Bezoek aan een tinmijn · 5079 dagen geleden by Ad van den Ende
Ik was opgelucht toen ik hoorde dat de ´aardige zwarte zuster´ een nieuwe beschikbare naald had gebruikt. In de meeste delen van Afrika is het zo moeilijk om aan de basale medische apparatuur te komen, die in het Westen vanzelf spreekt, dat ´beschikbare´ naalden steeds opnieuw worden gebruikt. Er zijn dokters die dit zelfs als een groter gevaar zien dan promiscuïteit.
Rachels ´injectie in haar achterste´ werd, met tussenpozen van zes uur, aangevuld met grote doses chloroquin pillen. Na een nacht half-ijlend te hebben doorgebracht stond ze de daaropvolgende middag op, zij het nog heel zwak. Maar de experts zeiden dat ze tenminste drie dagen rust nodig had en dat het verstandig zou zijn om daarna nog een paar dagen op Egbert te rijden. Zich te snel te zeer inspannen had het gevaar van terugval in zich, zeiden ze. Mayo Darlé (met een bevolking van ongeveer 5.000) heeft geen dokter maar door persoonlijke ervaring zijn de meeste inwoners malaria-experts geworden.
Van Egberts standpunt bekeken was dit een heel gelukkige onderbreking; hij had op de hete vlakte merkbaar aan conditie ingeboet. Yaya Moctar, een jonge Fulani malloum (godsdienstige onderwijzer) en een bekende lokale paardenkenner, liet hem samen met zijn eigen kudde aan de overkant van de rivier grazen. Vaak draaide ik mijn verrekijker naar die met gras begroeide heuvel, bijna recht tegenover de Missiestatie, om met plezier te zien hoe hij zich volstopte.
Yaya was een vriend van de Foxen, een jong leken-missionarissen echtpaar dat, na vier jaar Kameroen, een verbazingwekkend veelvoud talen sprak, met inbegrip van Foulfouldé. Zij woonden in een bungalow op de Missie nederzetting en vormden, met Frans, Mayo Darlé´s Blanke kolonie. John Fox (uit Ierland), was leraar en fotograaf; Jacqueline ‘uit Nederland) was een medewerkster van de Eerste-lijns-gezondheidzorg. Toen wij aankwamen was zij in het oerwoud.
Na zonsondergang sleepte John zich naar de grote Missie-bungalow, en Frans stelde ons voor. De Ier was toen verschrikkelijk om aan te zien: groot, broodmager, afgetobd, met diepliggende ogen en akelig bleek.
Hij kon niets eten, en alleen water drinken. Herhaaldelijke en ernstige malaria-aanvallen ruïneren het spijsverteringssysteem, zelfs als de patiënt een sterke, weldoorvoede Blanke is. Vandaar dat deze ziekte de hoofdoorzaak van sterfte is in een gebied waar velen ondervoed zijn.
Frans was betrekkelijk een nieuwkomer, en na twee jaar diep in het binnenland van Kenia gewerkt te hebben met één grote nomadenstam vond hij Kameroens wirwar van talen en stammen nogal ontmoedigend. ‘Waar moet je beginnen?’ vroeg hij zich klagend af.
Mijn onuitgesproken reactie was: ‘Waarom de moeite nemen om te beginnen?’ Het is moeilijk in te zien of er in de jaren 1980 voor Afrikanen wel enig geestelijk voordeel voortspruit uit de aanwezigheid van blanke missionarissen, hoe fijngevoelig en sympathiek ze ook zijn. De inspanningen van deze mannen en vrouwen om ‘zielen te redden’ is onrealistisch, allleen al vanwege de symbiotische verhouding die de missionarissen in het verleden hadden met het kolonialisme. Zonder het te willen vergeleken we de rol van Franz, de ‘officiële’ zij het ook flexibele missie-pater, met die van het echtpaar Fox, lekenwerkers nieuwe stijl, wier daadgerichte aktiviteiten vorm en betekenis gaven aan hun leven in Kameroen. Het aantal keren dat op Franz door zijn kudde een beroep werd gedaan was minimaal: een jaarlijks gemiddelde van tien keer biecht horen en tien keer een doopsel toedienen. (Natuurlijk droeg hij ook elke dag de mis op, maar dat was niet iets waar vraag naar was.) Het aantal keren dat er in de hele nederzetting een beroep werd gedaan op de vaardigheden van het echtpaar Fox was niet te tellen.
Toen ik Jacqueline ontmoette gaf dat me een kick die je krijgt bij het herkennen van een verwante geest. De ochtend na de storm, toen de vrij lage oever van Mayo Darlé onder een wolkenloze hemel stikte van de hitte nodigde zij me uit om met haar mee te gaan naar het Gezondheids-centrum in de plaatselijke dagbouw-tinmijn, die we onderweg vanuit Somie gezien hadden. Mayo Darlé’s missiestatie was gesticht ten behoeve van de mijnbouw nederzetting, toen de Fransen in 1935 vanuit de Centraal Afrikaanse Republiek onder dwang honderden arbeiders importeerden. (Het kwam heel ongelegen dat de voorwaarden van hun mandaat van de Volkenbond hun verbood Kameroenezen bloot te stellen aan de omstandigheden die toen in de mijn gangbaar waren.) In 1974 verhuisde de missiestatie naar haar huidige plaats omdat het tin – en het aantal mijnwerkers – afnamen. In 1985 werd er een nieuwe kerk gebouwd, waarvan het ontwerp onbegrijpelijkerwijze was gebaseerd op dat van een Fulani-nederzetting, terwijl in Afrika – net als overal elders – het aantal Moslims dat zich bekeert tot het Christendom te verwaarlozen is, en ook altijd geweest is.
Rond 1987 was de mijnwerkers-gemeenschap geslonken tot 250, en veel woningen van de maatschappij – die erg leken op groezelige gevangenis-hutten – stonden leeg. Een poging die onlangs gedaan was om de mijn nieuw leven in te blazen was mislukt, en de sluiting leek nabij. In een kleine hut, die door machtige mango-bomen werd overschaduwd, liet de droevig kijkende, aardige opzichter ons heel kleine hoeveelheden tin zien die waren geproduceerd met behulp van primitieve maar toch (aldus de opzichter) adequate technologie. Afgezien van de rijen hutten, die nu half verscholen lagen achter de vegetatie, heeft deze ecologisch goedaardige onderneming de schoonheid van de omringende bergen niet aangetast.
In een vervallen basisschool, verstoken van de onderwijs-hulpmiddelen die wij elementair vinden, krioelden twee groepen gelukkige kinderen die een uitstekende verhouding leken te hebben met hun vriendelijke, zij het ineffectieve leraar – en met Jacqueline. Maar wat heeft de toekomst in petto voor deze kleinkinderen van onder dwang verplaatste personen?
Velen van hen zullen waarschijnlijk verhuizen naar een stad en wanhopig vechten om de meest oninteressante baantjes. Zij die verstandiger zijn zullen in de buurt van Mayo Darlé blijven en genoeg wildernis kuisen om hun gezin een karig onderhoud te verschaffen – een heel karig onderhoud, aangezien de bodem ter plaatse gierig is voor hen die geen vee hebben.
Jacqueline had het zeldzame voorrecht verworven om als een vriendin geaccepteerd te worden door de Fulani half-nomaden die ter plaatse bekend staan om hun afstandelijk karakter. Deze stammen weigerden om de Islam aan te nemen en deel te nemen aan de Jihad van don Fodio en streken daardoor niet de winst op van de overwinnaars, maar dat deerde hen geenszins.
Sommigen van hen hebben zich nu met hun vee gevestigd in overigens onbewoonde en ongecultiveerde wildernis. Maar niemand beschouwt zichzelf als behorend tot een of andere natie of staat en de meerderheid blijft seizoens-nomaden, die twee keer per jaar met hun enorme kuddes en geringe bezittingen heen en weer trekken. In tegenstelling tot de Moslim-Fulani’s trouwen zij nooit buiten hun stam; een meisje dat zwanger werd gemaakt door een Bantu zou waarschijnlijk gedood worden, en haar baby zou dat zeker. (Veel Fulani-strijders namen Bantu-vrouwen in hun harem op om gemaakte allianties te verstevigen, vandaar het hoge percentage donkere Fulani’s in de hogere klassen van het moderne Kameroen.)
Ik was ontroerd toen Jacqueline me voorstelde samen een dagtocht te maken naar de nederzetting van haar beste nomaden-vrienden; zij is niet iemand die met haar vrienden te koop loopt als ‘toeristische attracties’. Vanuit Mayo Darlé reden we een half uur lang in zuid-oostelijke richting, terwijl de jeep zigzagde als een opgejaagde haas om de talrijke spleten in deze internationale hoofdweg te vermijden. Rechts, ver beneden ons, was de Somie-vlakte een door de hitte vervagende nevel. Links van ons strekte zich tot aan de horizon een heuvellandschap uit van grijs-groen struikgewas en dun oerwoud, dat er uitzag of er geen mensen woonden.
We parkeerden de jeep onder een mangoboom langs de kant van de weg en liepen drie kwartier lang over deze steile heuvels via een verrassend duidelijk pad. Van de lage bomen waren er veel die ik niet kende en die, zoals Jacqueline vertelde, voor de nomaden waardevol waren als voedselbron. Zij verschaffen een overvloed aan wilde vruchten, bessen, wortels en geneeskrachtige bladeren en kruiden. We vingen een glimp op van een paar groepjes zwarte vogels, zo groot als duiven, die door de wildernis paradeerden; Ik had nog nooit zulke vogels gezien. Dit hooggelegen, stille heuvelland was weer een ander van de vele contrasterende ´werelden´ van Kameroen – ruw maar toch rustig.
Jacqueline sprak met liefde over de nomaden. Zij houden hun leeftijden natuurlijk niet bij; jonge mensen trouwen wanneer zij er fysisch rijp voor zijn. Babys krijgen een week na hun geboorte een naam en er wordt vee geslacht om de gebeurtenis te vieren. Gezinnen hebben geen naam en persoonlijke namen veranderen in de verschillende fasen van ontwikkeling – en soms om andere redenen die samenhangen met ongewone gebeurtenissen in iemands leven. Dit alles, met daarbij het ontbreken van vaste adressen, maken Fulani nomaden bijzonder moeilijk te vangen in bureaucratische netten; en de regering van Kameroen laat hen, heel verstandig, in hun sop gaar koken.
Het geringe aantal nomaden-kinderen dat onderwijs heeft genoten is daar niet blij mee. Hun theoretische spanningsboog is kort, net als die van hun blanke tijdgenoten uit gezinnen die door de TV overheerst worden. Maar op pad in het bos, bij het jagen, vee hoeden of honing verzamelen, kunnen zij zich uren achtereen op iets concentreren, waarbij zij uitzonderlijk veel geduld en uithoudingsvermogen aan de dag leggen.
We passeerden slechts één nederzetting, op korte afstand; de weinige lage hutten gingen op in het bos er omheen, en zonder Jacqueline had ik ze niet gezien. De nederzetting van haar vrienden was, alles bij elkaar, groter. Hij besloeg een grote, stoffige, niet omheinde open ruimte tussen spichtige bomen. Hun nieuwe hoofdhut was, plaatselijk gezien, een Yuppie-woning, gemaakt van geïmporteerde bamboe (van buiten Tignère), met ronde muren van voorgeweven strooien matten, gekocht op een markt. Een kleine jongen en een iets groter meisje vluchtte toen we binnenkwamen, ook al was ik vergezeld van hun lieve Jacqueline.
Jacquelines bijzondere vriendin, Dijja, zat in de zon op een rafelig raffia matje, naakt tot haar middel, en een ogenblik lang joeg haar voorkomen me schrik aan. Geen Honger Actie poster had aangrijpender kunnen zijn. Ze was letterlijk vel over been; nooit eerder had ik iemand ontmoet in zo’n vergevorderde staat van vermagering. Dom genoeg nam ik aan dat ze heel, heel oud was. Volgens Jacquelines berekeningen was ze in werkelijkheid nauwelijks vijftig, maar ze had zeventien jaar lang geleden onder niet-behandelde tuberculose. Een zwakker iemand zou lang geleden al gestorven zijn, maar deze nomaden zijn een sterk volk. Toen zij opstond om ons te begroeten flapperden haar borsten als stroken droog leer, maar ze stond recht en bewoog zich behendig. Haar begroeting was hoffelijk en warm, en na de eerste schok vergat je haar voorkomen. Een buitengewone vitaliteit brandde binnen dat skeletachtige lichaam. Dijja hoorde tot de meest indrukwekkende mensen die ik in Kameroen ontmoet heb: dapper, geestig, levendig, met uitgesproken opvattingen en een geweldige uitstraling van autoriteit – een grande dame van de wildernis.
We moesten heel diep bukken om de de hoofdhut binnen te gaan. Binnen, dicht genoeg bij de deurloze ingang dat de rook gemakkelijk kon ontsnappen, smeulden een paar takken tussen drie stenen. Dijja gooide er meteen twijgjes bij en begon er op te blazen toen twee dochters en een schoondochter haastig binnen kwamen om Jacqueline en haar gast te begroeten. We gingen op een van de drie eigengemaakte bedden zitten en dankten hartelijk voor bierglas-grote mokken boordevol met verse melk. Een tiener meisje lag dicht naast ons op een ander bed, geheel onzichtbaar onder een geitenharen deken en kreunde zachtjes en vaak. Ze had ‘maaggpijn’, wat dat ook kon betekenen, en bleef tijdens ons gehele bezoek van vier uur onbeweeglijk met uitzondering van af en toe een stuiptrekking-achtige beweging als zij gekweld werd door een stekende pijn. Niemand behalve Jacqueline schonk enige aandacht aan haar.
De kinderen voegden zich spoedig bij ons, na ons voorzichtig van afstand begluurd te hebben.De knappe driejarige jongen was spiernaakt; het tengere meisje (Dijjja’s jongste) leek ongeveer acht, maar moet wel twaalf geweest zijn, berekende Jacqueline. Alle mannen waren weg, bezig met de verzorging van hun vele koeien en minder vele schapen. Deze laatste zijn vee-geld, te verkopen als er geld nodig is – en dit gebeurt niet vaak. Koeien worden zelden verkocht voor geld, maar zijn op zichzelf een vorm van kapitaal, dat aangesproken wordt om schulden te betalen of door de stam opgelegde boetes, en voor zulke ceremoniële verplichtingen als bruidschatten.
De hut had een diameter van ongeveer tien meter, en het dak verhief zich tot behoorlijke hoogte. Houtblokken van gepaste lengte lagen bij het vuur opgestapeld. Een stelling die bestond uit ongelijke vakken bevatte een aantal kalebassen en een paar moderne equivalenten: glimmende schalen, geïmporteerd vanuit Nigeria. Vroeger was de verzameling kalebassen de trots en vreugde van een vrouw; nu is email-waar ‘ in’. Er zwermden vliegen rond, en toen mijn ogen wat beter gewend waren merkte ik dat de vloer niet geveegd was en dat de voedsel-schalen niet tegen de vliegen beschermd waren, en dat het algemene peil van zindelijkheid (met uitzondering van lichamelijke zindelijkheid) minder dan normaal was. Dit is één reden waarom andere Kameroenezen, met inbegrip van de Fulani’s, neerzien op de nomaden als ‘ achterlijk’. Maar Jacqueline legde me uit dat zij ook gevreesd worden en tegen wil en dank gerespecteerd omdat hun magie zo effectief is. Omdat zij nooit zijn ‘ overgegaan’ tot de Islam of het Christendom gelooft men dat zij, meer dan anderen, voeling hebben met de geestenwereld en dat hun magie navenant meer uitwerking heeft.
Alle jonge vrouwen zagen er knap uit, waren gracieus en vrolijk. Maar één vormde een probleem. Fatah, vijfentwintig jaar oud, weigerde te trouwen – in ieder geval om te trouwen met een man die door haar familie werd voorgesteld. Ze had negen of tien jaar geleden al een man moeten hebben, maar ze was onwrikbaar tegen een huwelijk gebleven op een manier die voor een Moslim onmogelijk zou zijn geweest – en nauwelijks voor te stellen voor elke andere Kameroenese vrouw buiten de verwesterde élite. Jacqueline vermoedde dat de familie haar, door haar eigen voorbeeld als carrièrevrouw, de schuld gaf Fatah indirect aan te moedigen in haar aanspraak op onafhankelijkheid, ook al was de opstandelinge eenentwintig jaar geweest en vastbesloten in haar kennelijk celibataire levenswandel toen Jacqueline ten tonele verscheen. Fatah kwam me niet voor als iemand die van nature celibatair was: eerder het tegenovergestelde. Was ze soms een nomaden drop-out die een onverklaarbaar verlangen voelde naar de wijde wereld en hoopte dat op de een of andere manier te bereiken door een zelf-gearrangeerd huwelijk? Of was ze gewoon, zonder het zelf te weten, een voorloopster van het feminisme in de wildernis, ongewoon individualistisch en vastbesloten niet het eigendom te worden van welke man ook? Ik vroeg me af of ze misschien in Mayo Darlé een minnaar had. Ik wilde het Jacqueline niet vragen; als ze wat dat betreft in vertrouwen was genomen zou ze dat vertrouwen zeker niet willen beschamen.
De uren gingen aangenaam voorbij. Dijja zelf maakte onze ‘ traktatie’ klaar – geurige gebakken boter, met uien op smaak gebracht en gekruid. Dar werd in een kleine schaal op de grond tussen ons in geplaatst, aangevuld met een grote gemeenschappelijke schaal koude rijst die was overgebleven van het ontbijt. Brokken rijst, gedoopt in de warme botersaus, smaakten verrassend goed en ik propte me vol terwijl zich een ontspannen driehoeks-conversatie ontspon tussen Jacqueline, haar vrienden en ik. Intussen stoeide de kleine jongen – al een leerling-herder wanneer de koeien dichter bij huis zijn – wild met een half-volwassen, oneindig verdraagzame hond, die dicht naast Dijja lag wanneer er niet gestoeid moest worden.
Dit gezin hoorde tot de groep die bekend stond als de Aku die hun eigen dialect en hun eigen haar-stijlen en dansen hebben. Zij verhuizen nog steeds heen en weer over de bergen die de grens vormen; Dijja was geboren in Nigeria. Zij hebben geen voorstelling van de wereld buiten hun eigen gebieden. Voor hen betekent Douala niet meer dan Dublin. Maar de plaatselijke markten zijn belangrijk, sociaal nog meer dan economisch. Men loopt twee of zelfs drie keer per week naar een markt – soms een tocht van een kleine vijftig kilometer – en komt naar huis met een overvloed aan roddelpraat.
De laatste roddel betrof een ongewone huiselijke tragedie. Nomaden-huwelijken worden heel vroeg gearrangeerd, sonms al in de baby-tijd, al vindt de ceremonie nooit plaats voor de partners beide volledig geslachtsrijp zijn. Maar getrouwde mannen zijn vrij om hun tweede en volgende vrouwen te kiezen, en dit geeft soms wrijving – of erger. In dit geval werd een onaantrekkelijke eerste vrouw zo jaloers op een aantrekkelijke tweede vrouw dat ze van twee vingers van haar rivale de topjes afbeet en haar gezicht in een keukenvuur duwde en het tussen de stenen vastklemde. De jonge vrouw hield er verschrikkelijke littekens aan over en haar aanblik was blijvend beschadigd. Toen ze genoeg opgeknapt was om te kunnen lopen nam ze haar toevlucht in de nederzetting van haar ouders – en bleef daar. En dat vroeg om heel wat denkwerk. De reactie van de buren op dit drama maakte duidelijk hoe ongewoon het was. Een op zichzelf staande gemeenschap, die opereert buiten de wetten van het land om, moet ook zelf-regulerend zijn. Daarom zorgen krachtige taboe’s er voor dat zulke heftige impulsen gewoonlijk onderdrukt worden.
Ongeveer een uur na onze rijst-gang werd er een geweldige schaal met heerlijke crèmige stremsels aan onze voeten geplaatst – en snel geleegd. Even later kregen we ieder twee vuile tinnen lepels in onze handen gedrukt en werden we aangemoedigd ons zelf te helpen bij een schotel met dikke, donkere honing, die zojuist in het bos was verzameld. Er zat een zwakke rooklucht aan; er wordt een vuur aangestoken onder de bijenkorf, die aan een boom hangt, om de eigenaren te verdrijven. In dit stadium hielden we ons in; honing wordt moeizaam verzameld en is een belangrijk voedingsmiddel.
Dijja leed ook aan astma en toen ze een aanval kreeg rende Fatah weg om een grote fles spray-parfum te halen; die sproeide ze overvloedig op de rug van haar moeder als ‘geneesmiddel’. Deze dwaas misplaatste ‘ Eerste Wereld’ geurtjes leken de aanval te verergeren maar iedereen inhaleerde ze met graagte en de kleine jongen vroeg om een geurtje op zijn handen; dit was duidelijk een regelmatig terugkerende routine.
De non-conformistische Fatah had haar eigen kleine hut die ik moest bezoeken voor we vertrokken. Een frame van ruwe takken ondersteunde een ruig grasdak, en er was voor ons drieën net voldoende plaats om naast de met een dierenhuid bedekte strozak te staan. Op een kleine plank er boven stond een onwaarschijnlijk samenraapsel van shampoo´s, deodorants, insecticiden, verschillende soorten toiletzeep, parfums en cosmetica. Kennelijk was Fatha´s fantasie op hol geslagen door de Grote Slechte Wereld waar niet alleen koeien in tel zijn. Heel impulsief besloot ze nu met ons mee te gaan naar Mayo Darlé en de nacht door te brengen in het huis van het echtpaar Fox, zoals ze wel vaker deed als de gelegenheid zich voordeed. Maar eerst moest er een hen gevangen worden; geen geëerde gast mag een nederzetting verlaten zonder de gift van een hen – of een haan, als die zich makkelijker liet vangen. Ik droeg de ongeluksvogel terug naar de jeep.
Later vroeg ik Jacqueline of de bedgewoonten van de Kameroenese gehuwden in de dorpen volgens haar inhouden dat de sexuele betrekkingen tussen de meeste koppels louter doelgericht zijn, op de lichamelijke geneugte van de mannen en de bevruchting van vrouwen.
‘Klopt!’, antwoordde Jacqueline. ‘Dorpsvrouwen halen hun emotionele voldoening uit het moederschap. Zij kunnen zich zelfs niet voorstellen wat wij bedoelen met het liefdesspel – misschien is dat de reden waarom zij zonder sex tevreden lijken zo lang zij de borst geven. Dat Afrikanen genieten van een heerlijk ongeremd, hartstochtelijk, wellustig sex-leven is pure fantasie!’
In de omgeving van Mayo Darlé ontmoetten we een jonge nomadenvrouw die een grote ketel melk naar de markt droeg; na verkoop daarvan zou zij het aanvullende eten kopen dat nodig was in dit tussen-seizoen. Samen met Fatah zat zij achterin op de reserveband, en toen we de weg afhobbelden vond ik het jammer om te zien dat veel van haar kostbare vocht op de grond klotste. Ze reed wel vaker met Jacqueline mee: dit was niet de eerste keer dat zij een aanzienlijk deel van haar lading kwijtraakte. Toch zou de ketel goed zijn afgesloten als het deksel stevig op zijn plaats was gehouden. Hier snapte ik helemaal niets van; ze leek me niet dom en Jacqueline bevestigde me dat zij in haar eigen wereld schrander en vindingrijk was. Maar ze begreep de eenvoudige wetten van de wetenschap niet die voorkomen dat vocht in een schokkende jeep overloopt.
Dit moet het soort gebeurtenis zijn dat generaties Blanke kolonialisten er toe aanzette neer te zien op ‘domme Zwarten’. Het herinnerde me aan een gesprek in Bamenda met een gekwelde en licht gestoorde Engelse architect die – na vijftien jaar in Afrika gewerkt te hebben – beweerde dat je geen team Zwarte bouwvakkers kunt opleiden en dan bij hen weggaan om hen het werk te laten afmaken.
‘Tenzij je zelf de supervisie houdt’, had hij gezegd, ‘zal er iets radicaal fout gaan. De meeste Zwarten zijn in hun eigen stijlen goede bouwers, maar al het andere gaat hun verstand te boven. Ik bedoel niet direct intellectueel – sommigen van hen leren heel snel. Maar vervolgens kunnen zij geen concentratie opbrengen. En al de basisbeginselen die wij al eeuwen vanzelfsprekend vinden zijn nieuw voor hen – dus als je niet kijkt zullen zij ze niet serieus nemen. Ik heb het niet alleen over moderne technologie – het omgaan met machines en zo. Het is ingewikkelder. Zevenhonderd jaaar geleden bouwden we de grote kathedralen van Europa. Zeventig jaar geleden bouwden zij lemen zogenaamde paleizen – dat was het hoogtepunt van hun bouwkundige ambitie, en zou dat nog steeds zijn als wij niet langs gekomen waren. Ids het racistisch om dit te zeggen? Mogen we het alleen denken? Of moeten we net doen of het niet waar is of dat het er niet toe doet? Maar als je hier woont en werkt doet het er wel toe, allemachtig veel. Voor je eigen gemoedsrust moet je proberen te begrijpen waarom Afrika zulke problemen heeft – anders zou je beroepsmatig verbitterd worden en intolerant en echt racistisch. En waarschijnlijk alcoholverslaafd….’
Net als alle andere (gelukkig weinig talrijke) steden op onze route leek Mayo Darlé een sterk Afrikaanse afwijking weer te geven om tot een vergelijk te komen met het feit dat men de Moderne Tijd binnengesleept was. Deze plaatsen hebben iets weg van wonden die door een of andere buitenaardse kracht aan het land zijn toegebracht. De tegenstelling met dorpen in de wildernis, ver weg van ‘berijdbare’ paden, kon niet groter zijn; veel dorpen hebben nog steeds die eenvoudige, ordelijke schoonheid die door vroegere reizigers in West Afrika zo bewonderd werd. En deze vergelijking is niet het zoveelste voorbeeld van dwaze Blanke romantiek. De steden bieden geen meer comfortabele of geschikte levenswijze dan de dorpen – eerder het tegenovergestelde. Als ze een elektrische generator hebben (gewoonlijk is dat niet zo) is de onbetrouwbaarheid er van geen voorbeeld van modern comfort maar een bron van wanhoop en verwarring. Hier en daar is er een postkantoor maar brieven doen soms twee maanden voor een afstand van nog geen tweehonderd kilometer. In theorie is er soms ook een gezondheidscentrum (de Franse kaarten zijn er mee bezaaid) maar dat is dan zo onderbemand en slecht voorzien dat je de medicijnman beter trouw kunt blijven, en dat doen de meesten ook. Het kan zijn dat de waterbronnen dichter bij de nederzettingen liggen, maar ze zijn bijna zeker meer verontreinigd dan die in de wildernis. En je gezondheid wordt bovendien in gevaar gebracht door een gevaar (nu een dodelijk gevaar) dat de dorpen niet kennen – prostitutie.
Vaak is prostitutie iemands probleem dat van een dorp naar een stad wordt overgebracht, zoals op elk continent. Mayo Darlé heeft een kolonie van meer dan tweehonderd prostituée’s om passerende vrachtrijders van dienst te zijn en toen ik de bars afstruinde ontmoette ik er tientallen (veel bars zijn ook bordelen). Op een keer werd ik uitgenodigd in de tweekamer-hut van een goed Engels sprekend viertal; ze waren allen onvruchtbaar en waren door hun echtgenoten verstoten: prostitutie was het enige alternatief voor verhongering.
Dit was de donkere zijde van de ontroerende liefde voor – zelfs eerbied voor – kinderen van het Ntem stamhoofd. Volgens traditionele opvattingen is een onvruchtbare vrouw een nul. Haar echtgenoot zal haar niet noodzakelijk verstoten (waarbij hij terugbetaling zou vragen van de bruidschat) omdat ze nog steeds bruikbaar kan zijn bij het werk op het veld. Maar de hele familie en de lokale gemeenschap zullen maken dat zij zich zo waardeloos – bijna behekst – voelt dat het vaak gemakkelijker is om weg te lopen. Zij beschouwt zichzelf als uitgesloten van de stam/familie/clan. Als ze sterft zal niemand aan haar denken, contact houden met haar geest, dus kan zij geen deel uitmaken van de levend-doden. Het zal zijn alsof ze nooit geleefd heeft. Kinderloosheid heeft haar verwijderd van de rivier die stroomt van geboorte naar leven naar hiernamaals; hij stroomt voort zonder haar. En zelfs tijdens haar leven bestaat zij niet echt omdat zij onvruchtbaar is.
Alle vier vrouwen in dat droevige hutje waren gelovige christenen – twee Baptist, een Rooms-katholiek, een Presbyteriaans – maar geen van hen vond troost in hun geloof. De opvoeding met het ideaal van een christelijk huwelijk kon hun verdriet zelfs nog vergroten. Zij hadden niet alleen gefaald als vrouw, in hun traditionele rol, maar ze hadden ook gefaald als christelijke partners in een monogaam, levenslang verbond. Wanneer je hoort tot de ‘Christelijke Missie’, die niet hetzelfde is als de ‘Zwarte Kerk’, kunnen families verstoting nog meer vernederend maken; vaak wordt de onvruchtbare vrouw verweten dat zij haar echtgenoot verlaat met geen andere keus dan te zondigen.
Deze afhankelijkheid van kinderen – met name zoons – om vrouwen onsterfelijkheid te geven was door de tijd niet verminderd door hum blootstelling aan de christelijke leer van individuele beloningen of straffen in het hiernamaals. Niemand ziet het geloof als een passende troostprijs voor kindloze vrouwen. Omdat ik zelf niet geloof in het christelijke hiernamaals begreep ik hun instinctieve reactie op de ´Hemel´, en werd ik me bewust van het ironische sluiten van een cirkel. Wij vijf vrouwen werden het er over eens dat onsterfelijkheid meer van doen heeft met het baren van kinderen dan met de ´Hemel´, maar we hadden naar dat ontmoetingspunt gereisd langs verschillende – en soms tegengesteld gerichte – wegen.
Ook op een ander terrein was onze conversatie een bewijs temeer van de wereld van verschil tussen individualistische westerlingen en het grootste deel van de rest van de mensheid. In hun eigen opvatting hadden deze vrouwen geen waarde als individuen; zij zagen zichzelf uitsluitend als onderdeel van een gemeenschap waaraan zij, omdat zij vrouwelijk waren, jongen moesten bijdragen. Instinctief voelden zij zich betrokken bij de overleving van de soort, in een mate en met een intensiteit die niet langer noodzakelijk zijn. De vervulling van individuele behoeften was geen punt van belang.
Toen ik de vrouwen vroeg wat zij wisten van AIDS moesten zij giechelen. In Kameroen was er geen probleem, alleen in andere plaatsen…. Het had geen zin hen er aan te herinneren dat hun klanten uit die ‘andere plaatsen’ kwamen. Er was niets dat zij konden doen om zichzelf te beschermen, ook al was het mogelijk geweest om hen ervan te overtuigen dat bescherming nodig was. Kameroen ligt (nog) niet in de hoofdgevarenzone, maar het virus heeft dat land natuurlijk bereikt en we hoorden al van meerdere doden in de Kumbo regio.
Terwijl we in dat halfdonkere kamertje zaten te praten – en steeds loslippiger werden onder invloed van de ‘33’ en Guiness (zij gaven de voorkeur aan Guiness) – vroeg ik me af wat er met mijn ongelukkige vriendinnen, en hun vele collega’s, zou gebeuren als hun lichamen niet langer verkoopbaar waren. Net aks de meeste andere Afrikaanse landen heeft ook Kameroen geen sociaal vangnet; men gaat er van uit dat familieleden voor elkaar zorgen, en gewoonlijk doen ze dat ook, in ieder geval in landelijke gebieden.
Alle vier vrouwen waren rond de vijfenveertig en hun prijzen waren gedaald tot 100 CFA (ongeveer 20p): de prijs van een handvol bananen. Ze vertelden dat veel teenagers 500 CFA konden vragen, en zelfs wel 1000 CFA (net iets meer dan £ 2) als ze heel dik waren. Ik vroeg waarom teenagers dit werk kozen, en schrok er van te horen dat sommigen het schoolgeld van hun broers verdienden. In Afrika rust op prostitutie natuurlijk niet hetzelfde stigma als in Europa. In zware tijden (als de oogst mislukt, bij een dure ziekte of stormschade aan een nederzetting) kan het economisch zinvol zijn een dochter er voor een paar jaar op uit te sturen om geld te verdienen, vóór het huwelijk, ook al brengt dit met zich mee dat haar echtgenoot een wat gereduceerde bruidsschat betaalt.
Ik was toen aan mijn derde ‘33’ toe en kon geen wijs meer houden uit het netwerk van clans en groepen die genoemd werden. Sommige zijn openlijk tolerant op het gebied van sex voor het huwelijk en zien prostitutie als niets meer dan dat; andere zien het heimelijk door de vingers; weer andere veroordelen het en zien een dochter die straatmadelief is als de grootst mogelijke schande voor de familie. Toch trotseren zelfs uit die laatste groep veel moderne meisjes tegenwoordig hun familie en komen naar het heldere (lamp)licht in Mayo Darlé omdat zij ‘welopgevoede’ echtgenoten hopen te vinden en te promoveren naar de stralende (elektrische) lampen van Douala of Yaoundé.