Hoofdstuk 2 · 5328 dagen geleden by Ad van den Ende
1 Et iterum intravit Capharnaum post dies,
E weer ging hij Kafarnaüm binnen, na enkele dagen,
et auditum est quod in domo esset.
en men hoorde dat hij thuis was.
Et convenerunt multi,
En ze kwamen bijeen, velen,
ita ut non amplius caperentur
zo dat er niet meer bij konden,
neque ad ianuam,
zelfs niet voor de deur,
et loquebatur eis verbum.
en hij vertelde hun het woord.
3 Et veniunt ferentes ad eum paralyticum,
En ze kwamen ter wijl ze bij hem brachten
paralyticum,,
een verlamde,
qui a quattuor portabatur.
die door vier (mannen) werd gedragen.
4 Et cum non possent offerre eum illi
En omdat ze hem niet bij hem konden brengen
prae turba,
vanwege de menigte,
nudaverunt tectum,
maakten ze een opening in het dak,
ubi erat,
waar hij was,
et perfodientes,
en na een gat gemaakt te hebben
summittunt grabatum
laten ze de slaapmat zakken
in quo paralyticus iacebat.
waarop de verlamde lag.
5 Cum vidisset autem Iesus fidem illorum,
Toen Jezus nu hun geloof gezien had
ait paralytico:
zei hij tegen de verlamde:
“Fili, dimittuntur peccata tua”.
«Mijn zoon, uw zonden worden u vergeven.»
6 Erant autem illic quidam de scribis
Daar waren echter sommigen van de schrifgeleerden
sedentes et cogitantes in cordibus suis:
die daar zaten en in hun harten dachten:
7 “Quid hic sic loquitur?
«Wat voor iets zegt hij hier?
Blasphemat!
Hij lastert (God)!
Quis potest dimittere peccata
Wie kan zonden vergeven
nisi solus Deus? ”.
tenzij God alleen?»
8 Quo statim cognito Iesus spiritu suo
Toen Jezus terstond merkte in zijn geest
quia sic cogitarent intra se,
dat ze zo dachten onderling,
dicit illis: “Quid ista cogitatis
zei hij hun: «Waarom denkt u zo
in cordibus vestris?
in uw harten?
9 Quid est facilius,
Wat is gemakkelijker,
dicere paralytico:
te zeggen tegen de verlamde:
“Dimittuntur peccata tua”, an dicere:
‘Uw zonden worden u vergeven’, of te zeggen:
“Surge et tolle grabatum tuum et ambula”?
‘Sta op, en neem uw slaapmat op, en ga heen’?
10 Ut autem sciatis
Opdat jullie echter weten
quia potestatem habet Filius hominis
dat de mensenzoon de macht heeft
in terra dimittendi peccata:
op aarde om zonden te vergeven – ait paralytico – – hij zei tegen de verlamde –
11 Tibi dico: Surge,
‘Ik zeg je: Sta op,
tolle grabatum tuum
neem je slaapmat op
et vade in domum tuam”.
en ga naar je huis».
12 Et surrexit
En hij stond op
et protinus sublato grabato
en na terstind zijn slaapmat opgepakt te hebben
abiit coram omnibus,
vertrok hij, in aanwezigheid van allen,
ita ut admirarentur omnes
zodat allen zich verbaasden
et glorificarent Deum dicentes:
en God verheerlijkten, zeggend:
“Numquam sic vidimus!”.
«Nog nooit hebben we zoiets gezien.»
13 Et egressus est rursus ad mare;
En hij ging terug naar het meer;
omnisque turba veniebat ad eum,
en de hele menigte kwam naar hem toe,
et docebat eos.
en hij onderwees hen.
14 Et cum praeteriret,
En toern hij voorbij ging
vidit Levin Alphaei
zag hij Levi, (de zoon) van Alfeüs,
sedentem ad teloneum
zittend bij het tolhuis,
et ait illi: “Sequere me”.
en hij zei hem: ‘Volg mij.’
Et surgens secutus est eum.
En hij stond op en volgde hem.
15 Et factum est,
En het gebeurde,
cum accumberet in domo illius,
toen hij (aan tafel) aanlag in diens huis,
et multi publicani et peccatores simul
en veel tollenaars en zondaren tegelijk
discumbebant cum Iesu et discipulis eius;
aanlagen met Jezus en met zijn leerlingen;
erant enim multi et sequebantur eum.
ze waren immers met velen en ze volgden hem.
16 Et scribae pharisaeorum,
En schriftgeleerden van de Farizeërs,
videntes quia manducaret cum peccatoribus
ziende dat hij at met zondaars
et publicanis, dicebant discipulis eius:
en tollenaars, zeiden tegen zijn leerlingen:
“Quare cum publicanis
‘Waarom eet hij met tollenaars
et peccatoribus manducat?”.
en zondaars?
17 Et Iesus hoc audito ait illis:
En Jezus zei hun, toen hij dit hoorde:
“Non necesse habent sani medicum,
‘Gezonden hebben een dokter niet nodig.
sed qui male habent;
maar wel die een ziekte hebben;
non veni vocare iustos
ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen
sed peccatores.”
maar zondaars.’
18 Et erant discipuli Ioannis
En er waren leerlingen van Johannes
et pharisaei ieiunantes.
en Farizeërs die vastten.
Et veniunt et dicunt illi:
En ze komen en zeggen hem:
“Cur discipuli Ioannis
‘Waarom vasten de leerlingen van Johannes
et discipuli pharisaeorum ieiunant,
en leerlingen van de Farizeërs,
tui autem discipuli non ieiunant?”.
maar uw leerlingen vasten niet?»
19 Et ait illis Iesus:
En Jezus zei hun :
“Numquid possunt convivae nuptiarum,
‘Kunnen de bruiloftsgasten soms,
quamdiu sponsus cum illis est, ieiunare?
zo lang de brudegom bij hen is, vasten ?
Quanto tempore habent secum sponsum,
Zo lang ze de bruidegom bij zich hebben
non possunt ieiunare;
kunnen ze niet vasten;
20 venient autem dies,
maar de dagen zullen komen
cum auferetur ab eis sponsus,
dat de bruidegom van hen wordt weggenomen,
et tunc ieiunabunt in illa die.
en dan zullen ze vasten, op die dag.
21 Nemo assumentum panni rudis assuit
Niemand naait een lap die nog niet is gekrompen
vestimento veteri;
op een oude jas;
alioquin supplementum aufert aliquid ab eo,
anders neemt het opzetstuk er iets van af,
novum a veteri,
het nieuwe van het oude,
et peior scissura fit.
en de scheur wordt (nog) erger.
22 Et nemo mittit vinum novellum
En niemand giet jonge wijn
in utres veteres,
in oude zakken,
alioquin dirumpet vinum utres
anders doet de wijn de zakken scheuren,
et vinum perit et utres;
en de wijn gaat verloren én de zakken;
sed vinum novum in utres novos”.
maar nieuwe wijn in nieuwe zakken!’
23 Et factum est,
En het gebeurde,
cum ipse sabbatis ambularet per sata,
toen hij met sabbat wandelde door de korenvelden,
discipuli eius coeperunt praegredi
(dat) zijn leerlingen begonnen te wandelen
vellentes spicas.
terwijl ze aren plukten.
24 Pharisaei autem dicebant ei:
De Farizeeërs zeiden daarop tegen hem:
“Ecce, quid faciunt sabbatis, quod non licet?”.
‘Zie je, wat ze doen op sabbat, iets dat niet mag?’
25 Et ait illis: “Numquam legistis
En hij zei hun: ‘Heeft u nooit gelezen
quid fecerit David, quando necessitatem habuit
wat David heeft gedaan, toen hij moeilijkheden had
et esuriit ipse et qui cum eo erant?
en zelf honger leed en (ook) die met hem waren?
26 Quomodo introivit in domum Dei
Hoe hij binnen ging in het huis van God
sub Abiathar
ten tijde van Abiathar,
principe sacerdotum
de voornaamste van de priesters,
et panes propositionis manducavit,
en de toonbroden at
quos non licet manducare
die aan niemand geoorloofd zijn te eten
nisi sacerdotibus,
tenzij aan de priesters,
et dedit etiam eis,
en ook gegeven heeft aan hen
qui cum eo erant?”.
die met hem waren?’
27 Et dicebat eis:
En hij zei hun:
“Sabbatum propter hominem factum est,
‘De sabbat is voor de mens ingesteld,
et non homo propter sabbatum;
en de mens (is) er niet voor de sabbat.
28 itaque dominus est Filius hominis
Daarom is de mensenzoon heer
etiam sabbati”.
ook van de sabbat.’