Go to content Go to navigation Go to search

Jezus vertoont zich bij het Meer van Tiberias. · 3628 dagen geleden by Ad van den Ende

Johannes 21, 1 – 18

1  Μετὰ ταῦτα ἐφανέρωσεν ἑαυτὸν πάλιν ὁ Ἰησοῦς τοῖς μαθηταῖς
Daarna vertoonde Jezus zich weer aan de leerlingen
ἐπὶ τῆς θαλάσσης τῆς Τιβεριάδος· ἐφανέρωσεν δὲ οὕτως.
bij het meer van Tiberias; hij vertoonde zich zo.
2  ἦσαν ὁμοῦ Σίμων Πέτρος
Bij elkaar waren Simon Petrus
καὶ Θωμᾶς ὁ λεγόμενος Δίδυμος
en Thomas, die Tweeling genoemd werd,
καὶ Ναθαναὴλ ὁ ἀπὸ Κανὰ τῆς Γαλιλαίας
en Nathanael die uit Kana in Galilea kwam,
καὶ οἱ τοῦ Ζεβεδαίου
en de zonen van Zebedeus,
καὶ ἄλλοι ἐκ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ δύο.
en twee van zijn andere leerlingen.

3  λέγει αὐτοῖς Σίμων Πέτρος,
Simon Petrus zei hun:
Ὑπάγω ἁλιεύειν.
“Komaan, ik ga vissen!”
λέγουσιν αὐτῷ,
Zij zeggen hem:
Ἐρχόμεθα καὶ ἡμεῖς σὺν σοί.
“Ook wij gaan met je.”
ἐξῆλθον καὶ ἐνέβησαν εἰς τὸ πλοῖον,
Zij gingen op weg en gingen op de boot.
καὶ ἐν ἐκείνῃ τῇ νυκτὶ ἐπίασαν οὐδέν.
En in die nacht vingen ze niets.

4  πρωΐας δὲ ἤδη γενομένης
Het was al vroeg (in de morgen) geworden
ἔστη Ἰησοῦς εἰς τὸν αἰγιαλόν·
en Jezus kwam bij de oever;
οὐ μέντοι ᾔδεισαν οἱ μαθηταὶ
maar de leerlingen wisten niet
ὅτι Ἰησοῦς ἐστιν.
dat het Jezus was.

5  λέγει οὖν αὐτοῖς [ὁ] Ἰησοῦς,
Jezus zegt dan tegen hen:
Παιδία, μή τι προσφάγιον ἔχετε;
“Jongens, hebben jullie niet iets te eten?”
ἀπεκρίθησαν αὐτῷ, Οὔ.
Zij antwoordden hem: “Nee!”
6  ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς,
Hij zei tegen hen:
Βάλετε εἰς τὰ δεξιὰ μέρη τοῦ πλοίου τὸ δίκτυον,
“Werp aan de rechterkant van het schip het net uit,
καὶ εὑρήσετε.
en je zult vangen!”
ἔβαλον οὖν,
Zij wierpen het dus uit
καὶ οὐκέτι αὐτὸ ἑλκύσαι ἴσχυον
en ze konden het niet ophalen
ἀπὸ τοῦ πλήθους τῶν ἰχθύων.
door de massa vissen.

7  λέγει οὖν ὁ μαθητὴς ἐκεῖνος
Toen zei de leerling
ὃν ἠγάπα ὁ Ἰησοῦς τῷ Πέτρῳ,
waar Jezus bijzonder van hield tegen Petrus:
Ὁ κύριός ἐστιν.
“Het is de Heer!”
Σίμων οὖν Πέτρος, ἀκούσας
Toen Petrus hoorde
ὅτι ὁ κύριός ἐστιν,
dat het de Heer was
τὸν ἐπενδύτην διεζώσατο,
trok hij zijn bovenkleren aan
ἦν γὰρ γυμνός,
(want hij was ongekleed)
καὶ ἔβαλεν ἑαυτὸν εἰς τὴν θάλασσαν·
en wierp zich in het meer.

8  οἱ δὲ ἄλλοι μαθηταὶ τῷ πλοιαρίῳ ἦλθον,
De andere leerlingen kwamen met de boot,
οὐ γὰρ ἦσαν μακρὰν ἀπὸ τῆς γῆς
want ze waren niet ver van de kant,
ἀλλὰ ὡς ἀπὸ πηχῶν διακοσίων,
maar ongeveer tweehonderd ellebogen,
σύροντες τὸ δίκτυον τῶν ἰχθύων.
terwijl ze het net met vissen voorttrokken.

9  ὡς οὖν ἀπέβησαν εἰς τὴν γῆν
Toen ze aan land waren gegaan
βλέπουσιν ἀνθρακιὰν κειμένην
zagen ze een vuur van houtskool liggen
καὶ ὀψάριον ἐπικείμενον καὶ ἄρτον.
en vis er op en brood.

10  λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς,
Jezus zei hun:
Ἐνέγκατε ἀπὸ τῶν ὀψαρίων
‘Breng van de vissen
ὧν ἐπιάσατε νῦν.
die jullie net gevangen hebben.’

11  ἀνέβη οὖν Σίμων Πέτρος
Simon Petrus ging aan boord
καὶ εἵλκυσεν τὸ δίκτυον εἰς τὴν γῆν
en trok het net aan land,
μεστὸν ἰχθύων μεγάλων
vol grote vissen,
ἑκατὸν πεντήκοντα τριῶν·
honderddrie-en-vijftig;
καὶ τοσούτων ὄντων
en ofschoon het er zoveel waren
οὐκ ἐσχίσθη τὸ δίκτυον.
scheurde het net niet.

12  λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς,
Jezus zei hun:
Δεῦτε ἀριστήσατε.
‘Kom, en eet!’
οὐδεὶς δὲ ἐτόλμα τῶν μαθητῶν ἐξετάσαι αὐτόν,
Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen:
Σὺ τίς εἶ; εἰδότες ὅτι ὁ κύριός ἐστιν.
‘Wie bent u?’ Zij wisten dat het de Heer was.

13  ἔρχεται Ἰησοῦς καὶ λαμβάνει τὸν ἄρτον
Jezus kwam en nam het brood, καὶ δίδωσιν αὐτοῖς, καὶ τὸ ὀψάριον ὁμοίως.
en gaf het hun, en ook de vis.
14  τοῦτο ἤδη τρίτον
Dat was al de derde keer
ἐφανερώθη Ἰησοῦς τοῖς μαθηταῖς
dat Jezus zich vertoonde aan de leerlingen,
ἐγερθεὶς ἐκ νεκρῶν.
opgewekt uit de doden.

15  Ὅτε οὖν ἠρίστησαν
Toen ze nu gegeten hadden
λέγει τῷ Σίμωνι Πέτρῳ ὁ Ἰησοῦς,
zei Jezus tegen Simon Petrus:
Σίμων Ἰωάννου,
‘Simon, zoon van Johannes,
ἀγαπᾷς με πλέον τούτων;
houd je meer van mij dan zij?’
λέγει αὐτῷ, Ναί, κύριε,
Hij zei hem: ‘Ja, Heer,
σὺ οἶδας ὅτι φιλῶ σε.
U weet dat ik van U houd.’
λέγει αὐτῷ, Βόσκε τὰ ἀρνία μου.
Hij zei hem: ‘Weid mijn lammeren!’
16  λέγει αὐτῷ πάλιν δεύτερον,
Hij vroeg hem voor de tweede keer:
Σίμων Ἰωάννου,
‘Simon, zoon van Johannes,
ἀγαπᾷς με;
houd je van me?’
λέγει αὐτῷ, Ναί, κύριε,
Hij zei hem: ‘Ja, Heer,
σὺ οἶδας ὅτι φιλῶ σε.
U weet dat ik van U houd.’
λέγει αὐτῷ, Ποίμαινε τὰ πρόβατά μου.
Hij zei hem: ‘Hoed mijn schapen!’
17  λέγει αὐτῷ τὸ τρίτον,
Hij vroeg hem voor de derde keer:
Σίμων Ἰωάννου,
‘Simon, zoon van Johannes,
φιλεῖς με;
houd je van me?’
ἐλυπήθη ὁ Πέτρος
Petrus werd bedroefd
ὅτι εἶπεν αὐτῷ τὸ τρίτον,
dat hij hem voor de derde keer vroeg:
Φιλεῖς με;
‘Houd je van me?’
καὶ λέγει αὐτῷ,
En hij zei hem:
Κύριε, πάντα σὺ οἶδας,
‘Heer, u weet alles,
σὺ γινώσκεις ὅτι φιλῶ σε.
u weet dat ik van u houd.’
λέγει αὐτῷ,
Hij zei hem:
Βόσκε τὰ πρόβατά μου.
‘Zorg voor mijn schapen!

18  ἀμὴν ἀμὴν λέγω σοι,
Voorwaar, voorwaar, ik zeg je,
ὅτε ἦς νεώτερος,
toen je jong was
ἐζώννυες σεαυτὸν
omgordde je jezelf,
καὶ περιεπάτεις ὅπου ἤθελες·
en ging je waar je wilde.
ὅταν δὲ γηράσῃς,
Maar wanneer je oud wordt
ἐκτενεῖς τὰς χεῖράς σου,
zul je je handen uitstrekken,
καὶ ἄλλος σε ζώσει
en een ander zal je omgorden
καὶ οἴσει ὅπου οὐ θέλεις.
en je brengen waar je niet niet heen wil.”

Volgende
Terug

reageer