Wandeling bij Bamenda · 6601 dagen geleden by Ad van den Ende
De volgende dag ging ik, na de Zondagse lunch, de heuvels achter de bungalow van de Hughes verkennen. De zon liet zich maar af en toe zien, tussen laaghangende rijen muisgrijze wolken, en langs de hoogste bergkammen dreven dampslierten een voor een als spookachtige wezens achter elkaar aan. Een smal rood pad liep omhoog en omlaag door pas gewiede velden, goed verzorgde bossen bananen- en palmbomen, lapjes grond met struikgewas -niet ongebruikt, maar braakliggend -, en stukken bos. Naar alle kanten wees opkringelende rook op velden die “door vuur gewied” werden ter voorbereiding op het zaaien. Zulke vuren lopen vaak uit de hand; op een helling in de buurt van waar de Hughes wonen was een jonge eucalyptus-aanplant door vlammen verwoest.
Er was uitsluitend voetverkeer. Iedereen lachte en maakte welkomstgeluiden; de meeste volwassenen gaven een hand. Degenen die in de koloniale tijd geschoold waren spraken gewoonlijk beter Engels dan de jongeren – van deze laatsten spraken velen in het geheel geen Engels, alleen Pidgin, en een stamtaal.
Op een gegeven ogenblik hield ik stil bij een haarspeldbocht om te luisteren. Van verschillende grote nederzettingen, die op ruime afstand van het pad lagen, kwamen vrolijke geluiden; gelach, gezang, vrolijk geplaag, teener gegiechel. Toen het jeugdig volkje me opmerkte kwamen ze toegerend, met weinig of geen kleren aan, uitgelaten van vreugde – onder het schreeuwen van groeten, zwaaiend, zogenaamd wegrennend van schrik als ik dichterbij kwam, kopje duikelend in het stof om me maar te vermaken, dansend en zingend in de greppels langs de kant van de weg. Je hoeft een reiziger in Kameroen niet te vertellen dat zestig procent van de bevolking jonger is dan zestien jaar.
Ecologisch gezien bezorgt de roekeloosheid waarmee de Afrikanen kinderen verwekken je koude rillingen – hoe lang zal het nog duren voor er een actie wordt gevoerd vanwege hongersnood in Kameroen? Van de andere kant heeft het er alles van dat deze gelukkige kinderen, waar men zo van houdt – en dat wederzijds -, een treffende bevestiging zijn van de waardering van de Zwarten voor het leven, als een gave om van te genieten. Een menigte Zwarten – een groep veldarbeiders, een toeloop op een markt, een familie bij elkaar – straalt vaak een positief gevoel van levensvreugde uit, ook al zijn de personen in kwestie niet met een duidelijk vrolijk stemmende activiteit bezig.
Dat positieve gevoel geeft je op een of andere manier energie, al heeft het niet geïnspireerd tot grote prestaties op technisch of artistiek gebied. Maar in onze samenleving zijn er slechts enkelen betrokken bij “grote prestaties” – bij sommige hiervan hebben miljoenen baat zonder ze te begrijpen, terwijl de individuen zich in toenemende mate onbetekenend voelen in een onpersoonlijke wereld die door een hebzuchtige oligarchie gecontroleerd wordt. In tegenstelling daarmee hebben de meeste Afrikanen buiten de steden persoonlijke verplichtingen die betekenis hebben, en hoe deze vervuld worden kan worden waargenomen – en geprezen of afgekeurd – door iedereen.
Ik werd in mijn overpeinzingen gestoord door Aziki, een student Engelse literatuur op de universiteit van Yaoundé die nu thuis was vanwege de Paasvakantie. Terwijl we samen opliepen verklaarde hij, met een ondertoon van droefheid in zijn stem: “Als je hiervandaan komt heb je het niet makkelijk in Yaoundé. Teveel Franstaligen vinden dat je je tijd verknoeit als je Engels studeert. En zij hebben teveel te vertellen op onze universiteit, alsof wij maar tweederangsburgers zijn. Jane Austen is mijn favoriete Engelse schrijver – ken je haar? Haar boeken zijn niet ingewikkeld. Ze gaan over dorpsmensen, dus als je van een dorp komt begrijp je ze – ook al zijn de Engelse dorpen rijk en de onze arm.”
Aziki was er al van op de hoogte dat ik bij de Hughes logeerde; in Bamenda zijn blanke bezoekers wel zo’n ongewoon verschijnsel dat ze de nieuwsgierigheid opwekken. Met aandrang vroeg hij me: “Kunt u er niet voor zorgen dat uw vriend van gedachte verandert? Weet u hoe het gaat als meneer Hughes vertrekt? Er blijft van MIDENO geen spaan heel! Het wordt inefficiënt, corrupt, met alleen baantjes voor vriendjes van de Grote Heren. Dan moet het bestuur binnen een paar jaar weer een beroep doen op een Engelsman om alles te herstellen.
Ik weet er alles van omdat mijn broer er werkt en nu bedroefd is omdat de politiek is: “Alles moet door Kameroenezen gedaan worden!” Maar MIDENO is niet Afrikaans. Het is een Europees idee, daarom is er een Europeaan nodig om leiding te geven, om beslissingen te nemen. We weten hoe iets als MIDENO geleid moet worden, we zijn niet stom. Maar we zijn te bang voor verantwoordelijkheid. We schuiven de problemen door van het ene bureau naar het andere tot we de draad kwijt zijn en er niets gedaan is. Je kunt je baan niet verliezen als je geen beslissing neemt, alleen als je de verkeerde beslissing neemt!”
Aziki’s uitbarsting – en zo zou ik er nog vele horen – deed me denken aan het algemene standaardverhaal van de kolonialisten waarin zij hun veroordeling uitspraken: “Afrika heeft geen traditie op het gebied van publieke dienstverlening of van integriteit”. Hij had echter een uitdrukking gebruikt die exact aangaf waar het om ging: “Het is een Europees idee”. Eeuwen lang was in heel West-Kameroen een stabiele samenleving van boeren en handelaren voor zijn welvaart afhankelijk van een complexe en hoog ontwikkelde traditie van “dienstverlening en integriteit”. Maar deze was te weinig flexibel om de klap van de Fulani-invallers op te vangen, en daar veranderden de opgedrongen Westerse ideeën weinig aan.
Tegen zonsondergang bezochten we goede vrienden van de Hughes, Joy en John Parkinson, aan wie de Murphy-expeditie, met al zijn mogelijke toekomstige rampen/problemen/ziektes/crisissen, werd overgedragen. Zij – en wij – konden toen weinig vermoeden welke voorspellende kracht deze introductie zou hebben.
Later op de avond spreidden we onze enorme USAF-kaarten uit op de eettafel van de Hughes en vroegen om aanwijzingen.
“Dat zouden ideale kaarten zijn,” zei David, “als jullie met een klein vliegtuig rond zouden toeren. Maar ik zie niet zo erg veel gemarkeerde voetpaden. En de helft van de plaatsnamen is fictie die je op rekening kunt schrijven van de fantasie van het Pentagon. De plaatselijke bevolking zal niet weten waar je het over hebt – zij gebruiken heel andere namen.”
Op de kaart van de Hughes zetten we een route uit via bushpaden van Bamenda naar N’gaoundere, via de afgelegen en wonderlijk mooie Mbabo-bergen. Om te beginnen zouden we ongeveer een week nodig hebben om de hooglanden van West-Kameroen over te trekken, de zogenaamde Grasvelden, die in augustus 1986 wereldnieuws werden toen op een avond het Nyosmeer, een kratermeer, ontplofte en daarbij honderden mensen en duizenden stuks vee doodde. De schaduw die deze natuurlijke maar mysterieuze ramp over veel Kameroenezen wierp konden we al vanaf de dag van onze aankomst waarnemen, al leek het er op dat de meesten er niet over wilden praten.
Niemand maakte ook maar een toespeling dat dit onderwerp op een of andere manier taboe zou zijn, maar toch had je het sterke gevoel dat het taboe was. Het was vooral een ernstige traumatische ervaring geweest voor de bevolking van de Grasvelden, die op een klein gebied wonen dat bezaaid is met zo’n drie dozijn meren van vulkanische oorsprong. In augustus 1984 was er gas ontsnapt uit het Manounmeer, honderd kilometer ten zuiden van het Nyosmeer. Dit had zeven-en-dertig mensen gedood toen zij bij zonsondergang van hun velden naar huis liepen.
Deze tragedie – zo goed als zeker veroorzaakt door een aardverschuiving – kreeg toen weinig publiciteit, maar er ging een gevoel van onbehagen door de mensen toen dit bericht doordrong tot Nyos, waar men de tien – en meer – jaren daarvoor vreemde verschijnselen had waargenomen. De meeste deskundigen geloven dat er maar in vijf of zes kratermeren op de Grasvelden mogelijk een dodelijk gevaar schuilgaat. Daar hebben echter slechts weinigen van de plaatselijke bevolking weet van, en het kon niet anders dan dat door de Nyoscatastrofe, volgend op die van Manoun, bij hen de schrik om het hart sloeg dat het meer, waar zij het dichtst bij wonen, de eerstvolgende is die zal exploderen.
De Hughes gaven de verzekering dat onze route via de bushpaden ons op een aangename grote hoogte zou houden, met uitzondering van een onvermijdelijke hete vlakte, op 500 meter, tussen Ntem en Somie. Behalve de dun bevolkte Tchabal Mbabo wilden wij de vrijwel onbevolkte Tchabal Gangdaba verkennen alvorens ons oostwaarts te wenden in de richting van N’gaoundere. Deze belangrijke moslimstad ligt ver naar het noorden; juist zo ver als wij vanwege het klimaat zouden kunnen gaan. Voorbij het rotsplateau waar deze stad op ligt daalt Kameroen steil omlaag naar de hete gebieden ten zuiden van het Tsaadmeer. En zoals Jane terecht opmerkte zou een Fulani Lamidat een goede plek zijn om ons paard te verkopen.