Het paradijsverhaal · 5283 dagen geleden by Ad van den Ende
Genesis 2
4 Αὕτη ἡ βίβλος γενέσεως οὐρανοῦ καὶ γῆς,
Dit is de geschiedenis van het ontstaan van de hemel en de aarde.
5 καὶ πᾶν χλωρὸν ἀγροῦ πρὸ τοῦ γενέσθαι ἐπὶ τῆς γῆς
En elk gewas van het veld was nog niet ontstaan op aarde,
καὶ πάντα χόρτον ἀγροῦ πρὸ τοῦ ἀνατεῖλαι·
en elk kruid van het veld was nog niet opgekomen;
οὐ γὰρ ἔβρεξεν ὁ θεὸς ἐπὶ τὴν γῆν,
want nog niet had God het laten regenen op aarde,
καὶ ἄνθρωπος οὐκ ἦν ἐργάζεσθαι τὴν γῆν,
en een mens was er niet om de aarde te bewerken.
7 καὶ ἔπλασεν ὁ θεὸς τὸν ἄνθρωπον χοῦν ἀπὸ τῆς γῆς
En God boetseerde de mens van slijk van de aarde,
καὶ ἐνεφύσησεν εἰς τὸ πρόσωπον αὐτοῦ πνοὴν ζωῆς,
en hij blies hem in de neus adem van het leven;
καὶ ἐγένετο ὁ ἄνθρωπος εἰς ψυχὴν ζῶσαν.
zo werd de mens tot een levende ziel.
8 Καὶ ἐφύτευσεν κύριος ὁ θεὸς παράδεισον
En de Heer God legde een tuin aan
ἐν Εδεμ κατὰ ἀνατολὰς
in Eden, in het oosten,
καὶ ἔθετο ἐκεῖ τὸν ἄνθρωπον, ὃν ἔπλασεν.
en hij plaatste daar de mens is, die hij geboetseerd had.
16 καὶ ἐνετείλατο κύριος ὁ θεὸς τῷ Αδαμ λέγων
En de Heer God gaf Adam een gebod, zeggend:
Ἀπὸ παντὸς ξύλου τοῦ ἐν τῷ παραδείσῳ βρώσει φάγῃ,
‘Van iedere boom in de tuin mag je als spijs eten,
17 ἀπὸ δὲ τοῦ ξύλου τοῦ γινώσκειν καλὸν καὶ πονηρόν,
maar van de boom van het kennen van goed en kwaad,
οὐ φάγεσθε ἀπ᾽ αὐτοῦ·
daarvan mogen jullie niet eten;
ᾗ δ᾽ ἂν ἡμέρᾳ φάγητε ἀπ᾽ αὐτοῦ,
op de dag dat jullie daarvan eten,
θανάτῳ ἀποθανεῖσθε.
zullen jullie de dood sterven.’
18 Καὶ εἶπεν κύριος ὁ θεός
Ook zei de Heer God:
Οὐ καλὸν εἶναι τὸν ἄνθρωπον μόνον·
‘Het is niet goed dat de mens alleen is;
ποιήσωμεν αὐτῷ βοηθὸν κατ᾽ αὐτόν.
we zullen voor hem een hulp maken, die bij hem past.
19 καὶ ἔπλασεν ὁ θεὸς ἔτι ἐκ τῆς γῆς
En God boetseerde toen uit de aarde
πάντα τὰ θηρία τοῦ ἀγροῦ
alle dieren van het veld,
καὶ πάντα τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ
en alle vogels van de hemel,
καὶ ἤγαγεν αὐτὰ πρὸς τὸν Αδαμ ἰδεῖν,
en hij bracht ze naar Adam om te zien
τί καλέσει αὐτά,
hoe hij ze zou noemen,
καὶ πᾶν, ὃ ἐὰν ἐκάλεσεν αὐτὸ Αδαμ ψυχὴν ζῶσαν,
en zoals Adam het noemde, elk levend wezen
τοῦτο ὄνομα αὐτοῦ.
dat zou de naam er van zijn.
20 Καὶ ἐκάλεσεν Αδαμ ὀνόματα πᾶσιν τοῖς κτήνεσιν
En Adam gaf namen aan al het vee
καὶ πᾶσι τοῖς πετεινοῖς τοῦ οὐρανοῦ
en aan alle vogels van de hemel,
καὶ πᾶσι τοῖς θηρίοις τοῦ ἀγροῦ,
en aan alle dieren van het veld;
τῷ δὲ Αδαμ οὐχ εὑρέθη βοηθὸς ὅμοιος αὐτῷ. –
maar voor Adam werd geen hulp gevonden die gelijk was aan hem.
21 καὶ ἐπέβαλεν ὁ θεὸς ἔκστασιν ἐπὶ τὸν Αδαμ,
En God liet een diepe slaap vallen op Adam,
καὶ ὕπνωσεν·
en deze sliep in.
καὶ ἔλαβεν μίαν τῶν πλευρῶν αὐτοῦ
Eb God nam een van zijn ribben
καὶ ἀνεπλήρωσεν σάρκα ἀντ᾽ αὐτῆς.
en zette vlees in de plaats daarvoor,
22 καὶ ᾠκοδόμησεν κύριος ὁ θεὸς τὴν πλευράν,
en de Heer God bouwde de rib,
ἣν ἔλαβεν ἀπὸ τοῦ Αδαμ,
die hij nam van Adam,
εἰς γυναῖκα καὶ ἤγαγεν αὐτὴν πρὸς τὸν Αδαμ.
om tot een vrouw en bracht haar naar Adam.
23 καὶ εἶπεν Αδαμ
En Adam zei:
Τοῦτο νῦν ὀστοῦν ἐκ τῶν ὀστέων μου
‘Dat is nu been van mijn gebeente,
καὶ σὰρξ ἐκ τῆς σαρκός μου·
en vlees van mijn vlees.
αὕτη κληθήσεται γυνή,
zij zal genoemd worden ‘mannin’,
ὅτι ἐκ τοῦ ἀνδρὸς αὐτῆς ἐλήμφθη αὕτη.
omdat zij uit de man van haar is genomen.’
24 ἕνεκεν τούτου καταλείψει ἄνθρωπος
Daarom zal een man verlaten
τὸν πατέρα αὐτοῦ καὶ τὴν μητέρα αὐτοῦ
zijn vader en zijn moeder,
καὶ προσκολληθήσεται πρὸς τὴν γυναῖκα αὐτοῦ,
en hij zal zich hechten aan zijn vrouw,
καὶ ἔσονται οἱ δύο εἰς σάρκα μίαν.
en deze twee zullen zijn één vlees.
25 καὶ ἦσαν οἱ δύο γυμνοί,
En de twee waren naakt,
ὅ τε Αδαμ καὶ ἡ γυνὴ αὐτοῦ,
Adam en zijn vrouw,
καὶ οὐκ ᾐσχύνοντο.
maar ze geneerden zich niet (voor elkaar).