien, beval de Engels sprekende soldaat. ´Dat is normaal, je moet het laten zien! Wij zijn grenswachten. Veel mensen smokkelen uit Nigeria – het is normaal dat je alles laat zien.´
Toen kwam Rachel krachtig tussenbeide. ´Jullie maken de bagage open´, stelde ze voor. ´Wij zijn te moe, en het zijn heel lastige knopen.´
´Ja,´ echoode ik, ´maken jullie de bagage los. Maar kijk uit. Dit gevaarlijk paard, hij trapt veel!´
Wij gingen zitten, alsof we alle tijd hadden, en herhaalden dat we te moe waren om de gevaarlijke taak op ons te nemen de bagage van zo´n kwaadaardig ondier af te halen. Maar we hadden er geen enkel bezwaar tegen dat zij al onze bagage er af zouden halen en zouden onderzoeken.´
Er volgde veel heen en weer gepraat, in een toenemend vriendschappelijke stemming.
Tenslotte gaf de Engels sprekende soldaat toe, nogal ontwapenend: ´We zijn bang voor paarden. We gaan.´
En ze gingen.
Op dat moment vonden we deze confrontatie minder amusant dan nu we er aan terugdenken.
Een stortbui bracht ons even later verfrissing. Toen Mayo Darlé voor het eerst in zicht kwam -misleidend diechtbij: het zou nog uren duren voor we er waren – kwamen in cultuur gebrachte akkers in de plaats van bod en struiken. De mensen die hier verantwoordelijk voor waren (mannen zowel als vrouwen) hadden een echt donkere huid (maar weinig Afrikanen hebben dat) en ze bekeken ons met zenuwachtige argwaan. Later hoorden we dat deze mensen Kwondja´s waren, een stam die tot in de jaren vijftig door de Fulani´s in slavernij werd gehouden. Toen we een hoek omgingen kwamen we oog in oog te staan met een langbevig Mbororo meisje. Ze uitte een akelige kreet en rende weg, het bos in.
Toen Rachel weer moest rusten zaten we op een met gras begroeide oever. Ik uitte (wel wat laat) mijn medeleven. Maar mijn voorstel om de nacht in een Fulani-nederzetting door te brengen werd verworpen, en ik werd ervan beschuldigd ´drukte te maken om niets´. Ik waarschuwde haar dat Mayo Darlé verder weg was dan het leek maar Rachel hield (gelukkig) voet bij stuk. Toen we aan de lange, geleidelijke afdaling begonnen maakte een volgende (korte) stortbui het pad verraderlijk, en Egbert ( wellicht herinnerde hij zich zijn val in Lingham ) ging een stuk langzamer lopen.
Twee uur later kwam er een nieuwe uitvoering van onze avond op een kale berg, met dit verschil dat deze storm veel langer duurde, en de geluids- en licht-effecten lang niet zo spectaculair waren.
Toen de donder boven ons zonder waarschuwing losbarstte waren we ongeveer anderhalve kilometer van de stad verwijderd, op een steile helling die binnen enkele ogenblikken in een rivier veranderde. Door de storm voortgedreven regenvlagen verblindden ons bijna, en het was of ik Egbert hoorde denken: ´Niet opnieuw, hè?´ Omwille van hem zochten we snel onze toevlucht op de brede veranda van een groot huis, dat aan de wegkant met luiken was gesloten. Maar hij werd zenuwachtig van het geroffel van het noodweer op het blikken dak, en wilde alleen zijn voorste vierendeel laten schuilen, met als gevolg dat de waterval van het dakgootloze dak direct op de lading plensde.
Huiverend zaten we op een klein bankje in de onheilspellende schemering, veroorzaakt door deze tropische storm. Ik keek Rachel aan en schreeuwd: ´Hoe gaat het?´
´Goed!´, schreeuwde ze terug, niet naar waarheid. Haar ogen leken gekrompen, en ze huiverde veel heftiger dan ik. Ik legde een hand op haar voorhoofd en gebaarde dat haar temperatuur minstens 40 graden was. ´Onzin!´, snauwde ze. ´Moeders overdrijven altijd.´
Een glimlachende vrouw kwam de heuvel afgetippeld – de enige persoon die er te zien was – met haar schoenen op haar hoofd en het kledingstuk, dat ze omgeslagen had, aan haar welgeschapen lichaam gekleefd. Ze zwaaide vriendelijk gedag, en ik bedacht dat Mayo Darlé waarschijnlijk om regen gebeden had. Maar zulke stortbuien zijn niet wat de regenmakers proberen aan te trekken. We konden het water van de steile akker tegenover ons omlaag zien stromen, niet geabsorbeerd door de grond maar de bovenlaag van de aarde in de Mayo Darlé vegend – die we snel zagen stijgen.
Toen kwam onze onvrijwillige gastheer – een wat oudere man – om de hoek van het huis gerend. Toen hij ons zag bleef hij, als door de bliksem getroffen, staan, maar hij herstelde zich snel en wenkte ons om binnen te komen. Rachel deed dat. Ik bleef bij Egbert die voortdurend, met woorden en door te strelen, gekalmeerd moest worden, omdat de donder knetterde en dreunde – minder continu dan op de kale berg, maar dat maakte het voor hem alleen maar nog meer schrikwekkend.
Een half uur rillen later ging de wind liggen en werd de regen minder, zij het maar een klein beetje. Binnen hing Rachel half bedwelmd in een leunstoel in een grote lege half-donkere kamer. Onze gastheer, of iemand anders, was nergens te bekennen. Op dat moment waren we echter te gedemoraliseerd om ons om de finesses van de wellevendheid te bekommeren.
´We gaan!´zei ik. ´We moeten jou ergens in bed zien te krijgen, en vlug!´
We waadden omlaag naar de Mayo Darlé, nu een wild kolkende rood-bruine bergstroom. Een man was bezig zijn handkar over de brug te duwen, en wanhoop overspoelde me. Dit was geen echte brug maar een paar losse platen van kromgetrokken afval-ijzer, die over een paar gammele boomstronken gelegd waren. De handkar maakte bij het oversteken het geluid van een buiten zinnen geraakte heavy metal band. Geen paard dat ik ooit gekend heb zou zich over zo´n samenraapsel wagen.
Zonder mijn pas te vertragen keek ik naar Egbert, die zijn uitdrukking van ´pijnlijke berusting´ ten toon spreidde. (Zijn variatie in uitdrukkingen is echt opmerkelijk.) Toen wist ik plotseling dat hij, net als altijd, zou gehoorzamen. En dat deed hij, terwijl hij me over die ratelende metalen platen volgde zonder een spoor van nervositeit. Aan de overkant maakten drie vrouwen in een deuropening zich vrolijk toen ze zagen dat ik mijn paard een knuffel gaf.
Toen ik schreeuwend vroeg± ´Afrika hotelq´ riepen de vrouwen terug± ´Hier geen hotel!´ Zoals we later merkten was dat niet waar. Mayo Darlé heeft verschillende slaaphuizen+ het ligt aan een van Kameroens hoofd-autowegen, en is een vaste halte voor transcontinentale vrachtwagenchauffeurs. Maar ongetwijfeld vonden de goede dames deze etablissementen ongeschikt voor Blanken.
We kwamen nu op de internationale autoweg – een breder onverhard pad,
nu ook in een rivier veranderd. Op het kruispunt stond een doorweekte gendarme, die geen regenjas aan had: kennelijk doet de lokale bevolking zelfs geen poging zich tegen zulke stormen te beschermen.
´Uit Nigeria?´, vroeg de gendarme.
´Uit Bamenda´, verbeterde ik hem, zonder in te houden.
´Halt!´ schreeuwde hij. ´Deze weg niet uit Bamenda. Je kunt niet komen lopen uit Bamenda – niemand loopt uit Bamenda. Jullie gaan naar het Douane- en immigratie-kantoor – paspoorten laten zien, gezondheidspapieren laten zien, immigratiepapieren invullen, bagage laten zien!´
Ik hield in, keek over mijn schouder en siste tussen mijn tanden door: ´Je maakt een grapje! Kijk naar ons! Mijn dochter heeft koorts – we gaan recht naar de Missie.´
De gendarme zwaaide zijn armen in de lucht. ´Dat is je dochter niet! Je liegt! Dat is je vrouw!´
´Man, hoepel op!´bromde Rachel vanuit de achtergrond.
´Ik keerde me om en stapte doelgericht de lange hoofdstraat in, langs een rij kolossale geparkeerde vrachtwagens die ladingen (en ongetwijfeld ook AIDS) van de Centraal Afrikaanse Republiek naar Douala brachten. Zo´n honderd meter verder keken we om. De gendarme stond nog steeds op het kruispunt en staarde naar ons, door een dicht gordijn van regen.
We hadden er een hekel aan om als klaplopers bij de Missiestatie aan te kloppen, vooral nu met een zieke, maar we zagen geen alternatief. Twee jongetjes gidsten ons vrijwillig door een netwerk van steile steegjes – nu stroomversnellingen. De afstand was ongeveer drie kilometer, maar het leken er wel dertig.
Het was voor Mayo Darlé´s enige missionaris (Frans, een Nederlandse pater van Mill Hill) geen verrassing toen hij ons zag: hij kwam net terug van een bezoek aan het Sint Augustinus College. Hij stond op zijn brede veranda, en knikte en lachte naar ons door het gordijn van regen. Boven het geroffel op het dak uit schreeuwde hij iets onverstaanbaars naar ons, en hij wees naar de gastenkamer. Daar zakte Rachel onmiddellijk neer op het eenpersoonsbed.
Het afladen duurde lang; mijn vingers waren verstijfd, en de knopen waren door de regen strak aangetrokken. Terwijl ik Egbert dichtbij vastbond begonnen mijn natte kleren dampend uit te slaan. Ik ging naar onze gastheer in zijn eenvoudige maar comfortabele woonkamer. Zonder iets te zeggen schonk hij me een bier in. Toen schreeuwden we naar elkaar over Rachels symptomen. Haar dagboek vermeldt voor 2 april: ´Voelde me beroerd; men stelde vast dat ik malaria had. Een aardige zwarte Zuster gaf me een injectie in mijn achterste.´