Jozef wordt verkocht · 5366 dagen geleden by Ad van den Ende
Gen 37,1-4 20-28
1 Κατῴκει δὲ Ιακωβ ἐν τῇ γῇ,
Jacob woonde in het land
οὗ παρῴκησεν ὁ πατὴρ αὐτοῦ,
waar zijn vader woonde,
ἐν γῇ Χανααν.
in het land Kanaän.
2 αὗται δὲ αἱ γενέσεις Ιακωβ·
Dit is de geschiedenis van Jacob.
Ιωσηφ δέκα ἑπτὰ ἐτῶν
Jozef (was) zeventien jaar.
ἦν ποιμαίνων μετὰ τῶν ἀδελφῶν αὐτοῦ
hij hoedde met zijn broers
τὰ πρόβατα ὢν νέος,
de schapen hij was jong
μετὰ τῶν υἱῶν Βαλλας καὶ μετὰ τῶν υἱῶν Ζελφας
met de zonen van Bilha en met de zonen van Zilpa,
τῶν γυναικῶν τοῦ πατρὸς αὐτοῦ·
de vrouwen van zijn vader.
κατήνεγκεν δὲ Ιωσηφ ψόγον πονηρὸν
Jozef bracht een slechte afkeuring over
πρὸς Ισραηλ τὸν πατέρα αὐτῶν.
naar Israël, zijn vader.
3 Ιακωβ δὲ ἠγάπα τὸν Ιωσηφ
Jacob hield van Jozef
παρὰ πάντας τοὺς υἱοὺς αὐτοῦ,
meer dan van al zijn broers
ὅτι υἱὸς γήρους ἦν αὐτῷ·
omdat hij de zoon van zijn ouderdom was.
ἐποίησεν δὲ αὐτῷ χιτῶνα ποικίλον.
Hij maakte voor hem een veelkleurig kleed.
4 ἰδόντες δὲ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ
Toen zijn broers zagen
ὅτι αὐτὸν ὁ πατὴρ φιλεῖ
dat zijn vader hem beminde
ἐκ πάντων τῶν υἱῶν αὐτοῦ,
boven al zijn (andere) zonen
ἐμίσησαν αὐτὸν
haatten ze hem
καὶ οὐκ ἐδύναντο λαλεῖν αὐτῷ οὐδὲν εἰρηνικόν.
en konden ze niet iets vredelievends tegen hem zeggen.
20 νῦν οὖν δεῦτε ἀποκτείνωμεν αὐτὸν
‘Komaan, laten we hem nu doden
καὶ ῥίψωμεν αὐτὸν εἰς ἕνα τῶν λάκκων
en hem gooien in een van de putten
καὶ ἐροῦμεν Θηρίον πονηρὸν
en laten we vertellen dat een gevaarlijk wild dier
κατέφαγεν αὐτόν·
hem heeft opgegeten;
καὶ ὀψόμεθα, τί ἔσται τὰ ἐνύπνια αὐτοῦ.
en laten we zien wat zijn dromen voorstellen.’
21 ἀκούσας δὲ Ρουβην ἐξείλατο αὐτὸν
Toen Ruben dat hoorde probeerde hij hem te redden
ἐκ τῶν χειρῶν αὐτῶν καὶ εἶπεν
uit hun handen en zei:
Οὐ πατάξομεν αὐτὸν εἰς ψυχήν.
‘Wij zullen hem niet doodslaan.’
22 εἶπεν δὲ αὐτοῖς Ρουβην
Ruben zei tegen hen:
Μὴ ἐκχέητε αἷμα·
‘Vergiet geen bloed.
ἐμβάλετε αὐτὸν εἰς τὸν λάκκον τοῦτον
Werp hem in die put
τὸν ἐν τῇ ἐρήμῳ,
in de woestijn;
χεῖρα δὲ μὴ ἐπενέγκητε αὐτῷ·
sla uw hand niet aan hem’,
ὅπως ἐξέληται αὐτὸν ἐκ τῶν χειρῶν αὐτῶν
opdat hij hem zou redden uit hun handen
καὶ ἀποδῷ αὐτὸν τῷ πατρὶ αὐτοῦ.
en hem terug zou geven aan zijn vader.
23 ἐγένετο δὲ ἡνίκα ἦλθεν Ιωσηφ
En het gebeurde toen Jozef aankwam
πρὸς τοὺς ἀδελφοὺς αὐτοῦ,
bij zijn broers,
ἐξέδυσαν τὸν Ιωσηφ τὸν χιτῶνα τὸν ποικίλον
dat ze Jozef het veelkleurige kleed uittrokken
τὸν περὶ αὐτὸν
dat hij om had.
24 καὶ λαβόντες αὐτὸν
En na hem opgepakt te hebben
ἔρριψαν εἰς τὸν λάκκον·
wierpen ze hem in de put.
ὁ δὲ λάκκος κενός, ὕδωρ οὐκ εἶχεν.
De put was leeg, water bevatte hij niet.
25 Ἐκάθισαν δὲ φαγεῖν ἄρτον
Ze gingen zitten om brood te eten,
καὶ ἀναβλέψαντες τοῖς ὀφθαλμοῖς εἶδον,
en opkijkend met hun ogenkeken ze rond,
καὶ ἰδοὺ ὁδοιπόροι Ισμαηλῖται
en zie, rondreizende Ismaëlieten
ἤρχοντο ἐκ Γαλααδ,
kwamen uit Gilead
καὶ αἱ κάμηλοι αὐτῶν ἔγεμον θυμιαμάτων
en hun kamelen waren beladen met reukwerken
καὶ ῥητίνης καὶ στακτῆς·
en welriekende hars en mirre-olie;
ἐπορεύοντο δὲ καταγαγεῖν εἰς Αἴγυπτον.
ze waren op weg om die naar Egypte te brengen.
26 εἶπεν δὲ Ιουδας πρὸς τοὺς ἀδελφοὺς αὐτοῦ
Judas zei tegen zijn broers:
Τί χρήσιμον, ἐὰν ἀποκτείνωμεν τὸν ἀδελφὸν ἡμῶν
‘Welk nut heeft het, als we onze broer doden
καὶ κρύψωμεν τὸ αἷμα αὐτοῦ;
en zijn bloed verbergen?
27 δεῦτε ἀποδώμεθα αὐτὸν τοῖς Ισμαηλίταις τούτοις,
Komaan, laten we hem verkopen aan die Ismaëlieten,
αἱ δὲ χεῖρες ἡμῶν μὴ ἔστωσαν ἐπ᾽ αὐτόν,
laten onze handen niet gericht zijn tegen hem,
ὅτι ἀδελφὸς ἡμῶν καὶ σὰρξ ἡμῶν ἐστιν.
omdat hij onze broer en ons vlees is.’
ἤκουσαν δὲ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ.
Zijn broers luisterden naar hem.
28 καὶ παρεπορεύοντο οἱ ἄνθρωποι οἱ Μαδιηναῖοι οἱ ἔμποροι,
En ze trokken voorbij, de Midianietische mannen, de handelaars,
καὶ ἐξείλκυσαν καὶ ἀνεβίβασαν τὸν Ιωσηφ ἐκ τοῦ λάκκου
en ze trokken Jozef omhoog en haalden hem uit de put
καὶ ἀπέδοντο τὸν Ιωσηφ τοῖς Ισμαηλίταις
en ze verkochten Jozef aan de Ismaëlieten
εἴκοσι χρυσῶν,
voor twintig goudstukken,
καὶ κατήγαγον τὸν Ιωσηφ εἰς Αἴγυπτον.
en ze brachten Jozef naar Egypte.